HR, 30-11-2012, nr. 12/02652
ECLI:NL:HR:2012:BY4669
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
30-11-2012
- Zaaknummer
12/02652
- Conclusie
Mr. F.F. Langemeijer
- LJN
BY4669
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BY4669, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 30‑11‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BY4669
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHAMS:2012:BX0788
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHAMS:2012:BX0788
ECLI:NL:HR:2012:BY4669, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 30‑11‑2012; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2012:BX0788, Niet ontvankelijk
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BY4669
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2012:BX0788, Niet ontvankelijk
- Vindplaatsen
Conclusie 30‑11‑2012
Mr. F.F. Langemeijer
Partij(en)
12/02652
Mr. F.F. Langemeijer
- 10.
augustus 2012 (incident griffierecht)
Conclusie inzake:
[Verzoeker]
tegen
[Verweerster]
1.
In deze zaak kan worden volstaan met een verkorte conclusie, omdat het griffierecht niet tijdig is voldaan. Bij verzoekschrift d.d. 24 mei 2012, ingekomen ter griffie van de Hoge Raad op 25 mei 2012, heeft verzoeker tot cassatie beroep ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof te Amsterdam van 28 februari 2012. Inhoudelijk heeft het geschil betrekking op de verdeling van een huwelijksgoederengemeenschap, in het bijzonder van het opgebouwde pensioen.
2.
Op grond van art. 3 Wet griffierecht burgerlijke zaken (Wgbz) is verzoeker een griffierecht verschuldigd1.. Art. 3 lid 4 Wgbz bepaalt dat de verzoeker ervoor zorg dient te dragen dat het griffierecht binnen vier weken na de indiening van het verzoekschrift is bijgeschreven op de rekening van het gerecht of ter griffie wordt gestort. De laatste dag waarop het griffierecht wettelijk kon worden betaald was (vrijdag) 22 juni 2012. Het griffierecht is in feite eerst op 27 juni 2012 voldaan. Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de advocaat van verzoeker zich bij akte ter rolle van 13 juli 2012 over de te late betaling uitgelaten.
3.
Uit het voorgaande volgt dat het griffierecht niet tijdig is voldaan. Op grond van het bepaalde in art. 282a lid 2 Rv in verbinding met art. 427b Rv behoort verzoeker in zijn beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard2..
4.
Op grond van art. 282a lid 4 Rv kan de rechter het tweede lid van dit artikel buiten toepassing laten indien hij van oordeel is dat de toepassing van die bepaling, gelet op het belang van één of meer van de partijen bij toegang tot de rechter, zal leiden tot onbillijkheid van overwegende aard. In de akte van 13 juli 2012 is een beroep op deze hardheidsclausule gedaan. De advocaat heeft gesteld dat hij de nota griffierecht pas op 26 juni 2012 in zijn postbus heeft aangetroffen en vervolgens binnen twee dagen heeft betaald. Eerdere betaling, zonder nota, zou volgens de advocaat geen nut hebben gehad omdat het notanummer vermeld moet worden. Tot slot is met een beroep op art. 6 EVRM gesteld dat niet-ontvankelijkverklaring als sanctie wegens niet tijdige betaling onevenredig zwaar is in verhouding tot het verzuim.
5.
De betalingstermijn en de sanctie bij niet tijdige betaling volgen rechtstreeks uit de wet. De advocaat bij de Hoge Raad moet op grond van zijn deskundigheid en kennis ten aanzien van de procedure in cassatie zonder meer geacht worden op de hoogte te zijn van de termijn voor betaling en de verstrekkende gevolgen die de wet verbindt aan een overschrijding daarvan3.. Betaling kan geschieden via de rekening-courant die het desbetreffende advocatenkantoor bij de gerechten aanhoudt. Bij gebreke daarvan kan het bedrag worden bijgeschreven op de rekening van het gerecht. Zou bijschrijving om enigerlei reden op problemen stuiten, dan laat de wet toe dat het bedrag ter griffie wordt gestort. Het eerste argument, dat tijdige betaling zonder nota (met nummer) niet mogelijk was, gaat daarom niet op; nog daargelaten dat het nummer eenvoudig verkregen had kunnen worden.
6.
Bij eerdere gelegenheden waarin een beroep op de hardheidsclausule was gedaan heeft de Hoge Raad meegewogen dat de sanctie van niet-ontvankelijkheid een zware sanctie is, omdat zij in de praktijk ertoe leidt dat de weg naar de rechter in hoger beroep of cassatie definitief wordt afgesneden: na een niet-ontvankelijkverklaring is veelal de beroepstermijn verstreken en kan daarom het beroep niet opnieuw worden ingesteld. Bovendien moet in aanmerking worden genomen dat deze zware sanctie niet, zoals de even zware sanctie op het niet in acht nemen van beroepstermijnen, de rechtszekerheid met betrekking tot de onherroepelijkheid van rechterlijke uitspraken dient, maar is bedoeld als prikkel tot naleving van voorschriften die vooral de strekking hebben het incassorisico van de Staat met betrekking tot het verschuldigde griffierecht te beperken4.. Daarbij ging het evenwel om "verwarringwekkende gedragingen en nalatigheden vanwege de in cassatie met de vaststelling en inning van het griffierecht belaste gerechtelijke administratie", in verband waarmee de hardheidsclausule ruimhartig is toegepast5.. Het ligt op de weg van degene die een beroep op de hardheidsclausule doet om de daartoe benodigde feiten te stellen.
7.
