Hof Arnhem-Leeuwarden, 17-10-2014, nr. 21-001236-14
ECLI:NL:GHARL:2014:7912
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
17-10-2014
- Zaaknummer
21-001236-14
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2014:7912, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 17‑10‑2014; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBOVE:2014:876
Uitspraak 17‑10‑2014
Inhoudsindicatie
Toeslagfraude. Het hof bevestigt het vonnis van de rechtbank met uitzondering van de strafoplegging. Verdachte heeft de Belastingdienst op onrechtmatige wijze bewogen ruim 1,8 miljoen kinderopvangtoeslag uit te keren, waarvan een deel ten onrechte. Hij heeft hiertoe valse aanvragen, contracten en jaaroverzichten opgemaakt. Daarnaast heeft verdachte een gewoonte gemaakt van het witwassen van de uitgekeerde toeslagen. Het hof ziet aanleiding om de door de rechtbank opgelegde straf te matigen en veroordeelt verdachte tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden en een werkstraf van 240 uren.
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001236-14
Uitspraak d.d.: 17 oktober 2014
TEGENSPRAAK
Promis
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel van 24 februari 2014 met parketnummer 07-996506-10 in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats].
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 3 oktober 2014 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr J. Vlug, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof is van oordeel dat de eerste rechter op juiste gronden heeft geoordeeld en op juiste wijze heeft beslist. Daarom dient het vonnis waarvan beroep met overneming van die gronden te worden bevestigd, behalve voor zover het betreft de aan de verdachte opgelegde (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf en de motivering daarvan.
Gezien het vorenstaande zal het vonnis waarvan beroep op die onderdelen worden vernietigd en zal in zoverre opnieuw worden rechtgedaan.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft in eerste aanleg geëist dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 22 maanden waarvan 8 maanden voorwaardelijk.
De meervoudige strafkamer in de rechtbank te Midden-Nederland heeft verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 21 maanden waarvan 8 maanden voorwaardelijk.
De advocaat-generaal heeft oplegging van eenzelfde straf gevorderd.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft gedurende een periode van 2,5 jaar de Belastingdienst op onrechtmatige wijze bewogen ruim 1,8 miljoen kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) uit te keren, waarvan een deel ten onrechte. Verdachte heeft hiertoe 103 valse aanvragen KOT opgemaakt en ingediend bij de Belastingdienst. Daarnaast heeft hij valse contracten tussen het gastouderbureau [gastouderbureau] en gastouders en valse jaaroverzichten gastouderopvang opgemaakt. Tenslotte heeft verdachte een gewoonte gemaakt van het witwassen van de uitgekeerde toeslagen. Het hof rekent het verdachte in hoge mate aan dat hij door middel van zijn gastouderbureau, dat niet geregistreerd was en niet voldeed aan de wettelijke voorschriften, als intermediair naar buiten trad als een persoon met kennis van zaken om vervolgens misbruik te maken van het vertrouwen van de bij hem ingeschreven vraag- en gastouders. Uit het dossier blijkt dat verdachte met enige regelmaat actief bij vraagouders aanstuurde op het aanvragen van kinderopvangtoeslag met terugwerkende kracht, zonder hen daarbij op de hoogte te stellen van de daaraan verbonden voorwaarden en de mogelijke financiële risico’s die het doen van onjuiste aanvragen zouden kunnen hebben.
Door deze fraude zijn bedragen door de Belastingdienst uitgekeerd aan derden en aan verdachte. Dit gemeenschapsgeld kwam hen niet toe. Verdachte heeft zich dit geld evenwel toegeëigend. De Staat en daarmee de samenleving als geheel is door het frauduleuze handelen van verdachte benadeeld. Verdachte heeft misbruik gemaakt van dit systeem van de Belastingdienst dat is ingesteld om grote aantallen toeslagaanvragen zo snel mogelijk te kunnen verwerken. De Belastingdienst gaat daarbij in het algemeen uit van de juistheid van de ingediende verzoeken om zo de aanvragers niet lang in onzekerheid te laten verkeren. Verdachte heeft het vertrouwen dat de basis vormt van ook dit door de Belastingdienst gehanteerde systeem ondergraven en daarbij uitsluitend oog gehad voor zijn eigen financiële gewin. Dat valt hem te verwijten.
Gelet op de rechterlijke oriëntatiepunten dient als uitgangspunt in soortgelijke gevallen een straf zoals opgelegd door de rechtbank en gevorderd door de advocaat-generaal. Daar staat in de onderhavige zaak tegenover dat verdachte gedurende de gehele procedure, en dus ook tegenover het hof, voor een belangrijk deel opening van zaken heeft gegeven. Verdachte heeft de onjuistheid van zijn handelen ingezien en zijn verantwoordelijkheid daarvoor geaccepteerd. Daarnaast heeft verdachte een goede baan, met uitzicht op promotie, en is verdachte voornemens om zijn schuld terug te betalen.
Tenslotte heeft het hof ten voordele van verdachte in aanmerking genomen het Uittreksel Justitiële Documentatie waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld en ook nadien niet meer met justitie in aanraking gekomen.
Op grond van bovengenoemde omstandigheden ziet het hof aanleiding om het hiervoor genoemde uitgangspunt te matigen. Daarnaast heeft het hof rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg. Alles afwegende, acht het hof oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van acht maanden en een taakstraf voor de duur van 240 uren passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (
twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door
mr J.P. Bordes, voorzitter,
mr P. van Kesteren en mr F.G. Bauduin, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr E.C.M. Steeghs, griffier,
en op 17 oktober 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.