Mr. H.C. Wiersinga, ‘Een voorstel om versneld te procederen in strafzaken bij het Haagse hof’, Boom Strafblad 2021, nr. 3, blz. 82-88.
Rb. Limburg, 09-12-2021, nr. 03/703920-11, 03/700739-13 (ttz.gev) en 03/866240-16 (ttz.gev)
ECLI:NL:RBLIM:2021:9269
- Instantie
Rechtbank Limburg
- Datum
09-12-2021
- Zaaknummer
03/703920-11, 03/700739-13 (ttz.gev) en 03/866240-16 (ttz.gev)
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBLIM:2021:9269, Uitspraak, Rechtbank Limburg, 09‑12‑2021; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 09‑12‑2021
Inhoudsindicatie
Vonnis n.a.v. én overeenkomstig afdoeningsvoorstel door OM en verdediging. Overwegingen over de toelaatbaarheid, procedurele waarborgen en inhoudelijke beoordeling van het voorstel. Onderzoek Hermelijn. Veroordeling wegens o.m. gewoonteheling, diefstal en deelname aan criminele organisaties.
Partij(en)
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummers: 03/703920-11, 03/700739-13 (ttz.gev) en 03/866240-16 (ttz.gev)
Tegenspraak
Verkort vonnis van de meervoudige kamer d.d. 9 december 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974,
(uah) gedetineerd in P.I. Zuid Oost, locatie Roermond te Roermond.
De verdachte wordt bijgestaan door mr. S.T. van Berge Henegouwen, advocaat kantoorhoudende te Maastricht. Op de zitting van 25 november 2021 heeft
mr. B.N.R. Maenen, advocaat, kantoorhoudende te Maastricht, waargenomen. De verdachte is bij die behandeling verschenen.
1. Inleiding
De rechtbank wijst vonnis op basis van het dossier, het onderzoek op de zitting en op basis van een afdoeningsvoorstel dat de officier van justitie en de verdediging in het voortraject zijn overeengekomen en tijdens het onderzoek op de zitting uiteen hebben gezet en toegelicht. Gelet op deze laatste en bijzondere omstandigheid, vindt de rechtbank het belangrijk om het voortraject, het onderzoek op de zitting en de overwegingen van de rechtbank duidelijk uiteen te zetten in het navolgende.
1.1
De feiten en het onderzoek ter zitting
Het onderzoek “Hermelijn” (de zaak 03/703920-11) richtte zich op grootschalige diefstal en/of heling van exclusieve personenauto’s, oldtimers en kleine bedrijfsvoertuigen in 2011 en 2012, met als pleeggebied Nederland en de aan de politieregio’s van Limburg grenzende gebieden in België en Duitsland. Dat onderzoek leidde tot de verdenking dat de verdachte zich schuldig maakte aan grootschalige heling en deelneming aan een criminele organisatie.
Nadien leidde het onderzoek “Hermelijn II” (de zaak 03/700739-13) als uitvloeisel van het hiervoor genoemde onderzoek tot een soortgelijke verdenking tegen de verdachte, doch in een samenwerkingsverband met deels andere personen, gepleegd in 2012.
Tot slot zou de verdachte in 2016 nog een Mercedes Sprinter hebben gestolen, dan wel geheeld hebben (de zaak 03/866240-16).
Alleen het onderzoek Hermelijn (de zaak 03/703920-11) is eerder aan de rechtbank voorgelegd, in een zogenaamde pro-formazitting op 13 december 2013. Alle zaken hebben daarna tot 2019 stilgelegen. Toen zijn de dossiers in handen gesteld van de rechtercommissaris voor regievoering. Eind 2019 heeft de verdediging onderzoekwensen ingediend. De rechter-commissaris heeft vervolgens in 2020 en begin 2021 diverse getuigen gehoord. De zaken zijn voorafgaande aan de zitting van 25 november 2021 niet (meer) aan de rechtbank voorgelegd.
1.2
De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte, al dan niet samen met (een) ander(en):
in de zaak 03/703920-11:
- 1.
in de periode van 22 januari 2011 tot en met 13 november 2012 een gewoonte heeft gemaakt van het plegen van opzetheling met betrekking tot meerdere voertuigen en/of onderdelen daarvan, subsidiair ten laste gelegde als opzet- dan wel schuldheling;
- 2.
in de periode van 1 oktober 2010 tot en met 14 augustus 2012 als leider heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die het oogmerk had tot diverse vormen van heling en witwassen.
in de zaak 03/700739-13:
- 1.
in de periode van 1 mei 2012 tot en met 4 december 2012 heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die het oogmerk had tot diefstallen van motorvoertuigen, opzet- dan wel schuldheling van motorvoertuigen en/of opzet- dan wel schuldwitwassen van motorvoertuigen;
- 2.
in de periode van 10 t/m 11 mei 2012 een BMW 530D heeft gestolen;
- 3.
op 2 mei 2012 een BMW 118D heeft gestolen;
- 4.
in de periode van 14 t/m 15 juni 2012 een BMW 330i heeft gestolen dan wel die auto in de periode van 14 juni 2012 t/m 4 december 2012 heeft geheeld.
in de zaak 03/866240-16:
- op 2 mei 2016 een Mercedes Sprinter heeft gestolen dan wel die Mercedes Sprinter heeft geheeld.
