HR, 10-04-2015, nr. 15/00210
ECLI:NL:HR:2015:925
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
10-04-2015
- Zaaknummer
15/00210
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Vermogensrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:925, Uitspraak, Hoge Raad, 10‑04‑2015; (Artikel 80a RO-zaken)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:158, Gevolgd
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2014:3539, Niet ontvankelijk
ECLI:NL:PHR:2015:158, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 27‑02‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:925, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 10‑04‑2015
Inhoudsindicatie
Art. 80a lid 1 RO. Beroepsaansprakelijkheid. Geschil over declaraties advocaat. Schade, stelplicht, eiswijziging in appel.
Partij(en)
10 april 2015
Eerste Kamer
15/00210
LZ/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiser],wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. C.S.G. Janssens,
t e g e n
[verweerder],[woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en [verweerder].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 570523/CV EXPL 12-10946 van de kantonrechter te Haarlem van 5 juni 2013;
b. het arrest in de zaak 200.134.675/01 van het gerechtshof Amsterdam van 26 augustus 2014.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen [verweerder] is verstek verleend.
Het standpunt van de Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep met toepassing van art. 80a lid 1 RO.
De advocaat van [eiser] heeft bij brief van 12 maart 2015 op dit standpunt gereageerd.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 2-5).
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en G. Snijders, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op 10 april 2015.
Conclusie 27‑02‑2015
Inhoudsindicatie
Art. 80a lid 1 RO. Beroepsaansprakelijkheid. Geschil over declaraties advocaat. Schade, stelplicht, eiswijziging in appel.
15/00210
mr. J. Spier
Zitting 27 februari 2015 (bij vervroeging) (art. 80a RO)
Conclusie inzake
[eiser]
tegen
[verweerder]
1. Dit geschil heeft betrekking op de rechtsbijstand die [verweerder] heeft verleend aan de cedent van [eiser]. ’s Hofs oordeel komt er op neer dat onvoldoende is gesteld in welk opzicht [verweerder] tekort zou zijn geschoten. Het Hof heeft er – in cassatie niet bestreden – op gewezen dat [eiser]’s cedent met [verweerder] overeenstemming heeft bereikt over de verschuldigdheid van de declaraties en dat [verweerder] het griffierecht heeft terugbetaald (rov. 3.5).
2. In het licht van ‘s Hofs onder 1 weergegeven oordeel is begrijpelijk dat [eiser] tekort is geschoten in zijn stelplicht. Het middel gaat goeddeels aan ’s Hofs oordeel voorbij en schiet klachten af die zijn gericht tegen bijkomstigheden; zij laten de kern van ‘s Hofs oordeel ongemoeid. Alle klachten zijn daarmee tot mislukken gedoemd.
3.1 Onderdeel 1.3 haakt klaarblijkelijk aan bij de eiswijzing in appel. De vindplaatsen in prima, waarop het in dat kader beroep doet, zijn daarom zonder belang. Hetgeen in de mvg onder 12, 13 en 18 wordt aangevoerd, is niet concreet. Hetgeen onder 25 en 26 wordt aangevoerd, is concreter ([verweerder] heeft het ten dele trouwens erkend met de kanttekening dat de zaak later is afgehandeld; mva onder 27). Uit de op de genoemde vindplaatsen vermelde stellingen valt evenwel niet af te leiden dat [eiser] door het daar gestelde handelen schade heeft geleden, laat staan dat een dergelijke stelling ook maar enigszins is onderbouwd. De stellingen over schade waarnaar wordt verwezen, doen slechts ter zake voor zover het gaat om de mvg. Hetgeen in prima is gesteld, kan redelijkerwijs niet dienen als onderbouwing van de eiswijziging in appel. De mvg onder 4 is te weinig concreet. Hetgeen onder 27 en 29 staat, heeft betrekking op door het Hof niet aanvaarde grondslagen van de vordering (zie rov. 3.3 en 3.7). ’s Hofs oordeel daaromtrent wordt in cassatie niet bestreden. Daarom doen ook de bij pleidooi betrokken stellingen, die bovendien tardief zijn, thans niet ter zake.
3.2 Ten overvloede: het Hof, zij het nogal summier, wél op de stellingen ingegaan: het Hof geeft in rov. 3.5 eerst de kern ervan weer en zegt daarover dat die stellingen onvoldoende zijn, wat ook wordt uitgelegd. Tegen dat laatste oordeel is geen begrijpelijke klacht gericht.
4. Onderdeel 2 mislukt op de hierboven onder 2 genoemde grond. Het is bovendien onbegrijpelijk.
5. Voor zover de klachten een feitelijke herbeoordeling door de Hoge Raad voorstaan, falen ze omdat cassatie daarvoor niet is bestemd.
Conclusie
Deze conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
Advocaat-Generaal