Rb. Limburg, 25-02-2020, nr. C.03 / 273880 / BZRK 20-96
ECLI:NL:RBLIM:2020:1639
- Instantie
Rechtbank Limburg
- Datum
25-02-2020
- Zaaknummer
C.03 / 273880 / BZRK 20-96
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBLIM:2020:1639, Uitspraak, Rechtbank Limburg, 25‑02‑2020; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
GZR-Updates.nl 2020-0083
Uitspraak 25‑02‑2020
Inhoudsindicatie
Beroep tegen een crisismaatregel ex artikel 7:6 Wvggz.
Partij(en)
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Familie en jeugd
Zaaknummer: C/03/273880 / BZ RK 20/96
Beroep tegen een crisismaatregel
Beschikking van 25 februari 2020 van de rechtbank Limburg naar aanleiding van het beroep ex artikel 7:6 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) tegen een crisismaatregel,
ten aanzien van:
[betrokkene] ,
geboren op [geboortedatum betrokkene] te [geboorteplaats betrokkene] ,
wonend te [adres betrokkene] , [woonplaats betrokkene] ,hierna te noemen: betrokkene,
advocaat: mr. M.J.M. Houben,
tegen de
Burgemeester van Weert,
hierna te ook te noemen verweerder.
1. Procesverloop
1.1.
Bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 28 januari 2020, heeft de advocaat namens betrokkene beroep ingesteld tegen de door de burgemeester van de gemeente Weert op 9 januari 2020 jegens haar opgelegde crisismaatregel.
Bij het verzoekschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd:
- de beslissing van de burgemeester houdende het opleggen van de crisismaatregel;
- de medische verklaring d.d. 9 januari 2020.
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op
13 februari 2020, in het gebouw van de rechtbank op de locatie Roermond.
1.3.
Ter zitting heeft de rechtbank de volgende personen gehoord:
- betrokkene, bijgestaan door mr. M.J.M. Houben;
- M. Rosbergen-Jansen; beleidsadviseur gemeente Weert;
- mr. P.A.P.J. Hecker, jurist gemeente Weert;
- B. den Outer, projectleider implementatie Wvggz;
- M. van Roosmalen, jurist Vincent van Gogh.
M. Rosbergen-Jansen, mr. P.A.P.J. Hecker, B. den Outer en M. van Roosmalen zijn bij machtiging van 11 februari 2020 door de loco-burgemeester van de Gemeente Weert gemachtigd om hem te vertegenwoordigen.
2. Beoordeling
2.1.
Bij verzoekschrift van 10 januari 2020 heeft de officier van justitie verzocht om verlenging van de op 9 januari 2020 door de burgemeester van de gemeente Weert opgelegde crisismaatregel. Bij beschikking van 13 januari 2020 heeft de rechtbank de machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel afgewezen omdat er, gelet op de verbeterde toestand van betrokkene, niet langer sprake was van onmiddellijk dreigend nadeel.
2.2.
Door en namens de advocaat van betrokkene is gesteld dat zij geen stukken hebben ontvangen na het opleggen van de crisismaatregel. Ter zitting van 13 februari 2020 trekt de advocaat deze beroepsgrond in ten aanzien van haarzelf omdat de stukken beschikbaar waren gesteld via Khonraad. De advocaat trekt de grond niet in ten aanzien van haar cliënt, die behalve de stukken ook geen afschrift van de beslissing heeft ontvangen.
Op grond van artikel 7:2, lid 2 Wvggz dient de burgemeester onverwijld een afschrift van zijn beslissing tot het nemen van een crisismaatregel aan betrokkene te zenden.
Verweerder beroept zich op landelijke afspraken, waarin staat opgenomen dat betrokkene via zijn of haar advocaat wordt geïnformeerd.
De rechtbank overweegt als volgt. De desbetreffende gang van zaken leidt tot een schending van artikel 7:2, lid 2 Wvggz. Nu in de wet is bepaald dat betrokkene een afschrift van de door de burgemeester genomen crisismaatregel dient te ontvangen, zal de rechtbank het beroep op dit punt gegrond verklaren.
