De goede procesorde
Einde inhoudsopgave
De goede procesorde (BPP nr. IV) 2006/9.6.3.1:9.6.3.1 Onderscheid tussen veronachtzaming van lasten en schending van plichten
De goede procesorde (BPP nr. IV) 2006/9.6.3.1
9.6.3.1 Onderscheid tussen veronachtzaming van lasten en schending van plichten
Documentgegevens:
Mr. V.C.A. Lindijer, datum 08-11-2006
- Datum
08-11-2006
- Auteur
Mr. V.C.A. Lindijer
- JCDI
JCDI:ADS377431:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
562. Een groot aantal van de gevallen waarin de rechter oordeelt dat een partij zich in strijd met de eisen van een goede procesorde gedraagt, blijkt buiten de categorie onrechtmatige daden te vallen. Het gaat dan om gevallen waarin de normschending slechts negatieve consequenties heeft voor de handelende partij zelf, in die zin dat het door haar beoogde rechtsgevolg aan de betreffende handeling wordt onthouden, omdat toekenning van rechtsgevolg strijd met de eisen van een goede procesorde zou opleveren. Afwezigheid van strijd met de eisen van een goede procesorde is in deze gevallen te beschouwen als een voorwaarde waaraan moet zijn voldaan, wil de proceshandeling slagen. Een handelen met veronachtzaming van de geldigheidsvoorwaarden die in de eisen van een goede procesorde liggen besloten, wordt door het recht echter niet verboden. De handelende partij kan ook niet door haar wederpartij worden gedwongen aan deze geldigheidsvoorwaarden te voldoen. Het is aan iedere procespartij zelf overgelaten om te bepalen of, en zo ja: in hoeverre, zij door het verrichten van bepaalde proceshandelingen overeenkomstig de daarvoor geldende regels haar rechten wenst te handhaven of verwezenlijken, dan wel door veronachtzaming van die regels haar rechten verspeelt. De voorwaarden waaronder een proceshandeling geldig kan worden verricht, worden daarom wel aangeduid als lasten, ter onderscheiding van rechtsplichten.1 Tegenover een last staat, om met Van der Wiel te spreken, geen aanspraak op lastconform gedrag van de wederpartij, tegenover een rechtsplicht staat daarentegen wel een aanspraak op plichtconform gedrag.2 Doorgaans zal een partij er overigens niet eens belang bij hebben dat haar wederpartij lastconform handelt, integendeel: zij zal in de regel zijn gebaat bij de ongeldigheid van de proceshandelingen van die wederpartij en in ieder geval zal zij door die ongeldigheid op zichzelf geen schade lijden.
De enkele omstandigheid dat een proceshandeling wordt verricht in strijd met een last die in de eisen van een goede procesorde ligt besloten, levert kortom geen onrechtmatige daad op. De kwalificatie van gedrag als een onrechtmatige daad veronderstelt immers dat een partij gedrag heeft vertoond dat in strijd was met een rechtsplicht om zich anders te gedragen. Meer concreet betekent dit bijvoorbeeld dat het, vanuit het oogpunt van een goede procesorde, te laat aanvoeren van bepaalde stellingen in een procedure, in beginsel geen onrechtmatige daad oplevert. De rechter zal de betreffende stellingen als strijdig met de goede procesorde buiten beschouwing kunnen laten. Van een rechtens afdwingbare plicht om tijdig verweer te voeren is echter geen sprake.
563. Met het voorgaande is niet gezegd dat een proceshandeling waarbij een bepaalde last niet in acht wordt genomen, niet tevens een schending van een rechtsplicht en daarmee een onrechtmatige daad kan inhouden. Men denke hierbij aan tardieve handelingen die weliswaar van het beoogde rechtsgevolg blijven verstoken, maar de procedure desalniettemin aanzienlijk vertragen of de wederpartij op kosten jagen, doordat deze wel in rechte moet protesteren tegen het toelaten van de betreffende handeling.3
Een voorbeeld van een handeling waarbij enerzijds een last werd veronachtzaamd en anderzijds mogelijk een rechtsplicht werd geschonden, biedt de zaak die tot het arrest Bosch/Janssens en Janzen4leidde. In deze zaak wenste Bosch, nadat de rechter een einduitspraak had gegeven in een tussen hem en Janzen gevoerde procedure, het inmiddels afgeschafte middel van desaveu aan te wenden, ten einde te ontkennen dat een erkenning die zijn procureur Janssens in de zaak tegen Janzen namens hem had gedaan, ook bevoegdelijk was gedaan. Nadat de vordering om inhoudelijke redenen door de Rechtbank was afgewezen, wees ook het hof haar af, kort gezegd omdat Bosch in strijd met de goede procesorde handelde door met het instellen van de desaveuvordering te wachten totdat de rechter einduitspraak had gedaan. De Hoge Raad oordeelde dat het hof aldus uitging van een juiste rechtopvatting. Bosch had met andere woorden de last om die vordering tijdig in te stellen geschonden en het instellen van die vordering bleef derhalve verstoken van het door Bosch gewenste rechtsgevolg. Het handelen van Bosch zal echter niettemin de nodige schade bij Janssens en Janzen hebben berokkend. Zij hebben zich immers tot aan de Hoge Raad tegen de te laat ingestelde desaveuvordering moeten verweren, en daartoe aanzienlijke proceskosten gemaakt, die slechts ten dele werden vergoed door de veroordeling van Bosch in de proceskosten. Hoewel het voeren van nog een procedure over een eerdere procedure weinig aantrekkelijk lijkt, is niet ondenkbaar dat Janssens en Janzen van Bosch ook de betaling van de niet vergoede proceskosten verlangen. Op voorhand acht ik dan niet uitgesloten dat een dergelijke vordering in rechte, gegrond op een door Bosch gepleegde onrechtmatige daad, zal stranden. Wellicht handelde Bosch met het instellen van de desaveuvordering jegens Janssens en Janzen in strijd met hetgeen naar ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, namelijk in strijd met de rechtsplicht om zich te onthouden van het zo laat instellen van een dergelijke vordering. Daarvan zal mijns inziens. sprake zijn, indien kan worden gezegd dat Bosch de bevoegdheid om de desaveuvordering in te stellen heeft misbruikt, bijvoorbeeld doordat komt vast te staan dat hij met het instellen daarvan heeft gewacht, met geen ander doel dan om Janssens en Janzen te schaden, of indien moet worden geoordeeld dat Bosch, gezien de onevenredigheid van zijn belang bij het wachten, en de daardoor geschade belangen van Janssens en Janzen, naar redelijkheid niet tot het aldus instellen van die vordering had kunnen komen.
Zie over de verhouding tussen misbruik van procesbevoegdheid en onrechtmatige daad het navolgende.