NJ 2012, 488 m. nt. F.W. Bleichrodt.
HR, 15-10-2013, nr. 12/01937
ECLI:NL:HR:2013:964, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen, Conclusie: Contrair, Conclusie: Contrair
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
15-10-2013
- Zaaknummer
12/01937
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:964, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 15‑10‑2013; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2012:BW6253, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:502, Contrair
ECLI:NL:PHR:2013:502, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 23‑04‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:964, Contrair
Beroepschrift, Hoge Raad, 10‑01‑2013
- Wetingang
- Vindplaatsen
NJ 2014/28 met annotatie van N. Keijzer
Jwr 2013/97 met annotatie van J.W. van der Hulst
SR-Updates.nl 2013-0407
PS-Updates.nl 2019-0437
NbSr 2013/357
Jwr 2013/97 met annotatie van J.W. van der Hulst
Uitspraak 15‑10‑2013
Inhoudsindicatie
Art. 6 en 175 WVW 1994. Schuld in de zin van roekeloosheid. De HR herhaalt de toepasselijke overwegingen uit ECLI:NL:HR:2012:BU2016. Bij de toetsing in cassatie van beslissingen in concrete gevallen, waarbij de HR slechts tot op zekere hoogte duidelijkheid kan verschaffen omtrent de inhoud van het begrip roekeloosheid, kan een rol spelen of de rechter zijn oordeel dat sprake is van roekeloosheid a.b.i. art. 175.2 WVW 1994, heeft voorzien van een nadere motivering die recht doet aan het bijzondere karakter van roekeloosheid. Van roekeloosheid als zwaarste, aan opzet grenzende, schuldvorm zal immers slechts in uitzonderlijke gevallen sprake zijn. Daarbij verdient opmerking dat "roekeloosheid" in de zin van de wet een specifieke betekenis heeft die niet noodzakelijkerwijs samenvalt met wat in het normale spraakgebruik onder "roekeloos" - in de betekenis van "onberaden" - wordt verstaan. Om tot het oordeel te kunnen komen dat in een concreet geval sprake is van roekeloosheid a.b.i. art. 175.2 WVW 1994, zal de rechter zodanige f&o moeten vaststellen dat daaruit is af te leiden dat door de buitengewoon onvoorzichtige gedraging van de verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, alsmede dat de verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn. In dit verband volstaat doorgaans niet de enkele vaststelling dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een of meer in art. 175.3 WVW 1994 genoemde, zelfstandig tot verhoging van het wettelijk strafmaximum leidende gedragingen. In het licht van het voorgaande schiet de bewijsvoering van het hof tekort.
Partij(en)
15 oktober 2013
Strafkamer
nr. 12/01937
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 3 april 2012, nummer 20/003368-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Blijkens de daarvan opgemaakte akte is dat beroep nadien ingetrokken voor zover het betreft de vrijspraak van het onder 1 primair tenlastegelegde. Namens de verdachte heeft mr. J.S. Nan, advocaat te Dordrecht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal W.H. Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Bewezenverklaring en bewijsvoering
2.1.
Overeenkomstig hetgeen onder 1 subsidiair is tenlastegelegd heeft het Hof ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"hij op 24 april 2011 te Breda als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg (Crogtdijk/Terheijdenseweg/Nieuwe Kadijk), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos terwijl hij, verdachte, verkeerde onder invloed van alcoholhoudende drank, en terwijl hij, verdachte, pas sinds relatief korte tijd bevoegd was een personenauto te besturen en derhalve is aan te merken als beginnend bestuurder, met dat door hem bestuurde motorrijtuig over die Crogtdijk/Terheijdenseweg/Nieuwe Kadijk te rijden
- met een veel hogere snelheid dan ter plaatse was toegestaan en
- vervolgens met (nagenoeg) onverminderde snelheid het kruispunt Crogtdijk/Terheijdenseweg/Nieuwe Kadijk op te rijden en vervolgens tegen [betrokkene 1] en haar fiets aan te rijden, waardoor [betrokkene 1] is gedood,zulks terwijl aan verdachte op 15 juli 2008 een rijbewijs was afgegeven en sedert de datum van eerste afgifte van het rijbewijs nog geen vijf jaren zijn verstreken, en verdachte derhalve is te kwalificeren als beginnend bestuurder enzulks terwijl verdachte toen daar dat motorrijtuig (personenauto) heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van verdachtes bloed bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 1,26 milligram alcohol per milliliter bloed bleek te zijn."
2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op onder meer de volgende bewijsmiddelen:
"1. Het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen van Regiopolitie Midden en West Brabant, District Oosterhout, Team Oosterhout, proces-verbaalnr. PL203D 2011081790-5 (p. 35-37 van het dossier van Regiopolitie Midden en West Brabant met OPS-dossiernr. 2011081790), d.d. 24 april 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 1], brigadier van politie, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van eigen waarneming(en) en/of bevinding(en) van desbetreffende verbalisant:
Ik reed op 24 april 2011, omstreeks 05:10 uur, als bestuurder van mijn personenauto, merk: Opel, type Vectra. Ik reed over de Nieuwe Kadijk te Breda. Ter hoogte van de Terheijdenseweg te Breda zag ik iets op de rechter rijstrook liggen en veranderde van rijstrook, naar de linker gelegen rijstrook. Even verderop zag ik, verbalisant, op de rechter rijbaan een manspersoon staan, deze bleek [betrokkene 2]. Hij zwaaide om hulp. Bij hem op de grond lag het slachtoffer. Ik stopte mijn personenauto en stapte uit. Ik zag een jongedame in foetushouding op het asfalt liggen. Haar hoofd lag in een grote plas bloed. Ik, verbalisant, zag geen enkel teken van leven en voelde aan haar pols en voelde geen hartslag.
Ik sprak met de getuige [betrokkene 2] die aangaf dat een zwarte personenauto met hoge snelheid haar van de fiets had aangereden. Het zou gaan om [betrokkene 1]. Op de rijbaan lagen kunststofdelen van vermoedelijk de zwarte personenauto. Ik zag een fiets ter hoogte van het tankstation TINQ tegen de tussenberm aan liggen. In de verte zag ik de oversteekplaats alwaar de aanrijding volgens de getuige [betrokkene 2] had plaatsgevonden en de vriendin van het slachtoffer, getuige [betrokkene 3], was hier nog in shock aanwezig.
2. Het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen van Regiopolitie Midden en West Brabant, District Breda, Team Breda Noord, proces-verbaalnr. PL202B 2011081790-58 (p. 71-72 van het dossier van Regiopolitie Midden en West Brabant met OPS-dossiernr. 2011081790), d.d. 18 mei 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 2], hoofdagent van politie, en [verbalisant 3], agent van politie, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van eigen waarneming(en) en/of bevinding(en) van desbetreffende verbalisanten en/of één van hen:
Op 24 april 2011 omstreeks 05.15 uur kregen wij de melding om te gaan naar de Crogtdijk, alwaar een persoon was aangereden door een personenauto en de personenauto was doorgereden. Aangezien de personenauto die was doorgereden nog niet was gevonden, zijn wij deze gaan zoeken. Op de plaats van het ongeval was een kentekenplaat gevonden met hierop het kenteken [AA-00-BB] die toebehoorde aan een zwarte Volkswagen Golf.
Op enig moment werd ons portofonisch doorgegeven dat een van de getuigen van het ongeval had gezien dat de Volkswagen Golf na het ongeval meteen linksaf was geslagen, de Konijnenberg op. Wij zijn vervolgens richting de Konijnenberg gereden. Wij zagen op 24 april 2011 omstreeks 06.30 uur dat er op de parkeerplaats aan de Speelhuislaan een zwarte Volkswagen Golf stond geparkeerd met schade aan de voorzijde. Toen wij bij het voertuig stonden, zagen wij dat de schade aan het voertuig aanzienlijk was en dat er bloedspatten naast het voertuig op de grond lagen aan de bestuurderszijde. Het voertuig had aan de voorzijde geen kentekenplaat meer en aan de achterzijde was deze voorzien van het kenteken [AA-00-BB].
(...)
5. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 van het Wetboek van Strafvordering, te weten: een rapport "Alcohol in het verkeer" van het Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 4 mei 2011, opgemaakt door B. Ruiter, NFI deskundige forensisch toxicologie (p. 149 van het dossier van Regiopolitie Midden en West Brabant met OPS-dossiernr. 2011081790), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als volgt:
Datum aanvraag 24 april 2011
Naam bloedgever [verdachte], geb. datum: [geboortedatum]-1989
Verbalisant [verbalisant 4]
Op 28 april 2011 werd op het NFI ontvangen een bloedblok voorzien van het SIN TAAB8613NL.
Het buisje bestemd voor analyse werd voorzien van het SIN TAAB8614NL.
Het buisje bestemd voor contra-expertise werd voorzien van het SIN TAAB8615NL.
De bepaling van het alcoholgehalte in het bloed geschiedde door twee onafhankelijk van elkaar werkende analisten volgens de ADH methode.
Het resultaat van de analyse bedroeg, na aftrek van de wettelijk voorgeschreven correctie 1,26 milligram ethanol per milliliter bloed.
6. Het ambtsedig proces-verbaal invordering rijbewijs beginnend bestuurder van Regiopolitie Midden en West Brabant, District Breda, Team Opsporing Breda, proces-verbaalnr. PL202M 2011081790-50 (p. 168 van het dossier van Regiopolitie Midden en West Brabant met OPS-dossiernr. 2011081790), d.d. 4 mei 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 5], hoofdagent van politie, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van eigen waarneming(en) en/of bevinding(en) van desbetreffende verbalisant:
Op 27 april 2011 is van betrokken bestuurder, genaamd:
Achternaam : [achternaam verdachte]
Voornaam : [voornaam verdachte]
Geboren : [geboortedatum] 1989
Geboorteplaats : [geboorteplaats]
ingevorderd het op zijn naam staand rijbewijs:
Registratienummer : [001]
Datum afgifte : 15 juli 2008
Datum eerste afgifte: 15 juli 2008
Categorie : B/AM
7. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 van het Wetboek van Strafvordering, te weten: een verbeterd rapport "Snelheidsbepaling naar aanleiding van een verkeersongeval in Breda op 24 april 2011" van het Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 20 juli 2011, opgemaakt door ir. A.C.E. Spek, NFI-deskundige verkeersongevallenonderzoek, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven - als volgt:
Het onderzoek betreft een botsing tussen een fietser en een auto die plaatshad op 24 april 2011 in Breda, waar de Nieuwe Kadijk overgaat op de Crogtdijk en kruist met de Terheijdenseweg.
Voor het onderzoek is van belang dat de betrokken auto bij nadering van de ongevalkruising en bij nadering van de voorliggende kruising een aantal detectoren in het wegdek passeerde. Dit zijn onder het wegdek aangebrachte draadlussen die tot doel hebben om de verkeersregelinstallatie te voorzien van informatie over de aanwezigheid en aanbod van verkeer. De verkeersregelinstallatie van de betreffende kruisingen was ten tijde van het ongeval ingesteld om de toestand van de detectoren in een computerbestand op te slaan. Door de politie is mede op grond van tactische informatie een aantal detectorregistraties geselecteerd. Men concludeert dat die detectorregistraties samenhangen met de passage van de door verdachte bestuurde auto, een Volkswagen Golf. Voor dit onderzoek wordt dat uitgangspunt aangenomen en verder niet getoetst.
(...)
Conclusie
Over de laatste circa 70 meter voorafgaande aan de stopstreep van de ongevalkruising had de auto van verdachte een gemiddelde snelheid tussen 112 km/u en 130 km/u. Dit betreffen grenssnelheden waarvoor een betrouwbaarheidsniveau geldt van 99%. Er zijn geen aanwijzingen voor een aanzienlijke snelheidvariatie bij de nadering van de ongevalkruising.
Als de auto bij nadering van de kruising tegen het einde van het rood licht een snelheid had van ongeveer 120 km/u of minder, en als de bestuurder op het moment waarop het licht (nu) groen werd een zeer krachtige remming in had gezet, dan zou de auto nog op of voor de stopstreep tot stilstand hebben kunnen komen.
8. Het ambtsedig proces-verbaal VerkeersOngevalsAnalyse invordering rijbewijs beginnend bestuurder van Politie Midden en West Brabant, BVH-nr. 20110817910 (opgenomen in de ordner met het opschrift "Weidegors (Crogtdijk) BVHnr. 2011081790), d.d. 20 juli 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 6], brigadier van politie, en [verbalisant 7], hoofdagent van politie, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van eigen waarneming(en) en/of bevinding(en) van desbetreffende verbalisanten en/of één van hen:
Wij stelden op 24 april 2011 een onderzoek in naar de juiste toedracht van het hierna bedoelde verkeersongeval. Het verkeersongeval had plaatsgevonden op 24 april 2011, omstreeks 05.11 uur.
Voertuig 1 Een personenauto, merk Volkswagen, type Golf, kenteken [AA-00-BB], hierna te noemen "VW Golf"
Voertuig 2 Een damesfiets, merk Amsterdam, hierna te noemen "fietser"
Het verkeersongeval had plaatsgevonden op de kruising van de voor het openbaar verkeer openstaande wegen, Nieuwe Kadijk/Crogtdijk en de Terheijdenseweg, ter plaatse gelegen binnen de bebouwde kom van Breda, in de gemeente Breda. De daadwerkelijke botsing vond plaats op de fietsersoversteekplaats van de westelijke zijde van de Terheijdenseweg.
De Volkswagen reed oorspronkelijk over de Nieuwe Kadijk, komende uit de richting Teteringen en gaande in de richting van de kruising met de Terheijdenseweg.
De fietser reed oorspronkelijk over de Terheijdenseweg, komende uit de richting Breda Centrum en gaande in de richting van Terheijden.
Voor de bestuurder van de Volkswagen Golf was een maximumsnelheid van kracht van 70 km/h, aangeduid met borden A 1.
Weersgesteldheid Droog
Helder
Wegdek Droog
Bij navraag bij de verbalisanten van de Noodhulp, die als eerste ter plaatse waren, werd door hen medegedeeld dat het kort na het ongeval nog donker was en dat de straatverlichting in werking was.
Wij zagen dat de fiets tot stilstand was gekomen op de linkerrijstrook van de Crogtdijk, voorbij het kruisingsvlak, met de voorzijde in de richting van de middenberm.
Bij onderzoek op de plaats van het ongeval zagen wij diverse auto- en fietonderdelen op het wegdek van de Crogtdijk. Ook bevonden zich daartussen persoonlijke spullen van het slachtoffer. Daarnaast zagen wij bloed- en weefselsporen, afgetekend door het over het wegdek schuivende slachtoffer en sporen die werden afgetekend door de over het wegdek schuivende fiets van het slachtoffer.
Gedurende het onderzoek op de plaats van het ongeval, werd op 24 april 2011, omstreeks 06.15 uur gemeld, dat de verdachte VW Golf, voorzien van het kenteken [AA-00-BB], was aangetroffen op een parkeerterrein aan de Speelhuislaan in Breda. De VW Golf werd daar op dat moment in beslag genomen door dienstdoende collega's van het team Noodhulp, District Breda.
Het voertuig werd onderzocht conform FT-norm 760.01
Merk : Volkswagen
Type : Golf TDi 77 Kw.
Kenteken : [AA-00-BB]
Tijdens het voertuigonderzoek werden door ons geen gebreken geconstateerd die het ongeval veroorzaakt of mede veroorzaakt zouden kunnen hebben.
Bij een nader te beschrijven reconstructie zijn testritten met de VW Golf gemaakt. Hierbij bleek ons dat de VW Golf naar behoren remde en stuurde. Ook zag ik, verbalisant [verbalisant 7], dat de snelheidsmeter van deze auto normaal werkte.
Ik, verbalisant [verbalisant 7], zag dat alle wielen van dit voertuig waren voorzien van luchtbanden. Ik zag dat alle banden waren voorzien van voldoende profilering en geen gebreken vertoonden. Ook zag ik dat er op de banden van de VW Golf geen slijtplekken als gevolg van een zeer krachtige remming aanwezig waren. Bij de rijproeven bleek dat het antiblokkeersysteem functioneerde.