1.3
Het afdoeningsvoorstel en de beoordeling
Voortraject
Medio 2021 heeft de officier van justitie in deze strafzaak aan de rechtbank bericht dat hij en de verdediging een voorstel voor afdoening van de strafzaak waren overeengekomen, dat zij aan de rechtbank wensten voor te leggen. Dat afdoeningsvoorstel heeft de rechtbank voorafgaand aan de zitting op 22 november 2021 ontvangen. Het bevat onder meer de gezamenlijke zienswijzen van de officier van justitie en de verdediging over de beoordeling van de ten laste gelegde feiten, de op te leggen straf en de afdoening van vordering van de benadeelde partij. Zowel de officier van justitie als de verdediging hebben daarbij te kennen gegeven dat zij geen hoger beroep zullen instellen tegen het vonnis als de rechtbank het afdoeningsvoorstel zal volgen.
Het afdoeningsvoorstel dat aan de rechtbank is voorgelegd houdt – kort gezegd – concreet in dat:
- -
in de zaak 03/703920-11 bewezenverklaring kan volgen van het medeplegen van het gewoonte maken van opzetheling (feit 1 primair) en deelneming aan een criminele organisatie (feit 2);
- -
in de zaak 03/700739-13 bewezenverklaring kan volgen van deelneming aan een criminele organisatie (feit 1), het medeplegen van twee diefstallen (feiten 2 en 3) en opzetheling (feit 4 subsidiair);
- -
in de zaak 03/866240-16 bewezenverklaring kan volgen van opzetheling (subsidiaire feit);
- -
de vordering benadeelde partij van [bedrijf] van 355,26 euro (in de zaak 03/866240-16) bewezen kan worden verklaard;
- -
een gevangenisstraf van 24 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 18 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 1 jaar opgelegd kan worden.
- Dat voorstel is op de zitting van 25 november 2021 besproken en desgevraagd hebben de officier van justitie en de verdediging bevestigd achter dit voorstel te staan. Ter zitting heeft de verdachte nog verklaard akkoord te zijn met vergoeding van de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op 96,39 euro.
De rechtbank acht het van belang bij het voorgaande op te merken dat voor alle partijen duidelijk is dat:
- -
de rechtbank niet gebonden is aan het afdoeningsvoorstel; het blijft een ‘voorstel’ aan de rechtbank dat de rechtbank na beraad kan volgen of niet kan volgen;
- -
de rechtbank de vragen als bedoeld in de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Wetboek van Sv) onverkort hanteert bij haar beoordeling;
- -
de rechtbank het onderzoek heropent indien niet wordt voldaan aan enig strafrechtelijk of strafvorderlijk belang en (waardoor) de belangen van enige betrokkene, de maatschappij of juridische waarborgen in het geding zijn;
- -
de rechtbank het onderzoek heropent indien zij van oordeel is dat er op basis van het dossier onvoldoende grond bestaat voor een vaststelling van schuld, de kwalificatie van de feiten evident niet aansluit bij de inhoud van het dossier en de gekozen kwalificatie leidt tot miskenning van strafvorderlijke en maatschappelijke belangen, dan wel wanneer zij de voorgestelde straf niet passend acht.
Algemene overwegingen van de rechtbank
Artikel 1 van het Wetboek van Sv bepaalt dat strafvordering alleen plaats heeft op de wijze bij de wet voorzien. Het Wetboek van Sv voorziet in beginsel niet in een verkorte procedure ter toetsing van een afdoeningsvoorstel bij voorlegging van een strafzaak aan de rechter. Het Wetboek van Sv gaat uit van een volwaardige beoordeling door die rechter van de ten laste gelegde feiten op basis van het onderzoek ter terechtzitting, alwaar onder andere het dossier aan een verdachte wordt voorgehouden en besproken. Op basis van dat onderzoek op de zitting beantwoordt de rechtbank de formele en materiële vragen zoals beschreven in de artikelen 348 en 350, van het Wetboek van Sv. Naleving van die strafvorderlijke bepalingen is onder meer van belang voor de waarborging van een eerlijk proces ex artikel 6 van het Europees verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) en voor een strafproces dat de belangen van slachtoffers en de maatschappij waarborgt. Het mag immers niet zo zijn dat efficiency ten koste gaat van de kwaliteit en de juridische waarborgen van het strafproces, waarbij ook de interne en externe openbaarheid van een concreet strafproces van grote betekenis is.
De rechtbank kan en wil desalniettemin niet haar ogen sluiten voor de ontwikkelingen in de strafrechtketen. Zaken en dossiers worden steeds omvangrijker en complexer met als gevolg steeds langer durende strafprocessen. Die ontwikkeling kan dan weer op gespannen voet komen te staan met onder andere het recht van de verdachte op een behandeling binnen een redelijke termijn, ook neergelegd in artikel 6 EVRM. Bovendien wordt het doen van nader onderzoek (bijvoorbeeld het horen van getuigen vele jaren nadat de verweten feiten zich zouden hebben voorgedaan) na het verstrijken van jaren in diverse gevallen steeds moeilijker en (soms) van minder waarde. Voor benadeelde partijen betekent een zich jarenlang voortslepend proces, waarbij zij op het verloop van dat proces niet of nauwelijks invloed kunnen uitoefenen, ook een belasting. Schending van de redelijke termijn leidt in de regel dan ook nog eens tot strafkorting, hetgeen kan wringen met genoegdoening aan de slachtoffers, maatschappelijke gevoelens en de preventieve werking die van een veroordeling hoort uit te gaan. Snellere of verkorte afdoening van een specifieke zaak kan dus zowel in het belang van die ene zaak, als in het belang van andere zaken zijn, omdat capaciteit beschikbaar blijft om andere zaken op de bij die zaken passende wijzen af te doen. De wijze van afdoening zou moeten leiden tot een balans op dit gebied binnen het straf(proces)recht zodat alle zaken op een bij een concrete zaak passende wijze kunnen worden afgedaan met inachtneming van alle waarborgen die bij een strafproces behoren. Het is naar het oordeel van de rechtbank echter te allen tijde de rechter die uiteindelijk bepaalt welke afdoening passend is bij een concrete strafzaak, op het moment dat die zaak aan de rechter is voorgelegd. Dus indien de rechter het afdoen van een zaak via een aan hem voorgelegd afdoeningsvoorstel – op gronden als hiervoor benoemd – niet passend acht, dan volgt een volledig inhoudelijke behandeling van de zaak.