2.3.
Namens betrokkene is gesteld dat zij gehoord wenste te worden voorafgaande aan het nemen van de beschikking door de burgemeester en dat het niet klopt dat zij geweigerd heeft gehoord te worden.
Verweerder stelt dat de vraag of betrokkene al dan niet gehoord wil worden door de burgemeester, onderdeel is van de beoordeling door en het gesprek met de psychiater. Het resultaat hiervan is vastgelegd in Khonraad. Op het formulier is aangevinkt dat betrokkene niet gehoord wenste te horen. Een veld voor het invoeren van een toelichting daarop, ontbreekt op het formulier.
Op grond van artikel 7:1, lid 3 sub b Wvggz neemt de burgemeester niet eerder een crisismaatregel dan nadat hij betrokkene, zo mogelijk, in de gelegenheid heeft gesteld om te worden gehoord. Het gaat om een ingrijpende maatregel, namelijk gedwongen zorg, waardoor de burgemeester een goede belangenafweging moet kunnen maken.
Verweerder heeft nagelaten om via de psychiater te achterhalen waaruit de weigering om gehoord te worden bleek, en heeft dat evenmin onderbouwd na het ingediende beroep tegen de crisismaatregel.
Met inachtneming van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft onderbouwd dat hij heeft voldaan aan zijn verplichting op grond van voornoemd artikel. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de wettelijke bepalingen ten aanzien van het horen van betrokkene onvoldoende in acht zijn genomen. De rechtbank zal het beroep op dit punt gegrond verklaren.
2.4.
Het incident dat uiteindelijk tot de crisismaatregel heeft geleid, heeft fysiek plaatsgevonden in en rond het politiebureau te Weert. Namens betrokkene is gesteld dat de politie buitenproportioneel veel geweld op haar heeft toegepast, nadat ze bij het politiebureau aangifte wilde doen. Betrokkene heeft verklaard dat er totaal geen aanleiding is geweest om haar met een spuugkap op en geboeid in een cel te zetten in afwachting van de komst van de psychiater.
Verweerder heeft gesteld dat het handelen van de politie onder de uitvoering van de Politiewet 2012 en onder de verantwoordelijkheid van de politie valt en niet onder de werking van de Wvggz.
De rechtbank oordeelt dat het klagen over het optreden van de politie buiten deze procedure valt. Er is géén tijdelijk verplichte zorg vooraf gegaan aan het optreden van de politie en pas vanaf het moment dat de crisismaatregel was verleend, valt de gang van zaken rondom betrokkene onder verantwoordelijkheid van verweerder. De stellingen van betrokkene hebben betrekking op een periode dat de crisismaatregel nog niet was verleend, waardoor klachten over het optreden van de politie niet binnen het bereik van deze procedure vallen. De rechtbank zal het beroep op dit punt ongegrond verklaren.
2.5.
Namens betrokkene is gesteld dat het medisch onderzoek niet voldoet aan de door de wet gestelde eisen omdat het medisch onderzoek via Skype en dus middels indirect contact heeft plaatsgevonden. Voorts is niet nader gemotiveerd waarom de psychiater betrokkene niet in direct contact heeft gesproken en heeft geobserveerd. De advocaat verwijst naar een expertgroep van deskundigen die zich nog buigen over de rechtmatigheid van skype-onderzoeken in het kader van de Wvggz.
Verweerder verwijst naar de landelijk geldende veldnormen/richtlijnen van de GMAP (Generieke Module Acute Psychiatrie) die per 1 januari 2020 zijn geactualiseerd. Er is gezocht naar een alternatief vanwege het wegvallen van de Varbanov-verklaring. Bij de implementatie van de nieuwe wet Wvggz is het uitgangspunt dat digitaal contact ook gezien kan worden als “direct” contact, omdat alleen de waarneming ‘geur’ wegvalt en voor het overige dezelfde dingen kunnen worden gezien c.q. besproken. Hiermee is volgens verweerder voldaan aan de wettelijke vereisten inclusief die van subsidiariteit en proportionaliteit.