Wij zagen dat het voertuig was voorzien van een bekrachtigde stuurinrichting. Wij zagen dat de voorwielen reageerden overeenkomstig de verdraaiingsrichting van het stuur. Bij het onderzoek bleek ons dat het uitzicht door de voorruit en zijruiten van dit voertuig ten tijde van het ongeval op generlei wijze werd belemmerd. Ons zijn geen gegevens bekend geworden dat dit op het moment van het ongeval anders zou zijn geweest.
Teneinde de posities van de voertuigen onderling in de botsing vast te kunnen stellen werd door ons een schade inpassing uitgevoerd. Hiertoe werd aan de hand van zichtbare schade de fiets van het slachtoffer voor de VW Golf geplaatst. Bij de schade inpassing zagen wij op de voorbumper nabij de linkerkoplamp een verticale afdruk. In de grille onder de kentekenplaat zagen wij dat er een deel uit de grille gebroken was. Op de voorbumper, nabij de rechterkoplamp, zagen wij een afdruk die enigszins diagonaal afgetekend was. Door ons werden de afgetekende sporen op de auto aangegeven met witte stickers die van zwarte pijlen waren voorzien. Bij de schade inpassing bleken deze drie sporen op de voorzijde van de VW Golf, overeen te komen met de verticale framebuis, de rechtertrapper en de voorvork van de fiets.
Gelet op de positie van de sporenaftekeningen op de voorzijde van de VW Golf ten opzichte van de corresponderende fietsdelen die deze spooraftekening veroorzaakten, kan worden gesteld dat de botsing plaats vond op het moment dat de VW Golf zich in een normale rijpositie bevond.
Indien de VW Golf op dat moment een sterke remming zou hebben uitgevoerd dan heeft de voorzijde van de VW Golf gedoken, waardoor de voorzijde zich lager boven het wegdek zou hebben bevonden en de sporen op de voorzijde van de auto zich hoger ten opzichte van de carrosserie zouden hebben afgetekend.
Verkeersregeling
Het verkeer op de kruising van de Nieuwe Kadijk/Crogtdijk met de Terheijdenseweg werd geregeld door middel van een driekleurige verkeersregelinstallatie, verder genoemd V.R.I. Uit de gegevens van de centrale op de ongevalkruising is ons gebleken dat ten tijde van de aanrijding de V.R.I. geen storing heeft gehad.
Door de gemeente Breda waren de kruisingen op het tracé van de Crogtdijk/Nieuwe Kadijk genummerd. De kruising Nieuwe Kadijk – Terheijdenseweg (ongevalkruising) was genummerd 003.
Aan de hand van de verstrekte fasenlog van de ongevalkruising (003) werd door mij een analyse gemaakt van de voertuigbewegingen kort voor en kort na het ongeval. Door mij, verbalisant [verbalisant 7] werden de aanmeldingen op de detectielussen op kruising 003 vanaf 05.11.00 uur (in chronologische volgorde) vastgesteld:
(...)
6. Fase 26 (groen) : Fietsoversteekplaats westelijke zijde Terheijdenseweg
7. Fase 2 (geel) : Nwe Kadijk rechtuit ri Crogtdijk
(...)
Ad 6) Om 05.11:45.9 uur werd de fietsdetectielus D026.4 aangemeld.
Fietsdetectielus D026.3 volgde om 05.11:47.6 uur.
Hierna volgde op detectielus 0026.4 een tweede aanvraag om 05.11:49.2.
Om 05.11:59.9 uur ging Fase 26 op groen.
Om 05.12.01.5 uur volgde wederom een detectie van de lus D026.4 en om 05.12:02.6 uur en om 05.12:03.3 uur nog twee detecties op detectielus D026.3.
Op dat moment kwamen er meerdere fietsers aangereden vanuit de richting van het Centrum van Breda, die zich aanmeldden op de detectielussen van het fietspad aan de westelijke zijde van de kruising. Gelet op het voor een tweede keer in werking stellen van dezelfde detectielussen kan worden omschreven als het zich in beweging zetten van de groep fietsers.
Hierbij merken wij op dat de fietsers kennelijk bij groenlicht niet direct vertrokken maar nadat zij al 2,7 seconden groenlicht hadden. Het licht bleef nog ongeveer 3 seconden groen nadat de laatste fietser uit de detectielus was vertrokken. De laatste fietser verwijderde zich om 05.12:04.9 uur van de detectielus.
Ad 7) Om 05.12:12.2 werd detectielus D002.5 aangemeld.
Detectielus D02.4 volgde om 05.12:12.9 uur en detectielus D02.3 werd om 05.12:14.3 aangemeld.
Om 05.12.12:7 uur ging Fase 2 op groen.
Op dat moment reed er een voertuig over de linkerrijstrook voor rechtuitgaand verkeer van de Nieuwe Kadijk in de richting van de Crogtdijk.
Toedracht
De VW Golf reed over de Nieuwe Kadijk, ook wel Noordelijke Rondweg, te Breda vanuit de richting van Teteringen in de richting van de Backer en Ruebweg. In het tracé voorafgaand aan de ongevalkruising, tussen kruising 004 en kruising 003, werd aan de hand van de datagegevens verkregen uit de V.R.I. aan de hand van de in het wegdek aanwezige detectielussen de snelheid van de VW Golf door het N.F.I. berekend op een waarde tussen de 123 km/h en 132 km/h. Hierbij werd rekening gehouden met mogelijke afwijkingen. De snelheidsmeter van de VW Golf zal op dat moment een iets hogere snelheid hebben aangegeven.
De fietser reed, deeluitmakend van een groepje fietsers, over het fietspad, gelegen aan de westelijke zijde van de Terheijdenseweg, in de richting van de kruising met de Crogtdijk. Voor het kruispunt met de Crogtdijk is de groep fietsers gestopt voor het fietsersverkeerslicht 26.2 dat bij nadering nog rood licht uitstraalde. Na door de verkeersregelinstallatie op de detectielussen D026.4 en D026.3 te zijn gedetecteerd gaf deze installatie na 12 seconden groen licht voor de fietsers, waarna de fietsers zich na ongeveer 2,5 seconden in beweging zetten, gelet op het detectiepatroon van de V.R.I. in de richting van de overzijde van de Crogtdijk.
Bij het naderen van de kruising tussen de Nieuwe Kadijk en de Terheijdenseweg reed de VW Golf, gelet op het patroon van aanmelden op de detectielussen, over de linkerrijstrook voor rechtuitgaand verkeer. Bij het naderen van het kruisingvlak kreeg de VW Golf bij het aanmelden op de ver wegdetectielus (D02.5), tussen de 72 en 66 meter voor de stopstreep, groen licht. Op dat moment had de VW Golf nog een snelheid van minimaal 112 km/h / 31,1 meter per seconde en maximaal 130 km/h / 36,1 meter per seconde. Door het N.F.I. werd vastgesteld dat er op deze afstand voor het kruisingsvlak geen snelheidsafname van de VW Golf heeft plaatsgevonden.
De VW Golf is met voornoemde snelheid aangereden op een in zijn richting roodlicht uitstralend verkeerslicht. Tussen de 72 meter en 66 meter voor dat verkeerslicht kreeg de VW Golf groen licht. Bij de berekende snelheid had de VW Golf alleen voor het rood licht kunnen stoppen bij een uiterst krachtige noodstop waarbij de volledige remkracht van de VW Golf zou moeten worden benut. Dit is doorgaans voor een gemiddelde autobestuurder niet haalbaar.
Op enig moment, bevond de fietser zich op de oversteek tussen de middenberm van de Crogtdijk en de overzijde van de Crogtdijk.
Op dat moment was het fietsersverkeerslicht 26.2 weer rood licht uit gaan stralen.
Uit de door de gemeente Breda ter beschikking gestelde gegevens van de V.R.I. op kruising 003 bleek dat deze installatie een ontwerpsnelheid had van 70 km/h. De afrijtijd voor de fietsers was op basis daarvan berekend. De V.R.I. voldeed daarmee aan de wettelijke eisen die daar voor staan.