De rechtbank constateert dat ook elders in Nederland voorzichtige stappen lijken te worden gezet met betrekking tot – kort gezegd – afdoeningen op maat. Zo hebben de officier van justitie en de verdediging op verzoek van de rechtbank Rotterdam procesafspraken gemaakt in een zaak die op 10 december 2021 inhoudelijk behandeld zal worden (zie ECLI:NL: RBROT:2021:9953 en ECLI:NL:RBROT:2021:11391). Deze zaak heeft betrekking op een onderzoek in het kader van de berichtendiensten Sky-ECC, welke soort zaken momenteel gekenmerkt worden door lange en complexe procedures. Een andere praktijkontwikkeling is te zien bij het gerechtshof Den Haag. De voorzitter van de zogenaamde Haagse innovatiekamer is voornemens om versneld procederen mogelijk te maken in strafzaken. Kort gezegd omvat het voorstel het maken van procesafspraken in daarvoor geschikte oude zaken.1.
De rechtbank overweegt verder als volgt.
Ingevolge artikel 9 van het Wetboek van Sv is de officier van justitie bij het arrondissementsparket belast met de vervolging van strafbare feiten waarvan de rechtbank in het arrondissement kennisneemt.
Het uitgangspunt is dat een officier van justitie beslist of een strafbaar feit wordt vervolgd, of niet. Ook volgt uit dit opportuniteitsbeginsel dat de officier van justitie kiest voor de meest passende afdoeningswijze. In het kader van de vaststelling van de tenlastelegging kan dit opportuniteitsbeginsel ook nog zo worden opgevat en uitgelegd, dat de officier van justitie niet alleen vrij is om te besluiten vervolging al dan niet in te stellen, dan wel voorwaardelijk achterwege te laten, maar ook dat het de officier van justitie vrijstaat om de vervolging te beperken tot een bepaalde omvang. De officier van justitie heeft de bevoegdheid om een selectie te maken uit meerdere strafbare feiten, maar ook kan hij ervoor kiezen de tenlastelegging op een bepaalde, minder zware strafbepaling toe te snijden dan de maximaal haalbare.
Deze beschreven bevoegdheid van de officier van justitie en zijn bevoegdheid om voor een deel van een feitencomplex wellicht in het geheel niet te vervolgen, gecombineerd met de binding van de rechter aan de tenlastelegging, maakt dat de officier van justitie de macht heeft het onderwerp van het strafproces te bepalen. De officier van justitie is dominus litis. Dit geldt als hoofdregel en behoudens de beklagprocedure als neergelegd in artikel 12 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Wetboek van Sr).
Artikel 74 van het Wetboek van Sr bepaalt verder dat de officier van justitie vóór de aanvang van de terechtzitting een of meer voorwaarden kan stellen ter voorkoming van de strafvervolging wegens misdrijven, met uitzondering van die waarop naar de wettelijke omschrijving gevangenisstraf is gesteld van meer dan zes jaar, en wegens overtreding.
Door voldoening aan die voorwaarden vervalt vervolgens het recht van de officier van justitie tot strafvordering.
Dit artikel heeft ook betrekking op zogenoemde ‘hoge transacties’, dat wil zeggen transacties waarbij de betaling aan de Staat van een geldsom (voorwaarde ex artikel 74, tweede lid sub a Sr) een bedrag van € 200.000 of meer betreft én transacties met een totale transactiewaarde van € 1.000.000 of meer. Deze ruimte en de mogelijkheid om op grond daarvan een transactie aan te gaan, heeft de officier van justitie zonder dat daarop enige rechterlijke toets plaatsvindt.
Om reden dat de onderhavige zaak reeds eenmaal op zitting heeft gestaan voordat er gesproken is over een afdoeningsvoorstel en de terechtzitting derhalve reeds geruime tijd daarvoor is aangevangen, beschikt de officier van justitie echter niet meer over de mogelijkheden zoals hiervoor bedoeld en dient de rechtbank de zaak inhoudelijk te beoordelen aan de hand van de tenlastelegging. Daarbij is van belang dat de officier van justitie in deze zaak, nu het onderzoek ter zitting al is aangevangen en de tenlastelegging definitief is, ook niet meer de mogelijkheid heeft de omvang van de vervolging te beperken.
Bij brief van 11 maart 2021 heeft de minister de Raad voor de rechtspraak (de ‘Raad’) gevraagd advies uit te brengen inzake het wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Sv en enkele andere wetten naar aanleiding van de evaluatie van de Wet OM-afdoening (het ‘Wetsvoorstel’). Op 11 maart is het conceptwetsvoorstel in consultatie gegaan.
Het Wetsvoorstel wijzigt meer in zijn algemeenheid de regeling van de buitengerechtelijke afdoening van strafbare feiten. Daarvan is het onderdeel ‘transacties en rechterlijke toetsing van hoge transacties’ van belang te benoemen in deze zaak.
In dit wetsvoorstel wordt namelijk een rechterlijke toets voor hoge transacties voorgesteld.
