Rb. Limburg, 28-05-2015, nr. AWB - 14 , 2464
ECLI:NL:RBLIM:2015:4417
- Instantie
Rechtbank Limburg
- Datum
28-05-2015
- Zaaknummer
AWB - 14 _ 2464
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBLIM:2015:4417, Uitspraak, Rechtbank Limburg, 28‑05‑2015; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2016:1103
Uitspraak 28‑05‑2015
Inhoudsindicatie
Exploitatieverbod van kindercentrum “De Nissehoff” te Venray. De rechtbank is van oordeel dat op grond van de voorhanden zijnde gedingstukken onvoldoende is gebleken dat er sprake was van een ernstige situatie dat onmiddellijke sluiting van het kindercentrum geboden was. Enerzijds heeft het College van B&W van de gemeente Venray zijn standpunt dat tot een exploitatieverbod moest worden overgegaan niet goed feitelijk onderbouwd met objectieve en verifieerbare stukken. Anderzijds is niet gebleken dat verweerder (minder vergaande) alternatieve oplossingen heeft onderzocht en overwogen.
RECTIFICATIE D.D. 29 MEI 2015 IN VERBAND MET HET VERMELDEN VAN DE JUISTE VERWEERDER IN DE KOPTEKST VAN DE UITSPRAAK
RECHTBANK limburg
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB/ROE 14/2464
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 mei 2015 in de zaak tussen
1) [eiser], in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van
[eiseres], voorheen handelend onder de naam “Kindercentrum De Nissehoff”, gevestigd te Venray, eiser, en
2) [eiseres], wonend te Venray, eiseres,
(gemachtigde: mr. T.I.P. Jeltema),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Venray (na rectificatie d.d 29 mei 2015), verweerder
(gemachtigde: mr. M. van de Weijer).
Procesverloop
Bij besluit van 5 februari 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres verboden met ingang van 6 februari 2014 de exploitatie van het door haar geëxploiteerde kindercentrum “De Nisssehoff” (hierna: de Nissehoff) voort te zetten zolang zij niet aantoonbaar voldoet aan alle kwaliteitseisen, zoals die door de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wkkp) geëist worden.
Bij besluit van 1 juli 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het door eiseres daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser in zijn hoedanigheid als curator in het faillissement alsmede eiseres hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 mei 2015. Eiser en eiseres zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Eiseres is de houder van de Nissehoff (kinderdagverblijf en een buitenschoolse opvang) aan [adres] te Venray. Zij is tevens werkzaam als beroepskracht in de Nissehoff. De Nissehoff is aan te merken als een kindercentrum in de zin van de Wkkp.
2. Op 23 januari 2014 heeft de toezichthouder van de Wkkp, de GGD Limburg-Noord, een inspectie uitgevoerd bij de Nissehoff naar aanleiding van twee klachten die door de GGD zijn ontvangen op 18 december 2013 respectievelijk 7 januari 2014. Beide klachten hebben betrekking op het pedagogisch gedrag van de houder naar de kinderen toe. Er zou sprake zijn van slaan en/of duwen van kinderen door eiseres. Van deze inspectie is een concept-rapport opgemaakt. Uit het concept-rapport blijkt dat de GGD onder meer een gesprek heeft gevoerd met eiseres, waarbij de klachten zijn voorgelegd. Eiseres laat zich tijdens dit gesprek niet respectvol uit over de beroepskrachten. Zijn erkent haar temperamentvolle en zenuwachtige houding. Tevens geeft eiseres aan tegen een “burn-out” aan te zitten. Eiseres ontkent kinderen te hebben geslagen, maar erkent wel dat zij kinderen geduwd heeft en constant met een “politiepet” oploopt en bezig is “brandjes” te blussen. De GGD stelt vast dat er aantoonbaar sprake is van een onveilig opvangklimaat waardoor onder andere de emotionele veiligheid van de kinderen ernstig in gedrang komt. De GGD heeft verweerder dan ook geadviseerd om naast het opleggen van een algeheel locatieverbod voor eiseres ook een exploitatieverbod te overwegen.
3. Vervolgens komen er op 24 januari 2014 en 29 januari 2014 wederom soortgelijke klachten bij de GGD binnen.
4. Op 30 januari 2014 heeft verweerder aan eiseres een voornemen tot het nemen van een last onder dwangsom overhandigd. De last houdt in dat eiseres een verbod krijgt opgelegd om op de locatie van de Nissehoff te komen binnen de openingstijden en om werkzaamheden te verrichten met of bij de kinderen op straffe van een dwangsom van € 10.000,00 per geconstateerde overtreding. Tevens wordt eiseres verzocht de doorgang tussen haar woning en het kindercentrum af te sluiten. Eiseres is in de gelegenheid gesteld tegen dit voornemen zienswijze in te dienen, van welke gelegenheid zij gebruik heeft gemaakt.