Op die plaats werd de fietser aan haar rechterzijde door de VW Golf aangereden. Gelet op de deformatieschade aan de VW Golf en de werpafstand van de fiets, alsmede de getuigenverklaringen en de spooraftekening van de fiets op de voorzijde van de VW Golf, vond de botsing plaats zonder noemenswaardige snelheidsvermindering voor de botsing, door de VW Golf. Door ons werden geen sporen van een remming voorafgaand, op of voorbij de plaats van het ongeval aangetroffen. Hierbij merken wij op dat de VW Golf was voorzien van een antiblokkeersysteem op de bedrijfsrem.
De VW Golf heeft na de botsing de plaats van het ongeval verlaten. Door ons werd de kentekenplaat van deze VW Golf tijdens ons onderzoek op de plaats van het ongeval in de middenberm van de Crogtdijk aangetroffen. Ook troffen wij tussen de restanten die verspreid over de plaats van het ongeval (het hof: lagen,) de grille embleem van de VW Golf aan.
Uit de gemaakte snelheidsberekening en uit getuigenverklaringen kan worden opgemaakt dat de VW Golf na de botsing in het geheel niet is gestopt.
Oorzaak
Doordat de fietser op de kruisende weg, wat later (ongeveer 2,5 seconden) in de voor haar richting geldende groen licht fase vertrok reed zij op het wegdeel na de middenberm toen het verkeerslicht voor haar rijrichting inmiddels weer op roodlicht was gegaan. In het ontwerp van de verkeersregeling is daarin voorzien door rekening met afrijtijden te houden. Voor fietsers en voetgangers worden daarbij langere afrijtijden gehanteerd. Door de veel te hoge snelheid van de VW Golf, te weten tussen de 112 km/h en 130 km/h, terwijl de ontwerpsnelheid van de V.R.I. 70 km/h was, had de fietser onvoldoende tijd om aan de overzijde van de weg te geraken en ontstond deze botsing.
Gevolg
Door de botsing werden fiets en fietser weggeworpen in de richting van de Backer en Ruebweg. De fietser kwam daarbij, na een schuifspoor te hebben veroorzaakt, waarbij lichaams- en kledingvezels op het wegdek aftekende in de eindpositie na ongeveer 53 meter tot stilstand.
De fiets kwam na een aantal kortere kras- en bandsporen te hebben afgetekend na een werpafstand van ongeveer 73 meter in de eindpositie tot stilstand.
De VW Golf raakte door de botsing met de fietser, zwaar beschadigd aan onder andere de voorruit en het dak. Door deze schade werd het zicht door de voorruit van de VW Golf nagenoeg geheel aan de bestuurder onttrokken. Het is onwaarschijnlijk dat de bestuurder, die door de botsing zelf ook gewond is geraakt, deze botsing niet heeft opgemerkt. Gelet op de getuigenverklaringen, is de VW Golf na de botsing niet gestopt maar heeft de plaats van het ongeval verlaten. Het tracé tussen de ongevalkruising en de naliggende kruising is door de VW Golf met een snelheid van ongeveer 50 km/h afgelegd. Dit wil zeggen dat de VW Golf in het geheel niet is gestopt.
9. Het ambtsedig proces-verbaal verhoor getuige van Regiopolitie Midden en West Brabant, District Breda, Team Zeden Breda, proces-verbaalnr. PL202M 2011081790-4 (p. 97-100 van het dossier van Regiopolitie Midden en West Brabant met OPS-dossiernr. 2011081790), d.d. 24 april 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 8], inspecteur van politie, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [betrokkene 4]:
Gisteren, 23 april 2011, ben ik op stap gegaan. In de Walkabout kwamen we het slachtoffer van het ongeval genaamd [betrokkene 1] tegen. Zij was daar met een vriendin genaamd [betrokkene 3]. Ik en [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en [betrokkene 1] zijn de fietsen gaan halen van [betrokkene 3] en [betrokkene 1] die bij de fietsenstalling bij het Spanjaardsgat stonden. We zijn toen met zijn vieren in de richting van huis gefietst.
We kwamen aan bij het kruispunt waar het ongeluk is gebeurd. We reden met zijn vieren over het kruispunt. De hele weg reden we met koppeltjes naast elkaar, op het kruispunt reed [betrokkene 1] voorop, daarachter reden [betrokkene 2] en [betrokkene 3]. Ik reed als laatste.
V: Hoe was de situatie met de verkeerslichten op het kruispunt?
A: Die werkten gewoon. Ik kan me herinneren dat het kruispunt totaal helemaal leeg was toen we erop reden. Het is een vrij overzichtelijk kruispunt en ik heb rechts en links gekeken maar ik heb helemaal niets gezien en gehoord toen ik het kruispunt op reed.
Ik zag ineens uit het niets 2 koplampen schijnen. Ik zag die koplampen ter hoogte van waar de stoplichten voor zijn kant zouden zijn. De auto kwam vanaf onze rechterkant uit de richting van Dorst en reed in de richting van Prinsenbeek. Ik heb die auto pas ineens gezien toen hij vlak bij ons was. Ik heb daarvoor niets gezien of gehoord. Ik en mijn twee vrienden zagen volgens mij de auto op hetzelfde, veel te late moment. Ik kijk altijd goed uit maar ik heb de auto absoluut niet eerder gezien dan het moment dat hij vlak voor de kruising was.
Ik weet nog dat ik dacht: "hoe kan die auto nou zo snel bij ons zijn?" Ik dacht dat [betrokkene 1] al bijna overgestoken was maar ik kon verder niets meer doen. De auto zat er meteen bovenop. Omdat ik achterop reed zag de rest de auto misschien iets eerder dan ik maar toen ik hem zag, zat de auto een fractie van een seconde later op [betrokkene 1].
Ik zag dat [betrokkene 1] al iets aan de overzijde van de weg was en dat de auto haar met de rechtervoorzijde op haar achterzijde van haar fiets (zadel/achterband) raakte. Ik zag dat [betrokkene 1] door de lucht vloog en verderop neerkwam. Ik dacht dat de auto heel even langzamer reed en meteen erna reed de auto keihard door. Het was een zwarte auto, ik denk een golf. De auto zelf was helemaal zwart.
[betrokkene 2] en ik letten altijd goed op het verkeer. We hebben voordat het gebeurde niets gezien of gehoord van die auto, die auto doemde ineens met zo'n hoge snelheid op uit het niets en reed net zo hard door na het ongeval.
10. Het ambtsedig proces-verbaal verhoor getuige van Regiopolitie Midden en West Brabant, District Breda, Team Opsporing Breda, proces-verbaalnr. PL202M 2011081790-11 (p. 101-104 van het dossier van Regiopolitie Midden en West Brabant met OPS-dossiernr. 2011081790), d.d. 24 april 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 9], aspirant van politie, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [betrokkene 2]:
Ik, [betrokkene 3], [betrokkene 1] en [betrokkene 4] zijn naar de fietsenstalling bij de Haven gelopen. Daar hebben de meisjes hun fietsen gepakt, [betrokkene 4] en ik hadden deze al meegenomen. Wij zijn vanuit de stad richting Hoge Vucht gereden. Wij zijn via de Tramsingel onder het spoor door gereden. Wij zijn daarna door Belcrum gereden en kwamen aan bij het kruispunt richting Hoge Vucht. Opmerking verbalisant: het kruispunt betreft het kruispunt Terheijdenseweg, Crogtdijk, Nieuwe Kadijk.
Ik fietste naast [betrokkene 1] voorop en [betrokkene 4] en [betrokkene 3] reden naast elkaar achter ons. Bij het kruispunt staan van die hekjes. Ik reed om de hekjes heen, waardoor ik verder moest rijden van de rest. [betrokkene 1], [betrokkene 3] en [betrokkene 4] reden wel door de hekjes heen, waardoor zij eerder bij het stoplicht waren dat bij het kruispunt staat dan ik. Ik zag dat zij het kruispunt op reden. Ik zag dat er niets op de weg was, geen auto of niks. Ik fietste achter [betrokkene 3], [betrokkene 4] en [betrokkene 1] aan naar het tussengedeelte waar je met de fiets stil kunt staan.
