HR, 25-02-2000, nr. R96/057 (8850)
ECLI:NL:HR:2000:ZC2315
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
25-02-2000
- Zaaknummer
R96/057 (8850)
- LJN
ZC2315
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2000:ZC2315, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 25‑02‑2000; (Cassatie)
- Wetingang
art. 81 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie; art. 85 (oud) Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie; art. 67 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [KEI-Rv]; art. 1064 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [KEI-Rv]; art. 1065 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [KEI-Rv]
Uitspraak 25‑02‑2000
Inhoudsindicatie
25 februari 2000 Eerste Kamer Rek.nr. 8850 (R96/57HR) AS Hoge Raad der Nederlanden Beschikking in de zaak van: de rechtspersoonlijkheid bezittende vennootschap naar vreemd recht ECO SWISS CHINA TIME LTD, gevestigd te Hongkong, Volksrepubliek China, VERZOEKSTER tot cassatie, incidenteel verweerster, advocaat: mr E. van Staden ten Brink, t e g e n BENETTON INTERNATIONAL N.V., gevestigd te Amsterdam, VERWEERSTER in cassatie, incidenteel verzoekster, advocaat: mr H.A. Groen. 1. Het verloop van het geding...
Partij(en)
25 februari 2000
Eerste Kamer
Rek.nr. 8850 (R96/57HR)
AS
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
de rechtspersoonlijkheid bezittende vennootschap naar vreemd recht ECO SWISS CHINA TIME LTD, gevestigd te Hongkong, Volksrepubliek China,
VERZOEKSTER tot cassatie, incidenteel verweerster,
advocaat: mr E. van Staden ten Brink,
t e g e n
BENETTON INTERNATIONAL N.V., gevestigd te Amsterdam,
VERWEERSTER in cassatie, incidenteel verzoekster,
advocaat: mr H.A. Groen.
1. Het verloop van het geding
Voor het verloop van het geding tot dusver verwijst de Hoge Raad naar zijn tussenbeschikking van 21 maart 1997, NJ 1998, 207 (hierna: de tussenbeschikking). Bij deze beschikking heeft de Hoge Raad alvorens verder te beslissen het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen verzocht uitspraak te doen over de in die beschikking onder 8 omschreven vragen van gemeenschapsrecht.
Bij arrest van 1 juni 1999 heeft het Hof van Justitie in de zaak C-126/97, uitspraak doende op de bij de tussenbeschikking gestelde vragen, voor recht verklaard:
1.
Een nationale rechter moet een vordering tot vernietiging van een arbitraal vonnis toewijzen wanneer dat vonnis naar zijn oordeel inderdaad in strijd is met artikel 81 EG (ex artikel 85), indien hij volgens de regels van zijn nationale procesrecht een vordering tot vernietiging op grond van strijd met nationale regels van openbare orde moet toewijzen.
2. Het gemeenschapsrecht dwingt een nationale rechter niet tot het buiten toepassing laten van regels van nationaal procesrecht, volgens welke een arbitraal tussenvonnis met het karakter van een eindvonnis, waartegen niet tijdig een vordering tot vernietiging is ingesteld, gezag van gewijsde krijgt en niet door een later arbitraal vonnis kan worden aangetast, ook niet indien dit nodig is om in de procedure tot vernietiging van een later arbitraal vonnis te kunnen onderzoeken, of een overeenkomst die in het arbitrale tussenvonnis rechtsgeldig is verklaard, wellicht toch nietig is wegens strijd met artikel 81 EG.
Vervolgens de zaak is voor partijen nog schriftelijk toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal Bakels strekt:
- -
in het principale beroep tot vernietiging van de bestreden beschikking, behoudens wat betreft de afwijzing van het verzoek van Benetton tot zekerheidstelling door Eco Swiss en tot bekrachtiging van de beschikking van de Rechtbank voor het overige;
- -
in het voorwaardelijk incidentele beroep tot verwerping van het beroep en
- -
in beide beroepen tot veroordeling van Benetton in de kosten.
