Einde inhoudsopgave
De goede procesorde (BPP nr. IV) 2006/4.2.1
4.2.1 Art. 6 EVRM
Mr. V.C.A. Lindijer, datum 08-11-2006
- Datum
08-11-2006
- Auteur
Mr. V.C.A. Lindijer
- JCDI
JCDI:ADS375015:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
In de authentieke Engelse verdragstekst: '(...) everyone is entitled to a fair and public hearing within a reasonable time (...).'
Zie, met verwijzingen naar jurisprudentie van EHRM, Smits 1996, p. 89 e.v.
Zie bijv. EHRM 29 mei 1986 (Feldbrugge), ECHR, Series A, vol. 99; EHRM 24 februari 1995 (McMichael), ECHR, Series A, vol. 307-b, NJ 1995, 594 OdB) en EHRM 19 juli 1995 (Keroffirvi), ECHR, Series A, vol 322.
EHRM 23 juni 1993 (Ruiz-Mateos), ECHR, Series A, vol. 262, NJ 1995, 397 (EJD).
Zie EHRM 18 maart 1997 (Mantovanelli), RJ&D ECHR 1997-11, p. 425, NJ 1998, 278 (HJS) (m.b.t. een rapport van een door de rechter benoemde deskundige); EHRM 30 oktober 1991 (Borgers), ECHR, Series A, vol. 214-B, NJ 1992, 73 (EEA en ThWvV) en EHRM 27 maart 1998, RJ&D ECHR 1998-11, p. 620, NJ 1999, 111 (DA) (m.b.t. de conclusie die het Openbaar Ministerie neemt in de cassatieprocedure).
EHRM 18 maart 1997, RJ&D ECHR 1997-11, p. 425, NJ 1998, 278 (HJS). Zie ook EHRM 3 maart 2000 (Krcmár), EHRC 2000, 35 (A.W. Heringa), waarin het Hof overweegt dat het vertrouwen in de rechtspraak in het geding is.
Het equality of arms-beginsel houdt volgens het EHRM in dat '(...) each party must be afforded a reasonable opportunity to present his case under conditions that do not place him at a disadvantage vis-à-vis his opponent.' Zie bijv. EHRM 27 oktober 1993 (Dombo), ECHR, Series A, vol. 274, NJ 1994, 534 (EJD en HJS) en EHRM 23 oktober 1996 (Ankert), RJ&D ECHR 1996-V, p. 1553, NJ 1998, 344, waarin het Hof de eis van equality of arms gelijkstelt met de eis van een 'fair balance'. Zie over deze eis: Van Dijk & Van Hoof 1998, p. 430-432 en Smits, p. 107 e.v.
EHRM 29 mei 1986, ECHR, Series A, vol. 99. Zie ook EHRM 18 februari 1997 (Niderdst-Huber), RJ&D ECHR 1997-1, NJ 1997, 590 en EHRM 3 maart 2000 (Krcmár), EHRC2000, 35 (A.W. Heringa).
Zie EHRM 10 november 1969 (Steigmdller), ECHR, Series A, vol. 9. Zie ook Van Dijk & Van Hoof 1998, p. 442. Vgl. EHRM 20 februari 1991 ( Vernillo), ECHR, Series A, vol. 198: 'In requiring cases to be heard within a 'reasonable time', the Convention underlines the importante of administering justice without delays which might jeopardize its effectiveness and credibility (...).' .
Zie bijvoorbeeld EHRM 7 juli 1989 (Sanders), ECHR, Series A, vol. 157.
Zie bijv. EHRM 25 juni 1987 (Capuano), ECHR, Series A, vol. 119, NJ 1990, 231 (EEA) en EHRM 6 mei 1981 (Buchholz), ECHR, Series A, vol 42, NJ 1987, 827 (P. van Dijk).
137. Heeft een partij toegang gekregen tot de burgerlijke rechter, dan waarborgt art. 6 EVRM een eerlijke en openbare behandeling van haar zaak binnen een redelijke termijn.1 In het recht op een eerlijke behandeling ligt onder meer het recht op hoor en wederhoor besloten.2Dit recht impliceert niet alleen dat een partij in de gelegenheid wordt gesteld haar standpunt aan de rechter kenbaar te maken en haar stellingen zo nodig te bewijzen, maar bovendien het recht op tegenspraak, het recht op een adversarial trial.3 Iedere partij dient op grond van art. 6 EVRM gelegenheid te krijgen om kennis te nemen van en te reageren op alle stellingen en stukken die door de wederpartij zijn aangevoerd4 of door de rechter ambtshalve in de beoordeling van de zaak zijn betrokken.5 Herhaaldelijk heeft het EHRM geoordeeld dat het recht op bewijslevering en het recht op commentaar op geleverd bewijs deel uitmaken van het door art. 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces, onder meer in de zaak
Mantovanelli:
'The Court notes that one of the elements of a fair hearing within the meaning of Article 6 § 1 is the right to adversarial proceedings; each party must in principle have an opportunity not only to make known any evidence needed for his claims to succeed, but also to have knowledge of and comment on all evidence adduced or observations flled with a view to influencing the court's decision (...).'6
Voorts is van belang dat het recht op een eerlijk proces naar het oordeel van het EHRM tevens het beginsel van gelijkheid van wapenen (equality of arms) behelst. Geen der partijen mag in een bevoorrechte positie verkeren ten opzichte van de andere partij.7 Dat deze eis niet geheel samenvalt met de eis van hoor en wederhoor, blijkt uit het Feldbrugge-arrest.8Krijgen beide partijen geen gelegenheid zich uit te laten over een stuk dat de rechter aan zijn beslissing ten grondslag legt, dan is van een schending van de equality of arms geen sprake, maar wordt het recht op hoor en wederhoor met voeten getreden.
Ten slotte is voor de mogelijkheden van partijen om stellingen aan te voeren en bewijs te leveren ook van belang dat art. 6 EVRM voor partijen het recht op een behandeling van de zaak binnen een redelijke termijn waarborgt. Doel van dit recht is partijen te beschermen tegen excessieve procedurele vertragingen.9 De overheid zal de rechtspleging daarom zo moeten organiseren, dat een berechting binnen een redelijke termijn mogelijk is.10 Het EHRM houdt de rechter uitdrukkelijk (mede)verantwoordelijk voor het verloop van de procedure.11 Dit brengt mee dat de rechter partijen niet oneindig gelegenheid zal bieden om in een procedure nieuwe stellingen en bewijzen aan te voeren.