Toen ik daar was zag ik een auto net om de bocht komen daar. Toen ik op het middenstuk aan kwam zag ik dat [betrokkene 1] voorop door reed de weg op. Hiermee bedoel ik het tweede gedeelte weg na het middenstuk. Ik zag dat [betrokkene 1] langzaam de weg op reed. Op het moment dat ik zelf tegen het tweede weggedeelte aan kwam, was ik weer bij [betrokkene 4] en [betrokkene 3] en keek ik nog een keer naar rechts. Ik zag dat de auto ineens veel dichterbij was. De tijd die verstreken was schat ik op 3 seconden. Ik heb iets geroepen. Ik denk dat ik "stop" riep tegen [betrokkene 4] en [betrokkene 3], die naast mij fietste tegen het tweede deel aan. Ik zag dat [betrokkene 3] een klein stukje voor [betrokkene 4] en mij reed, ik denk dat zij een meter op het tweede deel reed. Op dat moment dacht ik alleen maar: "remt die auto nog?" Ik dacht dit omdat het wel erg close werd. Ik zag dat [betrokkene 1] naar rechts keek. Ik zag dat op dat moment de auto al op haar zat. Ik zag en hoorde de klap. Ik zag dat [betrokkene 1] over de auto heen vouwde. Ik zag dat ze daarna de lucht in vloog. Ik zag dat ze richting het tankstation vloog. Toen ze landde keek ik naar haar.
Ik zag ook de auto. Ik zag dat de auto op dat moment [betrokkene 2] remde. Ik zag de remlichten branden. En ik hoorde het remmen van de auto. Ik zag dat de auto meteen daarna doorknalde. U vraagt mij hoe de auto eruit zag die [betrokkene 1] heeft aangereden. Ik zag dat het een zwarte auto was. Ik zag dat hij er nieuw uit zag. Ik zag een aluminium of glimmende grill. Ik zag dat de koplampen aan waren. U vraagt mij hoe de auto zich gedroeg voor de aanrijding. Ik zag dat de auto niet remde. Ik zag dat de auto niet van richting veranderde om [betrokkene 1] te ontwijken. Ik zag dat de auto zijn lichten aan had. Ik zag dat de straatverlichting op het kruispunt brandde. U vraagt mij wat de afstand was tussen [betrokkene 1] en mij op het moment dat ze werd aangereden. Ik denk 4 of 5 meter. U vraagt mij van welke straat de auto kwam. Het was de weg die wij kruisten rechts.
Opmerking verbalisant: Dit betreft de Nieuwe Kadijk te Breda.
11. Het ambtsedig proces-verbaal verhoor getuige van Regiopolitie Midden en West Brabant, District Breda, Team Opsporing Breda, proces-verbaalnr. PL202M 2011081790-8 (p. 109-112 van het dossier van Regiopolitie Midden en West Brabant met OPS-dossiernr. 2011081790), d.d. 24 april 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 8], inspecteur van politie, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [betrokkene 3]:
Gisteravond, 23 april 2011, ben ik samen met mijn vriendin [betrokkene 1] naar de stad gefietst. We zijn in de binnenstad van Breda gaan stappen. Op 24 april 2011, omstreeks 04:45 uur, zijn we uit de stad weg gegaan. De jongens, [betrokkene 2] en [betrokkene 4], hadden aangeboden om ons naar huis te brengen. Toen we de fietsen op hadden gehaald, zijn we de brug over gefietst. Op een gegeven moment zijn we linksaf gegaan. Ik denk dat het de Terheijdenstraat is waar we ingegaan zijn. Als je dan doorfietst kom je bij de grote kruising uit van de Noordelijk rondweg.
V: Welke volgorde fietsten jullie vlak voor dat jullie bij de kruising aankwamen?
A: [betrokkene 1] fietste voorop en daarachter reden we met z'n drieën. Ik links, [betrokkene 4] in het midden en [betrokkene 2] aan de rechterkant. We fietsten vlak achter elkaar. We zijn toen overgestoken.
V: Hebben jullie nog gekeken voor het oversteken?
A: Ja ik weet zeker dat ik nog gekeken heb. We zijn eerst naar de middenberm gegaan. Ik heb eerst naar links gekeken, daar kwam in het geheel geen verkeer aan. Ik weet dat ik van rechts ook geen verkeer heb gezien. We gaan vaker stappen en net als gisteren. Vaak is als we daar oversteken de weg helemaal leeg. Ik herinner mij dat dit vannacht ook zo was. We zijn overgestoken naar de middenberm. Ik heb daar naar rechts gekeken en zag toen plotseling een auto met hoge snelheid aankomen. Ik had hem niet eerder gezien of gehoord. [betrokkene 2], [betrokkene 4] en ik hebben toen geremd. Ik zag dat [betrokkene 1] verder overstak en doorreed naar de overkant. Ik hoorde een keiharde knal en zag [betrokkene 1] door de lucht vliegen. Ik was helemaal verstijfd en ik weet nog dat ik [betrokkene 1] heel hoog door de lucht zag vliegen. Ik heb haar met mijn ogen gevolgd totdat ze op de grond terecht kwam.
V: Heb jij nog remmen van de auto gehoord?
A: Nee, absoluut niet. Ik heb in het geheel geen remmen gehoord.
V: Wat deed de auto na de aanrijding?
A: Die is gewoon doorgereden.
12. Het proces-verbaal van verhoor door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Breda, parketnr. 02/800457-11, d.d. 27 april 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van verdachte:
Ik heb de VW Golf bestuurd. Het klopt ook dat ik tegen een fietser ben aangebotst. Ik had die nacht veel alcohol op.
13. De verklaring van de vertegenwoordiger van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 2 augustus 2011, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven -:
Toen ik uitging, had ik gedronken. Bij mijn neef heb ik 3 glazen alcohol gedronken. Daarna heb ik in Tilburg in een loungecafé 5 glazen Bacardi gedronken. Daarna ben ik naar discotheek Highstreet in Hoogstraten in België gereden. Daar heb ik samen met een vriend een fles Bacardi op. Ik heb er 2 of 3 flinke glazen van genomen. Na het ongeluk heb ik niets meer gedronken. Het kan kloppen dat ik 110 km per uur heb gereden. Ik ben na de botsing met de fietser doorgereden, ik ben uit mijn auto gevlucht."
2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts nog het volgende overwogen:
"E.1.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de gedragingen van verdachte zijn te kwalificeren als onachtzaam, wat hoort te leiden tot een bewezenverklaring van het onder 1. subsidiair bewezen verklaarde feit.
E.2
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Op grond van de voorhanden bewijsmiddelen acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat door het rijgedrag van verdachte een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden ten gevolge waarvan [betrokkene 1] is overleden. Het hof is van oordeel dat het geheel van de gedragingen van verdachte kan worden aangemerkt als roekeloos. Van roekeloosheid is sprake bij zeer onvoorzichtig rijgedrag waarbij welbewust en met ernstige gevolgen onaanvaardbare risico's zijn genomen, waarbij op zeer lichtzinnige wijze ervan wordt uitgegaan dat deze risico's zich niet zullen realiseren. Roekeloosheid vereist een zeer ernstig gebrek aan zorgvuldigheid. Het hof is van oordeel dat daarvan in dit geval sprake is geweest. De verdachte heeft in ernstige mate de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 70 km/u overschreden door met een gemiddelde snelheid tussen 112 en 130 kilometer per uur te rijden en vervolgens met (nagenoeg) onverminderde snelheid een kruising op te rijden, terwijl hij beginnend bestuurder was en het alcoholgehalte van verdachtes bloed 1,26 milligram alcohol per milliliter bloed bleek te zijn. De verdachte heeft hiermee onaanvaardbare risico's genomen.
Gelet op het voorgaande kan wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte het onder 1. subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan."
3. Beoordeling van het middel
3.1.
Het middel richt zich tegen het oordeel van het Hof dat sprake is van schuld in de zin van roekeloosheid.
3.2.