5. De GGD heeft vervolgens op 3 februari 2013 een tweede inspectie uitgevoerd op de Nissehoff. Tijdens dit onderzoek is onder meer gebleken dat de verhouding tussen eiseres en de beroepskrachten onder druk is komen te staan. Volgens de toezichthouders van de GGD is de veiligheid van de kinderen nog minder gewaarborgd dan tijdens de vorige inspectie.
6. Na een overleg op 4 februari 2014 tussen verweerder, de GGD, de politie en Synthese (maatschappelijk werk) over de inmiddels ontstane aandacht in de media over de ontwikkelingen op de Nissehoff en de inhoud van de concept-rapporten van de twee inspecties van de GGD, heeft verweerder het primaire besluit genomen.
7. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
8. Ondertussen heeft de GGD op 13 maart 2014 het definitief inspectierapport openbaar gemaakt. De GGD heeft verweerder geadviseerd zware handhaving in te zetten.
9. Op 22 april 2014 is eiseres gehoord tijdens een hoorzitting van de Commissie bezwaarschriften van de gemeente Venray (de Commissie). De Commissie heeft verweerder voorts geadviseerd het bezwaar van eiseres gegrond te verklaren en het primaire besluit te herroepen. De Commissie adviseert tevens het locatieverbod voor eiseres, zoals omschreven in de kennisgeving van de last onder dwangsom van 30 januari 2014, te handhaven. Volgens de Commissie kan een exploitatieverbod enkel gerechtvaardigd zijn als er objectief gezien sprake is van een situatie binnen het kindercentrum die meebrengt dat de veiligheid van de kinderen zodanig bedreigd wordt, dat de exploitatie meteen op zeer korte termijn dient te worden gestopt. Daarbij dient volgens de Commissie een rol te spelen dat er geen minder ingrijpende middelen zijn waarbij en de exploitatie kan worden voortgezet en de veiligheid van de kinderen is gewaarborgd. De Commissie is van mening dat in dit kader niet gebleken is dat het toepassen van bestuursdwang geen adequaat middel is om de situatie binnen het kindercentrum te verbeteren. Volgens de Commissie blijkt nergens uit dat eiseres niet bereid was de voorwaarden, zoals vermeld in het voornemen tot het opleggen van een last onder dwangsom van 30 januari 2014, na te leven of dat zij deze voorwaarden van meet af aan heeft overtreden. Eiseres heeft niet de kans gehad deze voorwaarden na te leven en maatregelen te nemen om wijzigingen aan te brengen in de leiding van de Nissehoff. De Commissie wijst in dit verband naar het feit dat eiseres op 16 december 2013 [naam] heeft aangetrokken als assistent-leidinggevende, die de leiding op zeer korte termijn had kunnen overnemen van eiseres. Daarnaast volgt uit het rapport van de GGD niet dat er sprake was van een zodanig onveilige situatie dat onmiddellijke sluiting van de Nissehoff geboden was, aldus de Commissie.
10. Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder – in afwijking van het advies van de Commissie – de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard. Volgens verweerder is – kort samengevat – eiseres de belangrijkste factor voor de problemen bij de Nissehoff. Met name haar manier van optreden naar de kinderen toe en het creëren van een intolerante en niet saamhorige sfeer met de beroepskrachten leidt volgens verweerder tot een onveilig pedagogisch klimaat. Verweerder is van mening dat een locatieverbod voor eiseres niet voldoende is om een veilig opvangklimaat in de Nissehoff te waarborgen. Uit de tweede inspectie van de GGD is namelijk naar voren gekomen dat ook de beroepskrachten niet in staat waren om de veiligheid te waarborgen, ondanks de afwezigheid van de houder, vanwege onrust, spanning en angst veroorzaakt bij de beroepskrachten door eiseres.
11. Eiser en eiseres kunnen zich niet vinden in het bestreden besluit en hebben hiertegen beroep ingesteld bij deze rechtbank.
12. De rechtbank overweegt als volgt.
13. Op grond van artikel 1.62, vierde lid, van de Wkkp kan de toezichthouder als daar aanleiding toe is incidenteel onderzoek verrichten naar de naleving door een houder van de bij of krachtens afdeling 3, paragrafen 2 en 3 , van dit hoofdstuk gestelde regels. Ingevolge het vijfde lid van dit artikel kan de toezichthouder indien tijdens een onderzoek als bedoeld in het tweede tot en met het vierde lid tekortkomingen zijn geconstateerd nadien een of meer nadere onderzoeken verrichten.
Op grond van artikel 1.66, eerste lid, van de Wkkp kan het college de houder verbieden de exploitatie van een kindercentrum voort te zetten, zolang hij een bevel of aanwijzing niet opvolgt en het opleggen van een last onder bestuursdwang niet mogelijk is. Op grond van het tweede lid van dit artikel kan het college, indien uit onderzoek blijkt dat het kindercentrum naar verwachting niet dan wel niet langer aan de voorschriften zal voldoen, zolang die situatie zich voordoet, de houder verbieden dat kindercentrum in exploitatie te nemen.