Uit de toelichting blijkt dat de invoering van rechterlijke toetsing van hoge transacties de transparantie van het schikkingsproces vergroten en de legitimiteit daarvan versterken. Dit zal, aldus die toelichting, naar verwachting bijdragen aan de maatschappelijke acceptatie van hoge transacties, en betere rechtsbescherming bieden aan de betrokken rechtspersonen, natuurlijke personen en rechtstreeks belanghebbenden,
De Raad heeft in zijn advies van 4 mei 2021 aangegeven graag de gedachte te ondersteunen die in dit wetsvoorstel is neergelegd en voorziet in een rechterlijke toets bij voorgenomen hoge transacties. De redenen waarom daartoe wordt besloten, zijn helder verwoord in de toelichting en komen overeen met de door de Rechtspraak eerder bepleite argumenten daarvoor.
Het voorgaande illustreert het belang van tussenkomst door een onafhankelijke rechter die in openbaarheid en volgens wettelijke vereisten naar een vergelijk tussen de vervolgende overheid en een verdachte moet kunnen kijken en daarover moet kunnen oordelen. Deze voorbeelden en ontwikkelingen in de praktijk, en de geest van het wetsvoorstel, maken echter ook duidelijk dat bijzondere omstandigheden van een strafzaak kunnen leiden tot het zoeken naar een passende en misschien alternatieve wijze van afdoening, en dat deze vervolgens ook kunnen leiden tot een spanningsveld tussen verschillende juridische regels en waarborgen en de verschillende belangen van de bij een strafzaak betrokkenen en de maatschappij. Dat is bij de voorliggende strafzaak ook zo nu deze uiteindelijk voor een inhoudelijke beoordeling aan de rechter is voorgelegd in de vorm van een afdoeningsvoorstel. Uitgaande van de ruimte voor de officier van justitie om de wijze van vervolging te bepalen en de regels die al bestaan voor het overeenkomen van transacties én de roep om meer rechterlijke controle op dergelijke transacties meent de rechtbank dat er ook binnen de huidige wettelijke regels ruimte kan worden gevonden een strafzaak waarbij partijen tot een afdoeningsvoorstel zijn gekomen, aan de strafrechter voor te leggen met het verzoek te beoordelen of het afdoeningsvoorstel recht doet aan alle belangen die gemoeid zijn bij een deugdelijke en rechtsstatelijke strafrechtgang. Het is in dat licht dat de rechtbank het thans voorliggende afdoeningsvoorstel dan ook zal beoordelen: biedt dit voorstel een rechtvaardig evenwicht tussen afdoening van de zaak en de waarborgen die ons rechtsstelsel kent voor alle betrokken partijen inclusief het belang van de maatschappij? In dat kader heeft de rechtbank zich ter zitting en in de beraadslaging na afloop van de behandeling ter zitting gebogen over zowel die waarborgen als de verschillende in overweging te nemen belangen.
Processuele waarborgen
De rechtbank is van oordeel dat, onverlet de verkorte behandeling van de zaak ter zitting, de uitgangspunten zoals neergelegd in het Wetboek van Sv en het EVRM alsmede de belangen van de bij deze procedure betrokkenen én de maatschappij voldoende zijn gewaarborgd. Daartoe overweegt zij als volgt.
Ter zitting van 25 november 2021 zijn eerst diverse openstaande formele procesrechtelijke punten besproken en in overleg, met instemming van alle betrokken procespartijen afgehandeld. De tekst van de tenlastelegging is vastgesteld en het afdoeningsvoorstel is op onderdelen verduidelijkt en aangevuld door de officier van justitie en de verdediging. Daarnaast heeft de officier van justitie te kennen gegeven dat zich, op één na, geen slachtoffers hebben gemeld met een vordering tot schadevergoeding.
Ter zitting van 25 november 2021 is dus niet het hele dossier inhoudelijk besproken. De rechtbank heeft daar uiteraard wel kennis van kunnen nemen, net zoals de officier van justitie en de verdachte en zijn advocaat. Tijdens de zitting zijn de ten laste gelegde feiten alsmede de overeengekomen standpunten over een bewezenverklaring door de officier van justitie uiteengezet. Aldus is recht gedaan aan het belang van de externe openbaarheid. De officier van justitie heeft gerekwireerd overeenkomstig het afdoeningsvoorstel en de verdediging heeft, bij de mogelijkheid tot pleidooi, geen verweer gevoerd en heeft bevestigd zich te verenigen met het afdoeningsvoorstel.
Daarmee is de rechtbank van oordeel dat zowel in het voortraject als ter zitting de belangen van de betrokkenen zijn geëerbiedigd en de juridische waarborgen, neergelegd in de strafvorderlijke regels, zijn nageleefd. In het voortraject zijn alle procespartijen betrokken geweest en heeft ook de verdediging zijn visie kenbaar kunnen maken.
Daarbij wijst de rechtbank ook op de rollen van de procesdeelnemers. De officier van justitie behartigt de belangen van onder meer de waarheidsvinding, de maatschappij (en daarmee ook de slachtoffers) en beslist om een verdachte al dan niet te vervolgen en zo ja, waarvoor te vervolgen. De advocaat behartigt de belangen van de verdachte. De taak van de rechtbank is het onafhankelijk en onpartijdig beslechten van geschillen en te bewerkstelligen dat enkel schuldigen bestraft worden en onschuldigen juist niet. Vanuit die rolverdeling mag ervan worden uitgegaan dat ook in het geval er in bijzondere omstandigheden tot afspraken gekomen wordt over een bepaalde wijze van afdoening van een strafzaak, de procesdeelnemers op grond van hun specifieke taak en belangenbehartiging komen tot een evenwichtig voorstel dat recht doet aan alle belangen waarbij de rechter vervolgens onafhankelijk en onpartijdig oordeelt over de zaak en het voorstel.