Het onder 1 subsidiair tenlastegelegde is toegesneden op art. 6 in verbinding met art. 175 WVW 1994. De in de tenlastelegging en bewezenverklaring voorkomende term "roekeloos" moet derhalve geacht worden aldaar te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in art. 175, tweede lid aanhef en onder a, WVW 1994.
3.3.
Ingevolge bestendige rechtspraak kan in cassatie slechts worden onderzocht of de schuld aan een verkeersongeval in de zin van art. 6 WVW 1994 uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid. Daarbij komt het aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Voorts verdient opmerking dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.Voor de schuldvorm "roekeloosheid" geldt op zichzelf hetzelfde, zij het dat daarbij moet worden betrokken dat deze roekeloosheid in de wetsgeschiedenis als "de zwaarste vorm van het culpose delict" wordt aangemerkt die tot onder meer een verdubbeling van het maximum van de op te leggen vrijheidsstraf heeft geleid. Mede met het oog op het strafverhogende effect van dit bestanddeel moeten daarom aan de vaststelling dat sprake is van roekeloosheid, dus de zwaarste vorm van schuld, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter in voorkomende gevallen daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven. Dat geldt ook in de gevallen waarin de roekeloosheid in de kern bestaat uit de in art. 175, derde lid, WVW 1994 omschreven gedragingen, nu die gedragingen grond vormen voor een verdere verhoging van het ingevolge het tweede lid van dat artikel voor roekeloosheid geldende strafmaximum. (Vgl. HR 22 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU2016, NJ 2012/488)
3.4.
Het voorgaande brengt mee dat de vraag of in een concreet geval sprake is van roekeloosheid in de zin van art. 175, tweede lid, WVW 1994 een beoordeling vergt van de specifieke omstandigheden van dat geval. De Hoge Raad kan bij het beoordelen van cassatieberoepen die zich richten tegen beslissingen in concrete gevallen, slechts tot op zekere hoogte duidelijkheid verschaffen omtrent de inhoud van het begrip roekeloosheid. Bij die toetsing in cassatie van beslissingen in concrete gevallen kan een rol spelen of de rechter zijn oordeel dat sprake is van roekeloosheid in de zin van art. 175, tweede lid, WVW 1994, heeft voorzien van een nadere motivering die recht doet aan het bijzondere karakter van roekeloosheid. Van roekeloosheid als zwaarste, aan opzet grenzende, schuldvorm zal immers slechts in uitzonderlijke gevallen sprake zijn. Daarbij verdient opmerking dat "roekeloosheid" in de zin van de wet een specifieke betekenis heeft die niet noodzakelijkerwijs samenvalt met wat in het normale spraakgebruik onder "roekeloos" – in de betekenis van "onberaden" – wordt verstaan.
3.5.
Om tot het oordeel te kunnen komen dat in een concreet geval sprake is van roekeloosheid in de zin van art. 175, tweede lid, WVW 1994, zal de rechter zodanige feiten en omstandigheden moeten vaststellen dat daaruit is af te leiden dat door de buitengewoon onvoorzichtige gedraging van de verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, alsmede dat de verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn.
Uit hetgeen hiervoor onder 3.3 is overwogen vloeit voort dat in dit verband doorgaans niet volstaat de enkele vaststelling dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een of meer in art. 175, derde lid, WVW 1994 genoemde, zelfstandig tot verhoging van het wettelijk strafmaximum leidende gedragingen.
3.6.
In het licht van het voorafgaande schiet de bewijsvoering van het Hof tekort. De door het Hof in aanmerking genomen omstandigheden dat de verdachte de ter plaatse geldende maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden en met (nagenoeg) onverminderde snelheid een kruising - met voor hem groen licht uitstralende verkeerslichten - is opgereden, terwijl het alcoholgehalte in zijn bloed 1,26 milligram alcohol per milliliter bloed bedroeg, zouden toereikend kunnen zijn voor het oordeel dat de verdachte, zoals eveneens is tenlastegelegd, "in hoge, althans aanzienlijke mate onvoorzichtig en/of onachtzaam" heeft gereden, maar zij zijn niet zonder meer toereikend voor het oordeel van het Hof dat de verdachte "roekeloos" in de zin van art. 6 in verbinding met art. 175 WVW 1994 heeft gereden.
3.7.
Het middel is gegrond.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat de bestreden uitspraak - voor zover aan het oordeel van de Hoge Raad onderworpen - niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, voor zover aan zijn oordeel onderworpen;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw zal worden berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu, W.F. Groos, Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 oktober 2013.
Conclusie 23‑04‑2013
Inhoudsindicatie
Art. 6 en 175 WVW 1994. Schuld in de zin van roekeloosheid. De HR herhaalt de toepasselijke overwegingen uit ECLI:NL:HR:2012:BU2016. Bij de toetsing in cassatie van beslissingen in concrete gevallen, waarbij de HR slechts tot op zekere hoogte duidelijkheid kan verschaffen omtrent de inhoud van het begrip roekeloosheid, kan een rol spelen of de rechter zijn oordeel dat sprake is van roekeloosheid a.b.i. art. 175.2 WVW 1994, heeft voorzien van een nadere motivering die recht doet aan het bijzondere karakter van roekeloosheid. Van roekeloosheid als zwaarste, aan opzet grenzende, schuldvorm zal immers slechts in uitzonderlijke gevallen sprake zijn. Daarbij verdient opmerking dat "roekeloosheid" in de zin van de wet een specifieke betekenis heeft die niet noodzakelijkerwijs samenvalt met wat in het normale spraakgebruik onder "roekeloos" - in de betekenis van "onberaden" - wordt verstaan. Om tot het oordeel te kunnen komen dat in een concreet geval sprake is van roekeloosheid a.b.i. art. 175.2 WVW 1994, zal de rechter zodanige f&o moeten vaststellen dat daaruit is af te leiden dat door de buitengewoon onvoorzichtige gedraging van de verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, alsmede dat de verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn. In dit verband volstaat doorgaans niet de enkele vaststelling dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een of meer in art. 175.3 WVW 1994 genoemde, zelfstandig tot verhoging van het wettelijk strafmaximum leidende gedragingen. In het licht van het voorgaande schiet de bewijsvoering van het hof tekort.
Nr. 12/01937 Zitting: 23 april 2013 | Mr. Vellinga Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Verdachte is door het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch wegens 1. subsidiair “Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, derde lid, van deze wet” en 2. “Overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van acht jaren. Voorts heeft het Hof een personenauto verbeurd verklaard.
2. Namens verdachte heeft mr. J.S. Nan, advocaat te Dordrecht, één middel van cassatie voorgesteld.
3. Het eerste middel houdt in dat de bewezenverklaring onder 1. subsidiair voor zover deze inhoudt dat de verdachte roekeloos heeft gereden onvoldoende met redenen is omkleed.
4. Ten laste van de verdachte is onder 1. subsidiair bewezenverklaard:
“hij op 24 april 2011 te Breda als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg (Crogtdijk/Terheijdenseweg/Nieuwe Kadijk), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos terwijl hij, verdachte, verkeerde onder invloed van alcoholhoudende drank, en terwijl hij, verdachte, pas sinds relatief korte tijd bevoegd was een personenauto te besturen en derhalve is aan te merken als beginnend bestuurder, met dat door hem bestuurde motorrijtuig over die Crogtdijk/ Terheijdenseweg/Nieuwe Kadijk te rijden
- met een veel hogere snelheid dan ter plaatse was toegestaan en
- vervolgens met (nagenoeg) onverminderde snelheid het kruispunt Crogtdijk/Terheijdenseweg/Nieuwe Kadijk op te rijden en vervolgens tegen E. Askamp en haar fiets aan te rijden, waardoor die Askamp is gedood, zulks terwijl aan verdachte op 15 juli 2008 een rijbewijs was afgegeven en sedert de datum van eerste afgifte van het rijbewijs nog geen vijf jaren zijn verstreken, en verdachte derhalve is te kwalificeren als beginnend bestuurder en zulks terwijl verdachte toen daar dat motorrijtuig (personenauto) heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van verdachtes bloed bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 1,26 milligram alcohol per milliliter bloed bleek te zijn”
5. Deze bewezenverklaring berust op de volgende bewijsmiddelen voor zover voor de beoordeling van het middel van belang:
“1. Het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen van Regiopolitie Midden en West Brabant, District Oosterhout, Team Oosterhout, proces-verbaalnr. PL203D 2011081790-5 (p. 35-37 van het dossier van Regiopolitie Midden en West Brabant met OPS-dossiernr. 2011081790), d.d. 24 april 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 1], brigadier van politie, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van eigen waarneming(en) en/of bevinding(en) van desbetreffende verbalisant:
Ik reed op 24 april 2011, omstreeks 05:10 uur, als bestuurder van mijn personenauto, merk: Opel, type Vectra.
