Rb. Dordrecht, 17-11-2010, nr. 85712 - HA ZA 10-2196
ECLI:NL:RBDOR:2010:BO4308
- Instantie
Rechtbank Dordrecht
- Datum
17-11-2010
- Zaaknummer
85712 - HA ZA 10-2196
- LJN
BO4308
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Ondernemingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDOR:2010:BO4308, Uitspraak, Rechtbank Dordrecht, 17‑11‑2010; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 17‑11‑2010
Inhoudsindicatie
Erfgrensgeschil. Strook grond. Onderhoud heg, aanleg en onderhoud moestuin en later siertuin (onvoldoende gemotiveerd betwist) leidt tot bezit van de strook grond. Niet, althans onvoldoende gemotiveerd gesteld, dat goede trouw ontbreekt. Conclusie: 1996 - 2006 bezit te goeder trouw, rechtsvoorganger eisers in conventie eigendom verkregen van de strook grond. Eisers in conventie met eigendomsoverdracht perceel eigendom strook grond verkregen. - Beroep verrekening 6:136 Bw. - Discussie t.a.v. juistheid kadastrale meting behoeft geen bespreking.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK DORDRECHT
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 85712 / HA ZA 10-2196
Vonnis van 17 november 2010
in de zaak van
1. [eiser 1],
2. [eiser 2],
beiden wonende te Dordrecht,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. G.W. Boogaard,
tegen
[gedaagde],
wonende te Dordrecht,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. L.C. van den Berg.
Partijen zullen hierna [eiser 1] [ ], [eiser 2] [ ], [eisers]. [ ] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het tussenvonnis van 26 mei 2010 en de daarin genoemde stukken,
- -
de conclusie van antwoord in reconventie,
- -
het proces-verbaal van comparitie (ter plaatse) van 20 september 2010 en het daaraan gehechte stuk,
- -
aanvulling proces-verbaal van comparitie (ter plaatse) van 20 september 2010.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
[gedaagde] is sinds 1971 eigenaar van de Korte Scheidingsweg 25 te Dordrecht.
2.2.
[eisers]. heeft in november 2008 de [adres] gekocht van de ouders van [eiser 2]. De ouders van [eiser 2] hebben de Erkentrudenstraat 1 in 2004 gekocht van de erven van de oma van [eiser 1]. De grootouders van [eiser 1] hebben het perceel begin jaren ’70 gekocht en hebben daar circa 30 jaar gewoond.
2.3.
Het perceel van [gedaagde] grenst deels aan het perceel van [eisers].
2.4.
[eisers]. heeft na de aankoop van zijn woning een door [gedaagde]
geplaatste heg (hierna: de oude heg) verwijderd. Daarbij is door [eisers]. tevens de stam van een blauwspar verwijderd. Na verwijdering van de oude heg hebben medewerkers van het kadaster op 3 juli 2009 een meting verricht (hierna: de kadastrale meting), waarbij zij hebben geconstateerd dat de kadastrale erfgrens afwijkt van de plaats waar de oude heg zich bevond. Van de kadastrale meting is een relaas van bevindingen opgesteld door [betrokkene] (productie 2 bij conclusie van antwoord tevens conclusie van eis in reconventie) en op twee kadastrale kaarten (productie 2 bij conclusie van antwoord tevens conclusie van eis in reconventie) is ingetekend waar de kadastrale erfgrens (hierna: de kadastrale erfgrens) loopt.
2.5.
In november 2009 heeft [gedaagde] een nieuw hekwerk (hierna: het nieuwe
- hekwerk)
geplaatst op een plaats die afwijkt van de plaats waar de oude heg zich bevond. Daarbij heeft [gedaagde] een deel van een betonpad verwijderd.
3. Het geschil in conventie
3.1.
[eisers]. vordert bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- a.
de grens tussen de percelen van [eisers]. en [gedaagde] vast te stellen op de locatie van de oude heg, zoals geschetst op de aan de dagvaarding gehechte situatieschets,
- b.
te bepalen dat [gedaagde] het nabij de erfgrens aanwezige nieuwe hekwerk dient te plaatsen en te laten staan binnen de onder a. bedoelde grens op zijn eigen erf,
- c.
[gedaagde] te veroordelen tot betaling aan [eisers]. van een bedrag van EUR 450,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van dagvaarding tot de dag der voldoening,
- d.
[gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 14 dagen na de datum van het in deze te wijzen vonnis tot de dag der voldoening.
[eisers]. heeft daartoe het volgende aangevoerd.
3.2.
Meer dan 30 jaar geleden heeft [gedaagde] de oude heg geplaatst. [eisers]. en zijn rechtsvoorgangers hebben ruim 30 jaar te goeder trouw gebruik gemaakt van de strook grond gelegen tussen de kadastrale erfgrens en de oude heg (hierna: de strook grond). [eisers]. en zijn rechtsvoorgangers hebben de strook grond altijd als hun eigendom beschouwd en hadden geen enkele reden om aan te nemen dat [gedaagde] enig recht op die grond zou hebben. Als gevolg van verkrijgende verjaring is de erfgrens op de locatie van de oude heg gesitueerd.
3.3.
In november 2009 heeft [gedaagde] zonder overleg met [eisers]. het nieuwe hekwerk laten plaatsen op een plaats die afwijkt van de plaats waar de oude heg zich bevond. Bij de plaatsing van het nieuwe hekwerk heeft [gedaagde] een betonpad van [eisers]. vernield door het betonpad deels af te zagen. De kosten om het betonpad te herstellen bedragen EUR 450,00.
Het verweer in conventie
3.4.
De conclusie van antwoord in conventie van [gedaagde] strekt ertoe – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [eisers]. in zijn vorderingen niet ontvankelijk verklaart, althans hem deze ontzegt, met veroordeling van [eisers]. in de kosten van het onderhavige geding, daaronder begrepen de nakosten en de kosten van de deurwaarder, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis.
[gedaagde] heeft daartoe het volgende aangevoerd.
3.5.
De perceelsgrenzen stemmen overeen met de kadastrale erfgrens. Naar aanleiding van de plaatsing van een duiker heeft [gedaagde] in 1996 de oude heg geplaatst op eigen grond. Vóór de plaatsing van de oude heg hebben verschillende heggen op verschillende plaatsen als erfafscheiding gediend. Het nieuwe hekwerk is ook door [gedaagde] op eigen grond geplaatst. [eisers]. maakt onrechtmatig gebruik van grond die in eigendom is van [gedaagde].
3.6.
[eisers]. is niet door verkrijgende verjaring eigenaar geworden van de strook grond. Ten eerste hebben [eisers]. en zijn rechtsvoorgangers geen bezitsdaden verricht. Indien er sprake zou zijn van bezit, dan is er geen sprake van bezit te goeder trouw, nu [eisers]. uit raadpleging van het kadaster had kunnen vaststellen dat de strook grond [gedaagde] toebehoort (artikel 3:11 jo 3:23 BW). Ten slotte wordt betwist dat [eisers]. en zijn rechtsvoorgangers 10 jaar onafgebroken bezit hebben gehad, nu [eisers]. het perceel aan de [adres] nog geen 10 jaar in eigendom heeft en [eisers]. zijn perceel onder bijzondere titel heeft verkregen.
3.7.
De verkrijging van het eigendomsrecht van de strook grond door bevrijdende verjaring kan in verband met de verjaringstermijn van 20 jaar niet vóór 1 januari 2012 plaatsvinden, nu op grond van het bepaalde in artikel 95 Overgangswet Nieuw Burgerlijk Wetboek (hierna: Overgangswet NBW) het bezit van de strook grond niet eerder dan op 1 januari 1992 kan zijn ontstaan.
3.8.
De hoogte van de schade en het causaal verband tussen het verwijderen van een deel van het betonpad en de schade is door [eisers]. onvoldoende onderbouwd. Indien [gedaagde] aansprakelijk is voor de schade dan verrekent [gedaagde] deze schade met schade die hij zelf heeft geleden doordat [eisers]. de oude heg en een daaraan grenzende blauwspar zonder toestemming van [gedaagde] heeft verwijderd. Het verwijderen van de oude heg en de daaraan grenzende blauwspar door [eisers]. is onrechtmatig, nu dit handelen in strijd is met het eigendomsrecht van [gedaagde] althans met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt.
4. Het geschil in reconventie
4.1.