Ter zitting op 25 november 2021 heeft de rechtbank elk van de partijen de gelegenheid geboden naar voren te brengen wat nog nodig werd geacht. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee in dit geval ook voldaan aan het wettelijk vereiste van een eerlijke en controleerbare rechtsgang, zodat het belang van de maatschappij op dat punt is gerespecteerd.
Inhoudelijke beoordeling
Naast de procedurele aspecten moet de rechtbank de zaak ook inhoudelijk beoordelen op grond van de materiële vragen uit art. 350 van het Wetboek van Sv. Dat betreft de bewezenverklaring, de strafbaarheid van het feit en de dader en de op te leggen straf. En juist daarop ziet in de onderhavige strafzaak de inhoud van het afdoeningsvoorstel. De officier van justitie en de verdediging hebben de rechtbank een voorstel gedaan waarmee zij beiden en de benadeelde partijen volmondig instemmen.
De rechtbank ziet zich daarmee voor de vraag gesteld naar haar eigen rol in dezen.
Hoe beoordeelt zij bij deze stand van het onderzoek, te weten met een door de officier van justitie en de verdediging gepresenteerd afdoeningsvoorstel, de tenlastelegging? Houdt zij zich aan een louter op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting te verrichten beoordeling volgens artikel 350 van het Wetboek van Sv, of verricht zij die beoordeling indachtig de standpunten van de partijen en kan dat in die zin ook een zogezegde redelijkheidstoets zijn? Over die vraag overweegt de rechtbank als volgt.
Het dossier dient voldoende wettige bewijsmiddelen te bevatten op basis waarvan de overtuiging gevormd kan worden dat de verdachte schuldig is en aldus tot een bewezenverklaring kan worden gekomen. Ook met inachtneming van deze uitgangspunten is naar het oordeel van de rechtbank maatwerk mogelijk. Daartoe bieden bijvoorbeeld de naar algemene ervaringsregels vrij ruim omschreven tenlasteleggingen ruimte voor aanzienlijke beoordelingsvrijheid. Datzelfde geldt voor een op te leggen straf: de belangrijkste beperking is de wettelijke maximumstraf voor een bewezenverklaard feit.
Een voorbeeld van een vonnis waarin is geoordeeld dat de belangen van de maatschappij in afspraken tussen de officier van justitie en de verdediging onvoldoende recht werden gedaan, is het vonnis van de rechtbank Overijssel d.d. 4 september 2019 (ECLI:NL:RBOVE:2019:3103). Die rechtbank schoof in dat vonnis om die reden een afdoeningsvoorstel terzijde, mede omdat zij van oordeel was dat de afgesproken strafeis op geen enkele wijze recht deed aan de aard en ernst van de feiten.
De rechtbank overweegt dat een gebruikelijke behandeling van een strafzaak, waarin geen afdoeningsvoorstel is gepresenteerd, mogelijk tot enig verschil in uitspraak zou kunnen leiden met de wijze waarop een strafzaak met wel een zodanig voorstel wordt beoordeeld. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn bij onderdelen van de bewezenverklaring, de op basis daarvan te formuleren kwalificatie of op te leggen straf. De rechtbank overweegt dat voor zover die mogelijke verschillen niet leiden tot wezenlijke of principiële onjuistheden, deze verschillen niet hoeven te leiden tot heropening van de zaak voor een uitvoerige inhoudelijke behandeling en dat in een dergelijke situatie het belang van zowel de verdachte, de slachtoffers als de maatschappij bij afdoening van een zaak prevaleert. Zulks zal echter uiteraard van geval tot geval beoordeeld moeten worden en laat zich niet in algemene zin duiden.
Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er in beginsel ruimte kan zijn binnen het strafrecht voor een behandeling van een strafzaak waarin een voorstel tot afdoening aan de rechter wordt voorgelegd:
- -
indien procespartijen overeenstemming hebben over de beslispunten in een zaak;
- -
die beslissingen steun vinden in het recht, in het dossier en de concrete omstandigheden van de zaak; en
- -
de belangen van alle partijen, maar ook van slachtoffers en de maatschappij, gediend worden.
In zo’n geval komt het de rechtbank voor dat het Wetboek van Sv zich niet verzet tegen een toets op redelijkheid van een afdoeningsvoorstel door de rechtbank. Wat wel en niet redelijk is in een concrete zaak is afhankelijk van de concrete feiten en omstandigheden van die zaak, maar ook van datgene wat wel en niet past bij de door de rechtbank in acht te nemen strafvorderlijke uitgangspunten.
In de onderhavige strafzaak is de rechtbank van oordeel dat het afdoeningsvoorstel op alle fronten recht doet aan de zaak. Daarom zal de rechtbank ook vonnis wijzen met inachtneming van dat afdoeningsvoorstel. Daartoe overweegt en beslist zij als volgt op de diverse onderdelen in deze zaak.
2. De beoordeling van het bewijs
Overweging over het afdoeningsvoorstel en de bewezenverklaring
Zoals hiervoor al opgemerkt, realiseert de rechtbank zich dat een uitvoerige inhoudelijke behandeling van de zaak wellicht op onderdelen tot verschillen in de bewezenverklaring zou kunnen leiden. Zo heeft de rechtbank vastgesteld dat de officier van justitie en de verdediging in het afdoeningsvoorstel op enkele onderdelen hebben gekozen voor de bewezenverklaring van het mindere, terwijl op basis van de stukken in het dossier ook het meerdere mogelijk bewezenverklaard zou kunnen worden. De rechtbank is echter van oordeel dat, mede in het licht van de totale hoeveelheid feiten, daarbij geen sprake is van een wezenlijke of principiële afwijking. De rechtbank ziet in de onderhavige zaak dus geen zodanige discrepanties in de beoordeling door partijen op een wezenlijk onderdeel van de tenlastelegging en bewezenverklaring dat die tot heropening van de zaak zouden moeten leiden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat nu de officier van justitie en verdediging het eens zijn over de bewezenverklaring en het dossier onvoldoende aanleiding biedt om daarvan af te wijken, ook op dit punt het voorstel gevolgd kan worden. Dat leidt tot de volgende conclusies.