Ik reed over de Nieuwe Kadijk te Breda. Ter hoogte van de Terheijdenseweg te Breda zag ik iets op de rechter rijstrook liggen en veranderde van rijstrook, naar de linker gelegen rijstrook.
Even verderop zag ik, verbalisant, op de rechter rijbaan een manspersoon staan, deze bleek [betrokkene 2]. Hij zwaaide om hulp.
Bij hem op de grond lag het slachtoffer. Ik stopte mijn personenauto en stapte uit.
Ik zag een jongedame in foetushouding op het asfalt liggen. Haar hoofd lag in een grote plas bloed. Ik, verbalisant, zag geen enkel teken van leven en voelde aan haar pols en voelde geen hartslag.
Ik sprak met de getuige [betrokkene 2] die aangaf dat een zwarte personenauto met hoge snelheid haar van de fiets had aangereden. Het zou gaan om [betrokkene 1]. Op de rijbaan lagen kunststofdelen van vermoedelijk de zwarte personenauto. Ik zag een fiets ter hoogte van het tankstation TINQ tegen de tussenberm aan liggen.
In de verte zag ik de oversteekplaats alwaar de aanrijding volgens de getuige [betrokkene 2] had plaatsgevonden en de vriendin van het slachtoffer, getuige [betrokkene 3], was hier nog in shock aanwezig.
2. Het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen van Regiopolitie Midden en West Brabant, District Breda, Team Breda Noord, proces-verbaalnr. PL202B 2011081790-58 (p. 71-72 van het dossier van Regiopolitie Midden en West Brabant met OPS-dossiernr. 2011081790), d.d. 18 mei 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 2], hoofdagent van politie, en [verbalisant 3], agent van politie, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven – als relaas van eigen waarneming(en) en/of bevinding(en) van desbetreffende verbalisanten en/of één van hen:
Op 24 april 2011 omstreeks 05.15 uur kregen wij de melding om te gaan naar de Crogtdijk, alwaar een persoon was aangereden door een personenauto en de personenauto was doorgereden.
Aangezien de personenauto die was doorgereden nog niet was gevonden, zijn wij deze gaan zoeken. Op de plaats van het ongeval was een kentekenplaat gevonden met hierop het kenteken [AA-00-BB] die toebehoorde aan een zwarte Volkswagen Golf.
Op enig moment werd ons portofonisch doorgegeven dat een van de getuigen van het ongeval had gezien dat de Volkswagen Golf na het ongeval meteen linksaf was geslagen, de Konijnenberg op. Wij zijn vervolgens richting de Konijnenberg gereden. Wij zagen op 24 april 2011 omstreeks 06.30 uur dat er op de parkeerplaats aan de Speelhuislaan een zwarte Volkswagen Golf stond geparkeerd met schade aan de voorzijde. Toen wij bij het voertuig stonden, zagen wij dat de schade aan het voertuig aanzienlijk was en dat er bloedspatten naast het voertuig op de grond lagen aan de bestuurderszijde. Het voertuig had aan de voorzijde geen kentekenplaat meer en aan de achterzijde was deze voorzien van het kenteken [AA-00-BB].
3. (…)
5. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 van het Wetboek van Strafvordering, te weten: een rapport "Alcohol in het verkeer" van het Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 4 mei 2011, opgemaakt door B. Ruiter, NFI-deskundige forensisch toxicologie (p. 149 van het dossier van Regiopolitie Midden en West Brabant met OPS-dossiernr. 2011081790), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als volgt:
Datum aanvraag 24 april 2011
Naam bloedgever [verdachte], geb. datum: [geboortedatum]-1989
Verbalisant [verbalisant 4]
Op 28 april 2011 werd op het NFI ontvangen een bloedblok voorzien van het SIN TAAB8613NL.
Het buisje bestemd voor analyse werd voorzien van het SIN TAAB8614NL.
Het buisje bestemd voor contra-expertise werd voorzien van het SIN TAAB8615NL.
De bepaling van het alcoholgehalte in het bloed geschiedde door twee onafhankelijk van elkaar werkende analisten volgens de ADH methode. Het resultaat van de analyse bedroeg, na aftrek van de wettelijk voorgeschreven correctie 1,26 milligram ethanol per milliliter bloed.
6. Het ambtsedig proces-verbaal invordering rijbewijs beginnend bestuurder van Regiopolitie Midden en West Brabant, District Breda, Team Opsporing Breda, proces-verbaalnr. PL202M 2011081790-50 (p. 168 van het dossier van Regiopolitie Midden en West Brabant met OPS-dossiernr. 2011081790), d.d. 4 mei 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 5], hoofdagent van politie, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van eigen waarneming(en) en/of bevinding(en) van desbetreffende verbalisant:
Op 27 april 2011 is van betrokken bestuurder, genaamd:
Achternaam : [achternaam verdachte]
Voornaam : [voornaam verdachte]
Geboren : [geboortedatum] 1989
Geboorteplaats : [geboorteplaats]
ingevorderd het op zijn naam staand rijbewijs:
Registratienummer : [001]
Datum afgifte : 15 juli 2008
Datum eerste afgifte : 15 juli 2008
Categorie : B/AM
7. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 van het Wetboek van Strafvordering, te weten: een verbeterd rapport "Snelheidsbepaling naar aanleiding van een verkeersongeval in Breda op 24 april 2011" van het Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 20 juli 2011, opgemaakt door ir. A.C.E. Spek, NFI-deskundige verkeersongevallenonderzoek, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als volgt:
Het onderzoek betreft een botsing tussen een fietser en een auto die plaatshad op 24 april 2011 in Breda, waar de Nieuwe Kadijk overgaat op de Crogtdijk en kruist met de Terheijdenseweg.
Voor het onderzoek is van belang dat de betrokken auto bij nadering van de ongevalkruising en bij nadering van de voorliggende kruising een aantal detectoren in het wegdek passeerde.
Dit zijn onder het wegdek aangebrachte draadlussen die tot doel hebben om de verkeersregelinstallatie te voorzien van informatie over de aanwezigheid en aanbod van verkeer. De verkeersregelinstallatie van de betreffende kruisingen was ten tijde van het ongeval ingesteld om de toestand van de detectoren in een computerbestand op te slaan. Door de politie is mede op grond van tactische informatie een aantal detectorregistraties geselecteerd. Men concludeert dat die detectorregistraties samenhangen met de passage van de door verdachte bestuurde auto, een Volkswagen Golf. Voor dit onderzoek wordt dat uitgangspunt aangenomen en verder niet getoetst.
Het gaat om de volgende detectorregistraties:
(…)
Conclusie
Over de laatste circa 70 meter voorafgaande aan de stopstreep van de ongevalkruising had de auto van verdachte een gemiddelde snelheid tussen 112 km/u en 130 km/u. Dit betreffen
grenssnelheden waarvoor een betrouwbaarheidsniveau geldt van 99%. Er zijn geen aanwijzingen voor een aanzienlijke snelheidvariatie bij de nadering van de ongevalkruising.
Als de auto bij nadering van de kruising tegen het einde van het rood licht een snelheid had van ongeveer 120 km/u of minder, en als de bestuurder op het moment waarop het licht (nu) groen werd een zeer krachtige remming in had gezet, dan zou de auto nog op of voor de stopstreep tot stilstand hebben kunnen komen.