[gedaagde] vordert – samengevat – dat bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voor recht wordt verklaard dat de perceelsgrenzen overeenstemmen met de kadastrale meting, met veroordeling van [eisers]. in de kosten van het onderhavige geding, daaronder begrepen de nakosten en de kosten van de deurwaarder, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis.
[gedaagde] heeft hetgeen hij in conventie heeft aangevoerd, tevens ten grondslag gelegd aan zijn eis in reconventie.
Het verweer in reconventie
4.2.
De conclusie van antwoord in reconventie van [eisers]. strekt ertoe dat de rechtbank de reconventionele vordering van [gedaagde] afwijst met veroordeling, voorzoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, van [gedaagde] in de kosten van het geding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na het in deze te wijzen vonnis tot de dag der voldoening.
[eisers]. heeft hetgeen hij in conventie heeft aangevoerd, tevens ten grondslag gelegd aan zijn verweer in reconventie. [eisers]. heeft daarnaast het volgende aangevoerd.
4.3.
De kadastrale meting kan niet maatgevend zijn voor de exacte locatie van de
erfgrens, nu het onduidelijk is hoe de medewerkers van het kadaster de kadastrale erfgrens
hebben gereconstrueerd. Ten eerste heeft de kadastrale meting zonder enig overleg met [eisers]. plaatsgevonden. Daarnaast is het onwaarschijnlijk dat de perceelsgrens niet gelegen is in een rechte lijn in het verlengde van de sloot. De kadastrale erfgrens buigt voor het einde van de sloot zonder aanwijsbare reden af in de richting van het perceel van gedaagden.
5. De beoordeling in conventie en in reconventie
5.1.
Gelet op de onderlinge samenhang, zullen de vorderingen in conventie en in reconventie gezamenlijk worden behandeld.
5.2.
Tussen partijen is in geschil wie van hen eigenaar is van de strook grond.
Verjaring
5.3.
Omdat [eisers]. heeft aangevoerd dat hij en zijn rechtsvoorgangers de
strook grond ruim 30 jaar te goeder trouw in gebruik hebben gehad, zijn het oud Burgerlijk Wetboek (hierna: OBW) en de Overgangswet NBW van toepassing.
5.4.
[eisers]. heeft de eigendom van de strook grond verkregen indien [eisers]. dan wel [eisers]. en zijn rechtsvoorganger(s) de strook grond 20 jaar onafgebroken in bezit heeft gehad, ongeacht of er sprake was van bezit te goeder trouw (artikel 2004 OBW jo artikel 73 lid 1 Overgangswet NBW jo artikel 3:105 BW jo artikel 3:306 BW). Ingevolge artikel 3:314 lid 2 BW begint de verjaringstermijn van de vordering strekkende tot beëindiging van het bezit te lopen vanaf het moment dat een ander dan de rechthebbende bezitsdaden ten aanzien van de onroerende zaak verricht.
5.5.
Daarnaast heeft [eisers]. of een rechtsvoorganger de eigendom van de strook grond verkregen indien [eisers]. en/of zijn rechtsvoorganger(s) de strook grond 10 jaar onafgebroken in bezit heeft gehad (artikel 2000 OBW jo artikel 73 lid 1 Overgangswet NBW jo 3:99 BW). Daarbij dient sprake te zijn van bezit te goeder trouw.
5.6.
Wanneer de verjaring van de rechtsvordering strekkende tot beëindiging van het bezit wordt gestuit, wordt daarmee de verkrijgende verjaring dienovereenkomstig gestuit (artikel 3:104 BW). Nu gesteld noch gebleken is dat een andere stuitingshandeling heeft plaatsgehad, zal als uitgangspunt worden genomen dat de eventueel nog lopende verjaring eerst bij conclusie van antwoord tevens eis in reconventie d.d. 25 augustus 2010 is gestuit (artikel 3:316 BW).
5.7.
Gelet op het voorgaande dient allereerst sprake te zijn van bezit van de strook grond door [eisers]. en/of zijn rechtsvoorganger(s). Bezit van de strook grond is het houden van de strook grond voor zichzelf (artikel 3:107 BW). Of sprake is van bezit van de strook grond moet aan de maatstaf van artikel 3:108 BW worden getoetst, waarbij de vraag of [eisers]. en/of zijn rechtsvoorganger(s) de strook grond houdt en of hij dit voor zichzelf of voor een ander doet, naar verkeersopvattingen wordt beoordeeld, met inachtneming van de artikelen 3:109 tot en met 3:117 BW en overigens op grond van de uiterlijke feiten.