Vrijspraak
In navolging van het afdoeningsvoorstel zal de rechtbank de verdachte vrijspreken van de in de zaak 03/700739-13 onder 4. primair en de in de zaak 03/866240-16 primair ten laste gelegde (gekwalificeerde) diefstallen van een BMW 330i en een Mercedes Sprinter.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht de feiten 1 primair en 2 in de zaak 03/703920-11, de feiten 1, 2, 3 en 4 subsidiair in de zaak 03/700739-13 en het subsidiair feit in de zaak 03/866240-16 bewezen. De bewezenverklaring is als bijlage II aan dit vonnis gehecht.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het vonnis gehecht.
3. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
in de zaak 03/703920-11:
1. primair: medeplegen van van het plegen van opzetheling een gewoonte maken
2.deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven
in de zaak 03/700739-13:
1.deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven
2.diefstal gepleegd door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking of inklimming
3.diefstal gepleegd door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking of inklimming
4. subsidiair. medeplegen van opzetheling
in de zaak 03/866240-16:
subsidiair: opzetheling
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
4. De strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
5. De straf
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan – kort gezegd – grootschalige heling van auto’s en onderdelen daarvan, van twee diefstallen van auto’s en van deelneming aan twee criminele organisaties.
De tussen de officier van justitie en de verdediging overeengekomen straf, te weten een gevangenisstraf van 24 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 18 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 1 jaar, lijkt op het eerste oog redelijk mild voor de ernst en omvang van de zojuist genoemde feiten. De rechtbank is echter van oordeel dat ook dit onderdeel van het afdoeningsvoorstel, recht doet aan deze zaak, waarbij zowel het belang van de verdachte, de slachtoffers als de maatschappij geëerbiedigd wordt. Daarbij heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- -
de aard en ernst van de feiten;
- -
de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan;
- -
de persoon van de verdachte;
- -
het feit dat de verdachte heeft ingestemd met het voldoen van een groot geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel;
- -
de straffen die doorgaans worden opgelegd voor soortgelijke feiten, waarbij rekening gehouden dient te worden met:
- -
de zeer forse schending van de redelijke termijn en de vermindering van de straf die die overschrijding met zich brengt, nu het feiten uit voornamelijk 2011 en 2012 (en één heling uit 2016) betreft;
- -
de omstandigheid dat de verdachte nadien nog is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 54 maanden wegens soortgelijke feiten (artikel 63 van het Wetboek van Sr).
Kortom, de rechtbank zal de verdachte veroordelen tot de in het afdoeningsvoorstel genoemde straf, een gevangenisstraf van 24 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 18 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 1 jaar.
6. De benadeelde partij
De benadeelde partij [bedrijf] vordert schadevergoeding van 355,26 euro als gevolg van de diefstal/heling van een Merdedes Sprinter (in de zaak 03/866240-16) en van gemaakte kosten ad 96,39 euro.
Overeenkomstig het afdoeningsvoorstel zal de rechtbank de vordering integraal toewijzen, de verdachte veroordelen tot betaling daarvan te vermeerderen met de wettelijke rente. Tevens zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Sr opleggen.
7. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 47, 57, 63, 140, 311, 416 en 417 van het Wetboek van Sr, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
8. De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van feit 4 primair in de zaak 03/700739-13 en het primaire feit in de zaak 03/866240-16;
Bewezenverklaring
- -
verklaart de feiten 1 primair en 2 in de zaak 03/703920-11, de feiten 1, 2, 3 en 4 subsidiair in de zaak 03/700739-13 en het subsidiair feit in de zaak 03/866240-16 bewezen zoals in bijlage II is omschreven;
- -
spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- -
verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 3 is omschreven;
- -
verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
- -
veroordeelt de verdachte voor de feiten 1 primair en 2 in de zaak 03/703920-11, de feiten 1, 2, 3 en 4 subsidiair in de zaak 03/700739-13 en het subsidiair feit in de zaak 03/866240-16 tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 18 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 1 jaar;
- -
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- -
bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van een proeftijd van 1 jaar zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
- wijst de vordering van de benadeelde partij [bedrijf] (met betrekking tot het feit in de zaak 03/866240-16) ten toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen 355,26 euro, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode van 26 augustus 2016 tot aan de dag van de volledige voldoening;
- veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op 96,39 euro;
- -
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [bedrijf] van 355,26 euro, bij niet betaling en verhaal te vervangen door 7 dagen gijzeling, met dien verstande dat de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode vanaf 26 augustus 2016 tot aan de dag van de volledige voldoening;
- -
bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.A.M. de Loo, voorzitter, mr. F.H. Machiels en mr. R.A.M.M. Gijselaers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. O.A.G. Corten, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 9 december 2021.
