CRvB, 23-04-2015, nr. 13-6637 AW
ECLI:NL:CRVB:2015:1309
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
23-04-2015
- Zaaknummer
13-6637 AW
- Vakgebied(en)
Ambtenarenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2015:1309, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 23‑04‑2015; (Hoger beroep)
- Wetingang
art. 8:69 Algemene wet bestuursrecht
- Vindplaatsen
USZ 2015/213
JB 2015/120 met annotatie van A.M.M.M. Bots
JIN 2015/169 met annotatie van A.M.M.M. Bots
Uitspraak 23‑04‑2015
Inhoudsindicatie
Functiebeschrijving. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat de feitelijk verrichte en opgedragen werkzaamheden wezenlijk afwijken van de in de functiebeschrijving weergegeven taken en dat de uitgangspositie van appellant onjuist is vastgesteld. Het staat partijen vrij hun stellingen met betrekking tot de juistheid van de feiten waarvan bij het nemen van een beslissing dient te worden uitgegaan, tijdens de behandeling van het beroep, of hoger beroep, nader te staven met bewijsmiddelen. Appellant mocht in beroep, ter ondersteuning van zijn stelling dat hij feitelijk werkzaamheden verricht die niet in de functiebeschrijving zijn opgenomen, alsnog documenten inbrengen en de rechtbank mocht deze stukken mede in haar beoordeling betrekken.
Datum uitspraak: 23 april 2015
13/6637 AW, 14/1163 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
5 november 2013, 12/3766 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van Politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Ingevolge artikel 5 van de Wet van 12 juli 2012 tot invoering van de Politiewet 2012 en aanpassing van overige wetten aan die wet (invoerings- en aanpassingswet Politiewet 2012, Stb. 2012, 316) is in dit geschil de korpschef in de plaats getreden van de korpsbeheerder van de politieregio [naam regio], ten name van wie het geding aanvankelijk is gevoerd. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van de korpschef, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) de korpsbeheerder verstaan.
Namens appellant heeft mr. G.M. Terlingen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
Beide partijen hebben een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 maart 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Terlingen. Namens de korpschef zijn verschenen mr. J.H.M. Huizinga, E.J.H.M. Beld en W.B. Willems.
OVERWEGINGEN
1.1.
Appellant is met ingang van 2 januari 2008 aangesteld in de functie van [naam functie A] ([functienummer]) bij het bureau [naam bureau]. Het betreft een op schaal 9 gewaardeerde functie.
1.2.
In het kader van de invoering van het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie heeft appellant op 17 mei 2011 verzocht om functieonderhoud op grond van artikel 2 van de Tijdelijke regeling functieonderhoud politie (Trfp).
1.3.
Bij besluit van 21 oktober 2011 heeft de korpschef het verzoek toegewezen en aan de functiebeschrijving van de functie [naam functie A] een aantal werkzaamheden toegevoegd, te weten het ‘opmaken van notities/plannen voor vernieuwing of aanvulling van bestaande richtlijnen, processen en procedures’ aan het onderdeel beleidsondersteuning en ‘participeert in overleg-, werk- en projectgroepen’ aan het onderdeel overige taken. De aangepaste functiebeschrijving van de functie [naam functie A] FO 1356, functienummer 3071, is aan appellant verstrekt.
1.4.
Bij besluit van 1 november 2011 is voor appellant per 31 maart 2011 als uitgangspositie de functie [naam functie A], functienummer 3071, vastgesteld.
1.5.
Bij besluit van 5 april 2012 (bestreden besluit) heeft de korpschef de besluiten van
21 oktober en 1 november 2011 na gemaakt bezwaar gehandhaafd. De korpschef stelt zich op het standpunt dat de functiebeschrijving van de functie [naam functie B], waarin appellant zich meer herkent, als karakter heeft dat de medewerker processen inricht en aanstuurt, projecten leidt en leiding geeft aan grootschalige projectmatige onderzoeken. Hierin ligt een andere verantwoordelijkheid en rol besloten dan in de functie van [naam functie A] waarbij de medewerker de leiding ondersteunt binnen de bestaande processen, dan wel op operationeel niveau een proces uitwerkt in concrete procedures. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van wezenlijke omissies of onjuistheden dan wel dat werkzaamheden zijn opgedragen en verricht die wezenlijk afwijken van de voor hem opgestelde functiebeschrijving van de functie [naam functie A].
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. De Raad komt naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd tot de volgende beoordeling.
Hoger beroep
3.1.
In artikel 2, tweede lid, van de Trfp is bepaald dat de ambtenaar in de aanvraag tot functieonderhoud aannemelijk maakt dat hij gedurende ten minste een jaar op enig moment in de referteperiode (de periode vanaf 31 december 2009 tot en met 31 maart 2011) feitelijk opgedragen werkzaamheden heeft verricht die wezenlijk afwijken van de voor hem geldende functie en in samenhang daarmee van de voor hem geldende functiebeschrijving. Is dit niet het geval, dan wijst het bevoegd gezag op grond van artikel 4 van de Trfp de aanvraag af.