5.8.
[eisers]. stelt dat hij en zijn rechtsvoorgangers ruim 30 jaar gebruik hebben gemaakt van de strook grond. [eisers]. heeft ter comparitie aangevoerd dat [eisers]. en zijn voorgangers onderhoud aan de oude heg hebben gepleegd, dat de strook grond in de jaren ‘90 door de grootouders van [eiser 1] als moestuin is gebruikt en dat later de strook grond als siertuin diende. [gedaagde] betwist dat er sprake is van bezit van de strook grond door [eisers]. dan wel door zijn rechtsvoorgangers (zie 3.5 tot en met 3.7). [gedaagde] heeft ter comparitie aangevoerd dat hij een goede verstandhouding had met de rechtsvoorgangers van [eisers]., dat hij zich niet kan herinneren dat er een moestuin was en dat zijn vrouw de tuin onderhoudt. Tevens heeft [gedaagde] aangevoerd dat het neerzetten van planten geen bezitsdaad hoeft te zijn, nu daaruit niet blijkt dat [eisers]. dan wel zijn rechtsvoorgangers de strook grond voor zichzelf hebben gehouden.
5.9.
Vast staat dat de oude heg tenminste vanaf 1996 en tot het moment van verwijdering door [eisers]. (zie 2.4) als erfafscheiding diende. Tussen partijen is niet in geschil dat [eisers]. en zijn rechtsvoorgangers onderhoud hebben gepleegd aan de oude heg. Gelet op de stellingen van [eisers]. heeft [gedaagde] onvoldoende (gemotiveerd) weersproken dat de strook grond als moestuin en als siertuin is gebruikt. Het aanleggen en het onderhouden van een moestuin en een siertuin zijn daden waaruit blijkt dat [eisers]. en zijn rechtsvoorgangers pretendeerden eigenaar van de strook grond te zijn. Krachtens verkeersopvattingen brengen deze daden in samenhang met het plegen van onderhoud aan de oude heg een zodanige machtsuitoefening over de strook grond met zich mee, dat gesproken kan worden van inbezitneming en bezitsdaden en dus van bezit van de strook grond door [eisers]. en zijn rechtsvoorgangers.
5.10.
Ten aanzien van de goede trouw geldt dat op grond van het bepaalde in artikel 3:118 lid 3 BW bezit te goeder trouw vermoed wordt aanwezig te zijn en het ontbreken van goede trouw moet worden bewezen. Het argument van [gedaagde] dat geen sprake is van bezit te goeder trouw omdat uit raadpleging van het kadaster vastgesteld had kunnen worden dat de strook grond [gedaagde] toebehoort, faalt, nu blijkens vaste jurisprudentie de kadastrale kaarten geen deel uitmaken van de openbare registers als bedoeld in artikel 3:23 BW. [gedaagde] heeft niet althans onvoldoende gemotiveerd gesteld dat goede trouw bij [eisers]. en zijn rechtsvoorgangers ontbreekt, zodat vast staat dat er geen sprake is van het ontbreken van goede trouw.
5.11.
Gelet op het voorgaande hebben [eisers]. en zijn rechtsvoorgangers vanaf 1996 tot het moment van verwijdering van de oude heg door [eisers]. (zie 2.4) te goeder trouw bezit gehad van de strook grond. Gelet hierop en nu ingevolge het bepaalde in artikel 3:102 lid 2 BW een bezitter te goeder trouw die het bezit van een ander anders dan onder algemene titel heeft verkregen een lopende verjaring voortzet, heeft een rechtsvoorganger van [eisers]. (de ouders van [eiser 2]) in 2006 door verkrijgende verjaring ex artikel 3:99 BW eigendom van de strook grond verkregen. Vervolgens heeft [eisers]. bij de eigendomsoverdracht van Erkentrudenstraat 1 (zie 2.2) eigendom van de strook grond verkregen. Derhalve is de erfgrens gelegen op de locatie waar de oude heg zich bevond. De discussie tussen partijen omtrent de juistheid van de kadastrale meting behoeft geen bespreking, nu gezien het voorgaande de erfgrens niet overeenstemt met de kadastrale erfgrens. Nu het beroep van [eisers]. op verkrijgende verjaring ex 3:99 BW slaagt, zal voor de locatie van de oude heg en het nieuwe hekwerk van de situatieschets van [eisers]. (productie 2 bij dagvaarding en hierna: de situatieschets) worden uitgegaan. Een kopie van de situatieschets is als bijlage bij dit vonnis opgenomen.