Buiten staat
Mr. R.A.M.M. Gijselaers is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
in de zaak 03/703920-11 (na nadere omschrijving ex art. 314a Sv):
1.hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 22 januari 2011 tot en met 13 november 2012 in de gemeente Heerlen en/of Maastricht en/of Knokke (B) en/of Aken (D) en/of Stadskanaal, in elk geval in Nederland en/of in Duitsland en/of in België, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, op verschillende tijdstippen, een gewoonte heeft gemaakt van het plegen van opzetheling, immers hebben/heeft verdachte, en/of zijn, verdachtes, mededader(s), (telkens) na te melden goederen verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij, verdachte en/of zijn, verdachtes mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die goederen (telkens) wist(en) dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof, te weten:
een personenauto, merk BMW, type 335 D ( [chassisnummer 1] ) (zaak 1) en/of
een personenauto, merk Mercedes Benz, type E 250 ( [chassisnummer 2] ) (zaak 3) en/of
een personenauto, merk BMW, type M6 cabriolet ( [chassisnummer 3] ) (zaak 4) en/of
een personenauto, merk Mercedes Benz, type CL 500 ( [chassisnummer 4] ) (zaak 5) en/of
een personenauto, merk Land Rover, type Range Rover Sport ( [chassisnummer 5] ) (zaak 6) en/of
een personenauto, merk Peugeot, type 207 ( [chassisnummer 6] ) (zaak 10) en/of
een of meer onderdelen van een Mercedes-Benz Sprinter en/of een kentekenbewijs en/of een groene kaart (afkomstig van woninginbraak op of omstreeks 7 juli 2012 te Horn (zaak 20) en/of
een personenauto, merk Mercedes, type 118 D (zaak 22) en/of
een personenauto, merk BMW, type X6 ( [chassisnummer 7] ) (zaak 24) en/of
een personenauto, merk Audi, type RS4 ( [chassisnummer 8] ) (zaak 24) en/of
(onderdelen van) een personenauto, merk Fiat, type Abarth (zaak 24) en/of
twee Duitse kentekenplaten en/of twee Luxemburgse kentekenplaten (zaak 24) en/of
een blanco Duits kentekenbewijs deel II (zaak 25) en/of
een personenauto, merk Mercedes-Benz, type 220 cabrio ( [chassisnummer 9] ) (zaak 27);
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 23 januari 2011 tot en met 13 november 2012 in de gemeente Maastricht en/of Heerlen en/of Knokke (B) en/of Aken (D) en/of Stadskanaal, in elk geval in Nederland en/of in België en/of in Duitsland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, op verschillende tijdstippen, in elk geval eenmaal, (telkens) na te melden goed(eren) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij, verdachte en/of zijn, verdachtes, mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van dat/die goed(eren) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof, te weten:
een personenauto, merk BMW, type 335 D ( [chassisnummer 1] ) (zaak 1) en/of
een personenauto, merk Mercedes Benz, type E 250 ( [chassisnummer 2] ) (zaak 3) en/of
een personenauto, merk BMW, type M6 cabriolet ( [chassisnummer 3] ) (zaak 4) en/of
een personenauto, merk Mercedes Benz, type CL 500 ( [chassisnummer 4] ) (zaak 5) en/of
een personenauto, merk Land Rover, type Range Rover Sport ( [chassisnummer 5] ) (zaak 6) en/of
een personenauto, merk Peugeot, type 207 ( [chassisnummer 6] ) (zaak 10) en/of
een of meer onderdelen van een Mercedes-Benz Sprinter en/of een kentekenbewijs en/of een groene kaart (afkomstig van woninginbraak op of omstreeks 7 juli 2012 te Horn (zaak 20) en/of
een personenauto, merk Mercedes, type 118 D (zaak 22) en/of
een personenauto, merk BMW, type X6 ( [chassisnummer 7] ) (zaak 24) en/of
een personenauto, merk Audi, type RS4 ( [chassisnummer 8] ) (zaak 24) en/of
(onderdelen van) een personenauto, merk Fiat, type Abarth (zaak 24) en/of
twee Duitse kentekenplaten en/of twee Luxemburgse kentekenplaten (zaak 24) en/of
een blanco Duits kentekenbewijs deel II (zaak 25) en/of
een personenauto, merk Mercedes-Benz, type 220 cabrio ( [chassisnummer 9] ) (zaak 27);
(art. 416/417bis Wetboek van Strafrecht)
2.hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 1 oktober 2010 tot en met 14 augustus 2012 in de gemeente Heerlen, in elk geval in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband van een aantal natuurlijke personen waarvan naast hem, verdachte, deel uitmaakte(n) [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of een (of meer) ander(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven (vermogensdelicten), namelijk het meermalen, althans eenmaal overtreden van artikel 417 (gewoonteheling) en/of artikel 416 Wetboek van Strafrecht (opzetheling) en/of artikel 417bis Wetboek van Strafrecht (schuldheling) en/of artikel 311 Wetboek van Strafrecht (gekwalificeerde diefstal) en/of artikel 420ter Wetboek van Strafrecht (gewoonte-witwassen) en/of artikel 420bis Wetboek van Strafrecht (opzet witwassen) en/of een of meer andere misdrijven, terwijl hij, verdachte, oprichter en/of leider en/of bestuurder van voornoemde organisatie was;
in de zaak 03/700739-13:
1.hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 1 mei 2012 tot en met 4 december 2012, in elk geval in het jaar 2012 te Susteren in de gemeente Echt-Susteren, in elk geval in Nederland en/of in België en/of in de Bondsrepubliek Duitsland, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband van een aantal natuurlijke personen, naast hem, verdachte, (onder andere) bestaande uit [medeverdachte 1] en/of uit [medeverdachte 3] en/of uit [medeverdachte 4] en/of uit een of meer anderen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten (gekwalificeerde) diefstallen van motorvoertuigen en/of opzet- danwel schuldheling van motorvoertuigen en/of opzet- danwel schuldwitwassen van motorvoertuigen;
2.hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 10 mei 2012 tot en met 11 mei 2012 in de gemeente Kerkrade, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een personenauto, merk BMW, type 530D, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn, verdachtes, mededader(s), waarbij hij, verdachte en/of zijn, verdachtes, mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming; (blz. 386)
3.hij, verdachte, op of omstreeks 2 mei 2012 te Maaseik (België) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een personenauto, merk BMW, type 118D, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn, verdachtes, mededader(s), waarbij hij, verdachte en/of zijn, verdachtes, mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming; (blz. 397)
4. hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 14 juni 2012 tot en met 15 juni 2012 in de gemeente Maastricht, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een personenauto, merk BMW, type 330i, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn, verdachtes, mededader(s), waarbij hij, verdachte en/of zijn, verdachtes, mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming; (blz. 383)
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 14 juni 2012 tot en met 4 december 2012 in de gemeente Maastricht en/of te Susteren in de gemeente Echt-Susteren, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een personenauto, merk BMW, type 330i heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij, verdachte en/of zijn, verdachtes, mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van voornoemde personenauto wist(en) dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 14 juni 2012 tot en met 4 december 2012 in de gemeente Maastricht en/of te Susteren, in de gemeente Echt-Susteren, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een personenauto, merk BMW, type 330i heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van voornoemde personenauto redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
in de zaak 03/866240-16:
hij op of omstreeks 2 mei 2016 te Aken, in elk geval in Duitsland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een bestelbus (merk/type Mercedes Sprinter), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) die weg te nemen bestelauto onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een sleutel tot welk gebruik verdachte en/of zijn mededader(s) niet bevoegd was/waren;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij, op of omstreeks 2 mei 2016 te Gronsveld, in de gemeente Eijsden-Margraten, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een goed, te weten een bestelbus (merk/type Mercedes Sprinter) heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
BIJLAGE II: De bewezenverklaring
De rechtbank acht ten laste van de verdachte bewezen dat:
in de zaak 03/703920-11:
1. primair: hij in de periode van 22 januari 2011 tot en met 13 november 2012 in Nederland, Duitsland en/of België, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, een gewoonte heeft gemaakt van het plegen van opzetheling, immers hebben verdachte en/of zijn mededaders, na te melden goederen verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij, verdachte en/of zijn mededaders ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die goederen wist(en) dat het door misdrijf verkregen goederen betrof, te weten:
een personenauto, merk BMW, type 335 D ( [chassisnummer 1] ) (zaak 1) en
een personenauto, merk Mercedes Benz, type E 250 ( [chassisnummer 2] ) (zaak 3) en
een personenauto, merk BMW, type M6 cabriolet ( [chassisnummer 3] ) (zaak 4) en
een personenauto, merk Mercedes Benz, type CL 500 ( [chassisnummer 4] ) (zaak 5) en
een personenauto, merk Land Rover, type Range Rover Sport ( [chassisnummer 5] ) (zaak 6) en
een personenauto, merk Peugeot, type 207 ( [chassisnummer 6] ) (zaak 10) en
een of meer onderdelen van een Mercedes-Benz Sprinter en een kentekenbewijs en een groene kaart (afkomstig van woninginbraak op of omstreeks 7 juli 2012 te Horn (zaak 20) en
een personenauto, merk Mercedes, type 118 D (zaak 22) en
een personenauto, merk BMW, type X6 ( [chassisnummer 7] ) (zaak 24) en
een personenauto, merk Audi, type RS4 ( [chassisnummer 8] ) (zaak 24) en
(onderdelen van) een personenauto, merk Fiat, type Abarth (zaak 24) en
twee Duitse kentekenplaten en twee Luxemburgse kentekenplaten (zaak 24) en
een blanco Duits kentekenbewijs deel II (zaak 25) en
een personenauto, merk Mercedes-Benz, type 220 cabrio ( [chassisnummer 9] ) (zaak 27);
2.hij in de periode van 1 oktober 2010 tot en met 14 augustus 2012 in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband van een aantal natuurlijke personen waarvan naast hem deel uitmaakten [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of een (of meer) ander(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven (vermogensdelicten), namelijk gewoonteheling en/of opzetheling en/of schuldheling en/of gekwalificeerde diefstal en/of (gewoonte-witwassen) en/of (opzet witwassen) en/of een of meer andere misdrijven;
in de zaak 03/700739-13:
1.hij in de periode van 1 mei 2012 tot en met 4 december 2012, in Nederland, België en/of in de Bondsrepubliek Duitsland, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband van een aantal natuurlijke personen, naast hem, verdachte, (onder andere) bestaande uit [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of uit een of meer anderen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten (gekwalificeerde) diefstallen van motorvoertuigen en/of opzet- danwel schuldheling van motorvoertuigen en/of opzet- danwel schuldwitwassen van motorvoertuigen;
2.hij in de periode van 10 mei 2012 tot en met 11 mei 2012 in de gemeente Kerkrade, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een personenauto, merk BMW, type 530D, toebehorende aan [benadeelde 1] , waarbij hij, verdachte en/of zijn mededader(s) het weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
3.hij op of omstreeks 2 mei 2012 te Maaseik (België) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een personenauto, merk BMW, type 118D, toebehorende aan [benadeelde 2] , waarbij hij, verdachte en/of zijn mededader(s) het weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
4. subsidiair. hij in of omstreeks de periode van 14 juni 2012 tot en met 4 december 2012 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, een personenauto, merk BMW, type 330i heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van voornoemde personenauto wist(en) dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
in de zaak 03/866240-16:
subsidiair: hij op of omstreeks 2 mei 2016 te Gronsveld, in de gemeente Eijsden-Margraten, een goed, te weten een bestelbus (merk/type Mercedes Sprinter) heeft voorhanden gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 09‑12‑2021