14. Eiser en eiseres hebben onder meer aangevoerd dat het exploitatieverbod op grond van artikel 1.66, tweede lid, van de Wkkp een veel te vergaande maatregel is geweest. Deze maatregel lag volgens eiser en eiseres ook niet in de lijn der verwachtingen, aangezien in het voornemen tot het nemen van een last onder dwangsom van 30 januari 2014 was bepaald dat eiseres niet in het kinderdagverblijf mocht komen. Volgens eiser en eiseres is niet gebleken dat eiseres heeft gehandeld in strijd met de Wkkp, nu verweerder niet heeft aangetoond dat de veiligheid van de kinderen in het gedrang was en sprake was van een onhoudbare situatie. Eiser en eiseres merken in dit verband op dat ouders geen aangifte hebben gedaan bij de politie en geen enkel verwijt concreet geworden is, omdat bewijs op dit punt ontbreekt. Eiser en eiseres hebben verder aangevoerd dat verweerder of de GGD minder vergaande maatregelen had kunnen nemen, zoals een locatieverbod of in overeenstemming met de Wkkp en op grond daarvan (artikel 1.65 van de Wkkp) aanwijzingen geven om eventuele tekortkomingen op te heffen. Daarnaast hebben eiser en eiseres aangegeven dat eiseres conform het voornemen van 30 januari 2014 uit de Nissehoff is weggebleven en zij niet de kans heeft gekregen om te voldoen aan de voorwaarden, zoals deze staan vermeld in het voornemen, en de benodigde maatregelen te treffen.
15. De rechtbank overweegt dat, gelet op artikel 1.66 van de Wkkp, de wetgever heeft beoogd dat eerst in uitzonderingssituaties, als een last onder dwangsom niet mogelijk is, het bestuursorgaan tot onmiddellijke sluiting kan overgaan. Hierbij gaat het om zeer ernstige situaties, waarbij de (lichamelijke en geestelijke) veiligheid van de kinderen in het geding is. Volgens verweerder was er bij de Nissehoff sprake van een risico van een “gevaarlijke situatie”. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder toegelicht dat hierbij gedacht moet worden aan een confrontatie tussen eiseres en de beroepskrachten, resulterend in verbaal geweld in aanwezigheid van de kinderen. De gemachtigde van verweerder achtte een dergelijke confrontatie reëel, gelet op het feit dat eiseres bij de Nissehoff woonachtig was, zij psychisch onder druk stond en daar last van had en de beroepskrachten angstgevoelens hadden voor haar.
16. De rechtbank kan verweerder niet volgen in zijn standpunt. Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval niet, althans onvoldoende, gebleken dat sprake is van een ernstige situatie, die noopt tot onmiddellijke sluiting van de Nissehoff.
17. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank zijn standpunt dat tot een exploitatieverbod moest worden overgegaan niet goed feitelijk onderbouwd met objectieve en verifieerbare stukken. Uit de voorhanden zijnde gedingstukken zijn slechts een viertal incidenten op te maken, te weten een huilend kind op het schoolplein bij de wipkip, een kind dat op Sinterklaasdag te horen heeft gekregen van eiseres dat hij moet luisteren anders komt Sinterklaas niet langs en twee (anonieme) meldingen van ouders over ontoelaatbaar gedrag van eiseres. Deze incidenten zijn niet nader door verweerder geconcretiseerd en verder onderzocht. Ook is de angst onder de leerkrachten niet goed uitgewerkt, in die zin dat niet is aangegeven waaruit deze angst precies bestond onder de beroepskrachten en in welke mate. Verder is naar het oordeel van de rechtbank niet goed door verweerder omschreven hoe deze angst onder de beroepskrachten uiteindelijk leidt tot een onveilige situatie voor de kinderen.
18. Daarnaast overweegt de rechtbank dat er alternatieven denkbaar waren, zoals het opleggen van een last onder bestuursdwang of het geven van aanwijzingen, waarmee de situatie binnen de Nissehoff kon worden opgelost. Uit de bestreden besluitvorming blijkt niet dat verweerder deze alternatieve oplossingen heeft onderzocht en overwogen, terwijl dit wel op zijn weg had gelegen.
Gelet op het voorgaande is het bestreden besluit onzorgvuldig voorbereid en ontbeert dit een draagkrachtige motivering. Het bestreden besluit is dan ook in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb genomen.
19. Het beroep van eiser en eiseres is gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De rechtbank zal verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen, teneinde de hiervoor geconstateerde gebreken in de besluitvorming te herstellen.
20. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser en eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 980,00 (één punt voor het indienen van het beroepschrift en één punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 490,00 en wegingsfactor 1). Van andere voor vergoeding in aanmerking komende kosten is niet gebleken.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op bezwaar neemt, met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure, aan de zijde van eiser en eiseres begroot op € 980,00 (wegens de kosten van rechtsbijstand), te betalen aan eiser en eiseres;
- gelast dat verweerder aan eiser en eiseres het betaalde griffierecht (ad € 165,00) volledig vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Kluin, rechter, in aanwezigheid van mr. D.H.J. Laeven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2015.
w.g. D. Laeven, griffier | w.g. R. Kluin, rechter |
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 28 mei 2015
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.