3.2.
Appellant betoogt dat zijn werkzaamheden beter passen bij functiebeschrijving van de functie [naam functie B], welke functie is gewaardeerd op schaal 10. Zo draagt hij de daarbij behorende verantwoordelijkheid door onder meer het aansturen en inrichten van processen en het functioneren als projectleider. In de functiebeschrijving van de functie [naam functie A] komt dit ten onrechte niet tot uitdrukking. De Raad volgt het betoog van appellant niet. Het gaat bij functieonderhoud niet (zozeer) om een vergelijking met andere functiebeschrijvingen, maar om de beantwoording van de vraag of de feitelijk verrichte en ook opgedragen taken van appellant wezenlijk afwijken van de beschrijving van zijn eigen functie. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij in de referteperiode werkzaamheden verrichtte die wezenlijk afweken van de in de beschrijving van de functie [naam functie A] weergegeven taken, zoals het verrichten van ondersteunende werkzaamheden en deelonderzoeken in het kader van beleidsvorming, het verzamelen en analyseren van gegevens en het uitwerken van voorgenomen beleidsbesluiten in concrete procedures. Al hetgeen appellant ter onderbouwing van zijn betoog heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel. Zo heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat niet zijn leidinggevende B, maar hij projectleider AED was en uit dien hoofde (eind)verantwoordelijk was binnen de politie [naam regio] voor het budget en het personeel.
3.3.
De op 5 maart 2012 vastgestelde beoordeling biedt daarvoor evenmin aanknopingspunten. Integendeel, de daarin opgesomde verantwoordelijkheden van appellant, waaronder de verantwoordelijkheid voor het tijdig aanleveren van managementgegevens, de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van het project met betrekking tot de aanschaf en distributie van AED’s aan de bureaus zowel als in en op de voertuigen, en de verantwoordelijkheid voor de inrichting van het proces alarmering door middel van pager berichten via P2000, geven blijk van het uitvoerende karakter van de werkzaamheden van appellant. Hij verrichtte zijn werkzaamheden onder leiding van zijn bureauchef en/of ploegchef. Dat in het kader van de prestatiebeoordeling op de vraag in welke mate appellant flexibiliteit/psychische veerkracht toont, als toelichting is gegeven dat beleidsontwikkeling en bijsturing van processen geduld en doorzettingsvermogen vragen waar appellant over beschikt, leidt evenmin tot het oordeel dat sprake is van feitelijke werkzaamheden die wezenlijk afwijken van de vastgestelde functiebeschrijving. Van een verantwoordelijkheid op proces- en projectmatig niveau uitstijgend boven de taken zoals opgenomen in de functiebeschrijving blijkt daaruit niet. Dat appellant positief is beoordeeld speelt bij de beantwoording van de vraag of de functieomschrijving juist is vastgesteld geen rol.
3.4.
Appellant betoogt verder dat taakaccenten behoren te worden toegevoegd aan de functiebeschrijving om de zwaarte en het niveau van de functie te benadrukken. De Raad volgt dit betoog niet. De korpschef heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat taakaccenten tot doel hebben bijzondere of speciale werkzaamheden weer te geven in aanvulling op de functiebeschrijving en van belang zijn voor de matching. Voor appellant zijn deze taakaccenten, waaronder zijn werkzaamheden voor de ondernemingsraad, bij besluit van 4 mei 2012 vastgesteld. Tegen dit besluit is appellant niet opgekomen.
3.5.
De Raad komt tot de slotsom dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat de feitelijk verrichte en opgedragen werkzaamheden wezenlijk afwijken van de in de functiebeschrijving [naam functie A] weergegeven taken en dat de uitgangspositie van appellant onjuist is vastgesteld. Dit betekent dat het hoger beroep van appellant niet slaagt.
Incidenteel hoger beroep
3.6.
De korpschef heeft betoogd dat de rechtbank ten onrechte het beroep ex nunc heeft getoetst door bij haar oordeel documenten te betrekken die door appellant pas bij het indienen van een aanvullend beroepschrift zijn overgelegd. De korpschef meent dat de aanvraag niet in beroep kan worden aangevuld. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (26 juli 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BB1520, TAR 2008/11) staat het partijen vrij hun stellingen met betrekking tot de juistheid van de feiten waarvan bij het nemen van een beslissing dient te worden uitgegaan, tijdens de behandeling van het beroep, of hoger beroep, nader te staven met bewijsmiddelen. Appellant mocht in beroep, ter ondersteuning van zijn stelling dat hij feitelijk werkzaamheden verricht die niet in de functiebeschrijving zijn opgenomen, alsnog documenten inbrengen en de rechtbank mocht deze stukken mede in haar beoordeling betrekken.
3.7.
Dit betekent dat het incidenteel hoger beroep van de korpschef niet slaagt.
3.8.
De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en K.J. Kraan en
M.T. Boerlage als leden, in tegenwoordigheid van S.W. Munneke als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 april 2015.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) S.W. Munneke
HD