Schadevergoeding
5.12.
[eisers]. stelt dat [gedaagde] gehouden is schadevergoeding aan [eisers]. te voldoen, nu [gedaagde] een deel van een betonpad heeft verwijderd bij het plaatsen van het nieuwe hekwerk (zie 3.3). [eisers]. heeft daartoe ter comparitie aangevoerd dat het herstel van het betonpad “circa 1,5 dag ofwel 12 uur à EUR 30,00 per uur met B.T.W. en materialen” zal kosten. [gedaagde] betwist de hoogte van de schade en het causaal verband tussen het verwijderen van een deel van het betonpad en de schade en heeft daartoe aangevoerd dat “een nieuw stukje betonpad voor 450 euro wel heel duur [is], dan heb je een heel nieuw pad”. In het licht van het door [eisers]. ter comparitie gestelde, heeft [gedaagde] de hoogte van de schade en het causaal verband tussen het verwijderen van een deel van het betonpad en de schade onvoldoende (gemotiveerd) betwist.
5.13.
Gelet op het voorgaande is [gedaagde] in beginsel gehouden EUR 450,00 schadevergoeding aan [eisers]. te voldoen. [gedaagde] beroept zich op verrekening van de schadevergoeding met schade die hij zelf heeft geleden doordat [eisers]. de oude heg en een daaraan grenzende blauwspar zonder toestemming van [gedaagde] heeft verwijderd (zie 3.8). [eisers] betwist dat hij gehouden is schadevergoeding te betalen aan [gedaagde], nu [eiser 1] in overleg en met hulp van de echtgenote van [gedaagde] de oude heg heeft verwijderd. Gelet op deze gemotiveerde betwisting door [eisers]. is de gegrondheid van het verrekeningsverweer van [gedaagde] niet op eenvoudige wijze vast te stellen. Gelet hierop zal het beroep van [gedaagde] op verrekening worden gepasseerd, onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 6:136 BW.
Slotsom
5.14.
Gelet op al het voorgaande zal de vordering van [eisers]. in conventie worden toegewezen en de vordering van [gedaagde] in reconventie worden afgewezen.
Proceskosten
5.15.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
De kosten aan de zijde van [eisers]. in conventie worden tot op heden begroot op:
- -
dagvaarding EUR 87,93
- -
vast recht 263,00
- -
salaris advocaat 904,00 (2 punten × tarief II à EUR 452,00)
Totaal EUR 1.254,93
De kosten aan de zijde van [eisers]. in reconventie worden tot op heden begroot op:
- -
salaris advocaat EUR 226,00 (1 punt × factor 0,5 × tarief II à EUR 452,00).
5.16.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten, zal als onweersproken worden toegewezen vanaf 14 dagen na de datum van dit vonnis tot de dag der voldoening.
6. De beslissing
De rechtbank
in conventie
6.1.
stelt de grens tussen de percelen van [eisers]. en [gedaagde] vast op
de locatie van de oude heg, zoals geschetst op de situatieschets;
6.2.
bepaalt dat [gedaagde] het nabij de erfgrens aanwezige nieuwe hekwerk dient te
plaatsen en te laten staan binnen de onder 6.1 bedoelde grens op zijn eigen erf;
6.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eisers]. te betalen een bedrag van EUR 450,00 (vierhonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag vanaf 24 februari 2010 tot de dag van volledige betaling;
6.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eisers]. tot op heden begroot op EUR 1.254,93, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 14 dagen na de datum van dit vonnis tot de dag der voldoening;
6.5.
verklaart dit vonnis in conventie wat betreft het onder 6.2 tot en met 6.4 bepaalde uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie
6.6.
wijst de vorderingen af;
6.7.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eisers]. tot op heden begroot op EUR 226,00, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 14 dagen na de datum van dit vonnis tot de dag der voldoening;
6.8.
verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.M. Arnoldus-Smit en in het openbaar uitgesproken op 17 november 2010.?