Bij een onderzoek via Skype-contact valt niet alleen de geur weg, maar bestaat ook het risico dat de visuele waarneming door de psychiater gering zal zijn. Bovendien zou de lichaamstaal van betrokkene minder goed waarneembaar kunnen zijn voor de medicus. Dit betekent dat direct contact, in de vorm van een onderzoek ter plaatse, te allen tijde de voorkeur verdient. Desalniettemin is de rechtbank van oordeel dat een onderzoek via Skype mag plaatsvinden wanneer een lijfelijk onderzoek niet mogelijk blijkt vanwege belemmeringen die het spoedeisende karakter van een crisismaatregel met zich mee kunnen brengen. Daarbij komt dat de toets van de rechter binnen drie dagen na het opleggen van de crisismaatregel gebeurt en betrokkene in de meeste gevallen kort na de opname door een volgende psychiater wordt gezien, waardoor eventuele nadelen van een skype-onderzoek beperkt blijven. Indien die psychiater immers van mening is dat niet langer wordt voldaan aan de eisen van de wet, kan de procedure om de crisismaatregel te beëindigen in gang worden gezet.
De rechtbank zal het beroep op dit punt ongegrond verklaren.
2.6.
In de crisismaatregel is niet opgenomen dat betrokkene ingesloten mocht worden en onder toezicht zou blijven staan. Evenmin is aangevinkt het beperken van de bewegingsvrijheid. Door en namens betrokkene is gesteld dat deze vrijheid beperkende maatregelen wel degelijk hebben plaatsgevonden op het politiebureau en op weg naar de accommodatie. Tijdelijk verplichte zorg is mogelijk voorafgaand aan de crisismaatregel, echter die dient niet plaats te vinden in een politiecel, tenzij er sprake is van de verdenking van een strafbaar feit. De advocaat van betrokkene stelt zich op het standpunt dat betrokkene niet verdacht werd van een strafbaar feit en dat betrokkene op een andere, daartoe geschikte plaats opgevangen had moeten worden.
Verweerder heeft erop gewezen dat ook hiervoor geldt dat de keuzes die de politie heeft gemaakt niet onder zijn verantwoordelijkheid vallen. Er is geen tijdelijke verplichte zorg verleend en de omstandigheid dat de feiten zich toevallig rondom een politiebureau hebben afgespeeld, hebben gemaakt dat betrokkene daar moest wachten op de crisisdienst.
De rechtbank overweegt dat is gebleken dat betrokkene niet naar het politiebureau is gebracht, maar daar zelf heen is gegaan om aangifte te doen. Vervolgens is sprake geweest van gedrag waardoor de crisisdienst is ingeschakeld en gelet op het feit dat betrokkene al op het politiebureau aanwezig was, ligt het voor de hand dat betrokkene daar moest wachten op de crisisdienst. Op dat moment was nog geen sprake van een crisismaatregel en is geen tijdelijk verplichte zorg conform de wet toegepast. Dit betekent dat verweerder op deze keuzes geen invloed heeft gehad. Dat betrokkene is overgebracht naar de accommodatie is een logisch gevolg van de verplichte zorg ‘opname in een accommodatie’ en geen aparte beperking van de bewegingsvrijheid. De beroepsgrond is ongegrond.
2.7.
De advocaat heeft verder nog ter zitting aangevoerd dat de maatregel niet doelmatig is, omdat bij enkel ‘opname in een accommodatie’ betrokkene direct de kliniek weer kan verlaten, als haar bewegingsvrijheid niet mag worden ingeperkt.
Verweerder heeft aangevoerd dat altijd het streven is zo min mogelijk vormen van verplichte zorg in te zetten. Dat betrokkene niet direct in haar bewegingsvrijheid hoefde te worden beperkt, betekent niet dat opname dan niet doelmatig kan plaatsvinden.