De advocaat van Benetton heeft bij brief van 10 januari 2000 op die conclusie gereageerd.
2.
Nadere beoordeling van de middelen
2.1
Het antwoord van het Hof van Justitie onder 1, gelezen in verband met het overigens door het Hof van Justitie overwogene, brengt mee dat het het bepaalde in art. 81 EG (zoals het vóór 1 mei 1999 geldende art. 85 EG-Verdrag sindsdien genummerd is en door het Hof van Justitie pleegt te worden aangeduid) voor de toepassing van art. 1065 lid 1, aanhef en onder e, Rv. moet worden aangemerkt als een bepaling van openbare orde. De onderdelen a - f van middel I in het principaal beroep zijn derhalve tevergeefs voorgesteld.
2.2
Uit het antwoord van het Hof van Justitie onder 2 volgt dat middel II in het principaal beroep slaagt op de in de tussenbeschikking onder 6 aangegeven gronden en dat de in de tussenbeschikking onder 5.3 behandelde derde klacht van het eerste middel in het incidenteel beroep ongegrond is. Nu, naar in 5.2 is overwogen, ook de overige klachten van laatstbedoeld middel falen, is het derhalve tevergeefs voorgesteld.
Het slagen van middel II in het principaal beroep brengt voorts mee dat onderdeel g van middel I in dat beroep belang mist en derhalve eveneens tevergeefs is voorgesteld.
De gegrondbevinding van middel II in het principaal beroep heeft tot gevolg dat niet slechts de in de tussenbeschikking onder 3.3 (iii) weergegeven beslissing, maar ook de beslissingen, weergegeven in 3.3 onder (iv)-(vi), welke op die beslissing voortbouwen, geen stand kunnen houden.
2.3
De gegrondbevinding van middel II in het principaal beroep brengt voorts mee dat het voorwaardelijk voorgestelde tweede middel in het incidenteel beroep behandeld moet worden.
Dit middel heeft betrekking op 's Hofs oordeel dat de Rechtbank een onjuiste belangenafweging heeft gemaakt door ondanks haar oordeel dat de kans op vernietiging van het FAA gering is, termen aanwezig te achten een zekerheidstelling door of zijdens Eco Swiss te bevelen. Indien eenmaal ervan moet worden uitgegaan, aldus het Hof, dat de kans op vernietiging van het FAA zo gering is als de Rechtbank kennelijk meent, vormt het gegeven dat Eco Swiss het bedrag tot betaling waarvan het FAA Benetton heeft veroordeeld na ontvangst niet zal kunnen terugbetalen, geen voldoende relevant gezichtspunt om te bevelen dat de tenuitvoerlegging alleen tegen zekerheidstelling kan plaatsvinden.
Het middel, dat enige rechtsklachten richt tegen deze oordelen, is tevergeefs voorgesteld, aangezien deze oordelen, die voornamelijk berusten op 's Hofs beoordeling van de mate waarin de Rechtbank vernietiging van het FAA onwaarschijnlijk heeft geacht, niet blijk geven van een onjuiste rechtsopvatting.
3. Beslissing
De Hoge Raad:
in het principaal beroep:
vernietigt het arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 28 maart 1996;
verwijst het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing;
in het incidenteel beroep:
verwerpt het beroep;
in het principaal beroep en in het incidenteel beroep:
veroordeelt Benetton in de kosten van het geding in cassatie, daaronder begrepen de kosten verband houdende met de behandeling van de zaak bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, tot op deze uitspraak aan de zijde van Eco Swiss begroot op ƒ 520,-- verschotten en ƒ 9.500,-- voor salaris.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president Roelvink als voorzitter, de vice-president Mijnssen, en de raadsheren Neleman, Heemskerk en De Savornin Lohman, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer De Savornin Lohman op 25 februari 2000.