In de akte is aangevoerd dat op de nota griffierecht als uiterste betaaldatum 24 juni 2012 was vermeld. Wat daarvan zij - de nota is niet overgelegd en volgens de advocaat heeft hij de nota pas gezien toen de wettelijke betalingstermijn al was verstreken -, hieraan kan verzoeker of zijn advocaat redelijkerwijs niet het vertrouwen hebben ontleend dat betaling op 27 juni 2012 nog rechtsgeldig kon plaatsvinden, noch daaromtrent in verwarring zijn gebracht. De stelling dat alleen een nota is toegestuurd, zonder een betalingsherinnering, en dat desondanks aan niet tijdige betaling het gevolg wordt verbonden dat het beroep niet inhoudelijk wordt behandeld, miskent dat in het systeem van de Wgbz geen herinnering nodig is omdat de betalingstermijn rechtstreeks uit de wet volgt.
Conclusie
De conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
a. - g.
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 30‑11‑2012
Vgl. onder meer: HR 9 december 2011 (LJN: BU7291), NJ 2012/187.
Zie onder meer: HR 23 maart 2012 (LJN: BV3409).
Bijv. HR 4 november 2011 (LJN: BQ7045), NJ 2012/171 m.nt. H.B. Krans, rov. 2.4.
Ter voorkoming van mogelijk misverstand: ook buiten dat geval acht ik voorstelbaar dat met een beroep op het recht van toegang tot de rechter als bedoeld in art. 6 lid 1 EVRM aan de hardheidsclausule toepassing wordt gegeven in gevallen waarin de betrokken rechtzoekende wel bereid, maar werkelijk niet in staat is het griffierecht voor te schieten en ook de daartoe bestaande mogelijkheden tot financiële ondersteuning van overheidswege tekortschieten. Zie de conclusie voor HR 8 juli 2011 (LJN: BQ3883) NJ 2012/169 m.nt. H.J. Snijders, alinea's 2.12 - 2.17; T. Barkhuysen en M.J.C. Stip, Verhoging van griffierechten en het Europese grondrecht op toegang tot de rechter, in: W.J. van den Bergh en R.J.Q. Klomp (red.), Verhoging griffierechten, Prinsengrachtreeks 2012, blz. 27 - 39, i.h.b. blz. 35; W.J. van den Bergh, Verhoging griffierechten, 'heffing aan de poort' en toepassing van de hardheidsclausules, ibidem, blz. 41 - 63.
Uitspraak 30‑11‑2012
Partij(en)
30 november 2012
Eerste Kamer
12/02652
TT/EP
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[Verzoeker],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. M. Bouman,
t e g e n
[Verweerster],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie.
Verzoeker zal hierna ook worden aangeduid als [verzoeker].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
- a.
de beschikking in de zaak 261800 / FA RK 03-1315 van de rechtbank Amsterdam van 10 juni 2009;
- b.
de beschikkingen in de zaak 200.041.429/01 van het gerechtshof te Amsterdam van 30 maart 2010 (tussenbeschikking) en 28 februari 2012 (eindbeschikking).
De eindbeschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de eindbeschikking van het hof heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep.
De advocaat van [verzoeker] heeft bij brief van 23 augustus 2012 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.1
Bij verzoekschrift van 24 mei 2012, ingekomen ter griffie van de Hoge Raad op 25 mei 2012, heeft [verzoeker] cassatieberoep ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof te Amsterdam van 28 februari 2012.
Art. 3 lid 4 Wet griffierecht burgerlijke zaken bepaalt dat het griffierecht binnen vier weken na de indiening van het verzoekschrift dient te zijn bijgeschreven op de rekening van het gerecht of ter griffie moet worden gestort. De laatste dag waarop het griffierecht binnen deze wettelijke termijn kon worden betaald, was derhalve 22 juni 2012. Het griffierecht is door [verzoeker] echter eerst op 27 juni 2012 voldaan.
3.2
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de advocaat van [verzoeker] zich over deze te late betaling uitgelaten en, kort gezegd, een beroep gedaan op de hardheidsclausule van art. 282a lid 4 in verbinding met art. 427b Rv. Daartoe heeft hij gesteld dat hij de nota griffierecht pas op 26 juni 2012 in zijn postbus heeft aangetroffen en vervolgens binnen twee dagen heeft betaald. Eerdere betaling, zonder nota, zou volgens de advocaat geen nut hebben gehad omdat het notanummer vermeld moet worden. Ten slotte heeft hij met een beroep op art. 6 EVRM gesteld dat niet-ontvankelijkverklaring als sanctie wegens niet tijdige betaling onevenredig zwaar is in verhouding tot het verzuim.
3.3
De betalingstermijn en de sanctie bij niet tijdige betaling volgen rechtstreeks uit de wet. Een advocaat bij de Hoge Raad moet op grond van zijn deskundigheid en kennis ten aanzien van de procedure in cassatie zonder meer geacht worden op de hoogte te zijn van de termijn voor betaling en de verstrekkende gevolgen die de wet verbindt aan een overschrijding daarvan. Hetgeen door de advocaat van [verzoeker] is aangevoerd met betrekking tot de te late betaling is in het licht hiervan onvoldoende om een beroep op de hardheidsclausule te rechtvaardigen.
Ook kan niet gezegd worden dat niet-ontvankelijkheid een onevenredig zware sanctie op het verzuim is als bedoeld in art. 6 EVRM. [Verzoeker] zal dan ook op grond van het bepaalde in art. 282a lid 2 Rv in verbinding met art. 427b Rv in zijn cassatieberoep niet-ontvankelijk worden verklaard.
4. Beslissing:
De Hoge Raad verklaart [verzoeker] niet-ontvankelijk in zijn beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.H.T. Heisterkamp, als voorzitter, C.E. Drion en G. Snijders, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 30 november 2012.