De rechtbank is van oordeel dat enkel de verplichte zorg die op dat moment noodzakelijk is, moet worden aangevinkt. Insluiten betekent een mogelijkheid tot separeren/isoleren en is een aparte vorm van zorg. Opname betekent in elk geval een bepaalde beperking van de bewegingsvrijheid, dat is inherent aan de vorm van zorg. Dat extra beperking van de bewegingsvrijheid niet apart is aangevinkt maakt nog niet dat daardoor de crisismaatregel niet voldoet aan de uitgangspunten proportionaliteit, subsidiariteit, doelmatigheid en veiligheid. Dit maakt dat de rechtbank het beroep op dit punt ongegrond zal verklaren.
2.8.
Door en namens betrokkene is gesteld dat de gevolgen van het opleggen van de crisismaatregel voor betrokkene desastreus zijn geweest. Zo heeft betrokkene de omgang en het contact met haar kinderen in deze tijd niet kunnen nakomen en heeft ze een afspraak met de reclassering gemist. Daarbij is gesteld dat het niet tijdig nakomen van deze afspraak geleid heeft tot een opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis, waardoor betrokkene korte tijd gedetineerd is geweest. Tot overmaat van ramp is door de detentie haar huurwoning gedwongen ontruimd en was zij vanwege de detentie niet in staat om iets te ondernemen daartegen. Betrokkene verzoekt om een billijke schadevergoeding en wil de gelegenheid om in een aparte procedure haar schade nader te onderbouwen.
Volgens verweerder is er geen aantoonbaar causaal verband tussen de genoemde gevolgen en de opgelegde crisismaatregel, waardoor verweerder zich niet aansprakelijk acht voor de gevolgen daarvan.
De rechtbank overweegt als volgt.
Betrokkene heeft ter zitting verklaard dat zij pas later op de dag, waarop de maatregel werd opgelegd, ontdekte dat zij een afspraak bij de reclassering had gemist. Bovendien verklaart betrokkene dat de reeks aan incidenten in de afgelopen maanden, zoals de drie crisisopnamen, een enorme impact hebben gehad op haar leven.
Niet voldoende onderbouwd en gebleken is, dat de gevolgen die betrokkene heeft gesteld, te wijten zijn aan de crisismaatregel die slechts heeft geduurd van 10 januari 2020 tot
13 januari 2020.
Enkel de schade die het gevolg is van het niet voldoen aan de wettelijke bepalingen, de schade als gevolg van de beroepsgronden die gegrond worden geacht, komt voor toewijzing in aanmerking. Om die reden hoeft de schade niet in een aparte procedure te worden onderbouwd, maar kan de rechtbank een schadevergoeding toekennen die zij billijk acht.
Het beroep wordt gegrond verklaard ten aanzien van het niet ontvangen van de beschikking en het zich niet voldoende hebben vergewist of betrokkene gehoord wenste te worden. De rechtbank acht een bedrag van € 200,- billijk. Het verzoek wordt voor een bedrag van
€ 200,- toegewezen en voor het overige afgewezen.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1.
verklaart het beroep tegen de crisismaatregel van 28 januari 2020;
ten aanzien van de grond, het niet informeren van betrokkene, gegrond, met inachtneming van artikel 7:2, lid 2, Wvggz;
ten aanzien van de grond, het niet horen van betrokkene door de burgemeester, gegrond, met inachtneming van artikel 7:1, lid 3 sub b Wvggz;
verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
veroordeelt de gemeente Weert tot betaling van een bedrag van € 200,- (zegge tweehonderd euro) aan schadevergoeding aan [betrokkene] ;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven op 25 februari 2020 en in het openbaar uitgesproken door mr. L. Bastiaans, rechter, bijgestaan door de griffier S. Egbers-Hoebe. | ||
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open. | ||