8. Het ambtsedig proces-verbaal VerkeersOngevalsAnalyse invordering rijbewijs beginnend bestuurder van Politie Midden en West Brabant, BVH-nr. 20110817910 (opgenomen in de ordner met het opschrift "Weidegors (Crogtdijk) BVHnr. 2011081790), d.d. 20 juli 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 6], brigadier van politie, en [verbalisant 7], hoofdagent van politie, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van eigen waarneming(en) en/of bevinding(en) van desbetreffende verbalisanten en/of één van hen:
Wij stelden op 24 april 2011 een onderzoek in naar dejuiste toedracht van het hierna bedoelde verkeersongeval. Het verkeersongeval had plaatsgevonden op 24 april 2011, omstreeks 05.11 uur.
Voertuig 1 Een personenauto, merk Volkswagen, type Golf, kenteken [AA-00-BB], hierna te noemen "VW Golf
Voertuig 2 Een damesfiets, merk Amsterdam, hierna te noemen "fietser"
Het verkeersongeval had plaatsgevonden op de kruising van de voor het openbaar verkeer openstaande wegen, Nieuwe Kadijk/Crogtdijk en de Terheijdenseweg, ter plaatse gelegen binnen de bebouwde kom van Breda, in de gemeente Breda. De daadwerkelijke botsing vond plaats op de fietsersoversteekplaats van de westelijke zijde van de Terheijdenseweg.
De Volkswagen reed oorspronkelijk over de Nieuwe Kadijk, komende uit de richting Teteringen en gaande in de richting van de kruising met de Terheijdenseweg.
De fietser reed oorspronkelijk over de Terheijdenseweg, komende uit de richting Breda Centrum en gaande in de richting van Terheijden.
Voor de bestuurder van de Volkswagen Golf was een maximumsnelheid van kracht van 70 km/h, aangeduid met borden A 1.
Weersgesteldheid Droog
Helder
Wegdek Droog
Bij navraag bij de verbalisanten van de Noodhulp, die als eerste ter plaatse waren, werd door hen medegedeeld dat het kort na het ongeval nog donker was en dat de straatverlichting in werking was.
Wij zagen dat de fiets tot stilstand was gekomen op de linkerrijstrook van de Crogtdijk, voorbij het kruisingsvlak, met de voorzijde in de richting van de middenberm.
Bij onderzoek op de plaats van het ongeval zagen wij diverse auto- en fietonderdelen op het wegdek van de Crogtdijk. Ook bevonden zich daartussen persoonlijke spullen van het slachtoffer. Daarnaast zagen wij bloed- en weefselsporen, afgetekend door het over het wegdek schuivende slachtoffer en sporen die werden afgetekend door de over het wegdek schuivende fiets van het slachtoffer.
Gedurende het onderzoek op de plaats van het ongeval, werd op 24 april 2011, omstreeks 06.15 uur gemeld, dat de verdachte VW Golf, voorzien van het kenteken [AA-00-BB], was aangetroffen op een parkeerterrein aan de Speelhuislaan in Breda. De VW Golf werd daar op dat moment in beslag genomen door dienstdoende collega's van het team Noodhulp, District Breda.
Het voertuig werd onderzocht conform FT-norm 760.01
Merk : Volkswagen
Type : Golf TDi 77 Kw.
Kenteken : [AA-00-BB]
Tijdens het voertuigonderzoek werden door ons geen gebreken geconstateerd die het ongeval veroorzaakt of mede veroorzaakt zouden kunnen hebben.
Bij een nader te beschrijven reconstructie zijn testritten met de VW Golf gemaakt. Hierbij bleek ons dat de VW Golf naar behoren remde en stuurde. Ook zag ik, verbalisant [verbalisant 6], dat de snelheidsmeter van deze auto normaal werkte.
Ik, verbalisant [verbalisant 6], zag dat alle wielen van dit voertuig waren voorzien van luchtbanden. Ik zag dat alle banden waren voorzien van voldoende profilering en geen gebreken vertoonden. Ook zag ik dat er op de banden van de VW Golf geen slijtplekken als gevolg van een zeer krachtige remming aanwezig waren.
Bij de rijproeven bleek dat het antiblokkeersysteem functioneerde.
Wij zagen dat het voertuig was voorzien van een bekrachtigde stuurinrichting. Wij zagen dat de voorwielen reageerden overeenkomstig de verdraaiingsrichting van het stuur. Bij het onderzoek bleek ons dat het uitzicht door de voorruit en zijruiten van dit voertuig ten tijde van het ongeval op generlei wijze werd belemmerd. Ons zijn geen gegevens bekend geworden dat dit op het moment van het ongeval anders zou zijn geweest.
Teneinde de posities van de voertuigen onderling in de botsing vast te kunnen stellen werd door ons een schade inpassing uitgevoerd. Hiertoe werd aan de hand van zichtbare schade de fiets van het slachtoffer voor de VW Golf geplaatst. Bij de schade inpassing zagen wij op de voorbumper nabij de linkerkoplamp een verticale afdruk. In de grille onder de kentekenplaat zagen wij dat er een deel uit de grille gebroken was. Op de voorbumper, nabij de rechterkoplamp, zagen wij een afdruk die enigszins diagonaal afgetekend was. Door ons werden de afgetekende sporen op de auto aangegeven met witte stickers die van zwarte pijlen waren voorzien. Bij de schade inpassing bleken deze drie sporen op de voorzijde van de VW Golf, overeen te komen met de verticale framebuis, de rechtertrapper en de voorvork van de fiets.
Gelet op de positie van de sporenaftekeningen op de voorzijde van de VW Golf ten opzichte van de corresponderende fietsdelen die deze spooraftekening veroorzaakten, kan worden gesteld dat de botsing plaats vond op het moment dat de VW Golf zich in een normale rijpositie bevond.
Indien de VW Golf op dat moment een sterke remming zou hebben uitgevoerd dan heeft de voorzijde van de VW Golf gedoken, waardoor de voorzijde zich lager boven het wegdek zou hebben bevonden en de sporen op de voorzijde van de auto zich hoger ten opzichte van de carrosserie zouden hebben afgetekend.
Verkeersregeling
Het verkeer op de kruising van de Nieuwe Kadijk/Crogtdijk met de Terheijdenseweg werd geregeld door middel van een driekleurige verkeersregelinstallatie, verder genoemd V.R.I..
Uit de gegevens van de centrale op de ongevalkruising is ons gebleken dat ten tijde van de aanrijding de V.R.I. geen storing heeft gehad.
Door de gemeente Breda waren de kruisingen op het tracé van de Crogtdijk/Nieuwe Kadijk genummerd. De kruising Nieuwe Kadijk - Terheijdenseweg (ongevalkruising) was genummerd 003.
Aan de hand van de verstrekte fasenlog van de ongevalkruising (003) werd door mij een analyse gemaakt van de voertuigbewegingen kort voor en kort na het ongeval. Door mij, verbalisant [verbalisant 6] werden de aanmeldingen op de detectielussen op kruising 003 vanaf 05.11.00 uur (in chronologische volgorde) vastgesteld:
(...)
6. Fase 26 (groen): Fietsoversteekplaats westelijke zijde Terheijdenseweg
7. Fase 2 (geel): Nwe Kadijk rechtuit ri Crogtdijk
(...)
Ad 6) Om 05.11:45.9 uur werd de fietsdetectielus D026.4 aangemeld.
Fietsdetectielus D026.3 volgde om 05.11:47.6 uur.
Hierna volgde op detectielus 0026.4 een tweede aanvraag om 05.11:49.2.
Om 05.11:59.9 uur ging Fase 26 op groen.
Om 05.12.01.5 uur volgde wederom een detectie van de lus D026.4 en om 05.12:02.6 uur en om 05.12:03.3 uur nog twee detecties op detectielus D026.3.
Op dat moment kwamen er meerdere fietsers aangereden vanuit de richting van het Centrum van Breda, die zich aanmeldden op de detectielussen van het fietspad aan de westelijke zijde van de kruising. Gelet op het voor een tweede keer in werking stellen van dezelfde detectielussen kan worden omschreven als het zich in beweging zetten van de groep fietsers.
Hierbij merken wij op dat de fietsers kennelijk bij groenlicht niet direct vertrokken maar nadat zij al 2,7 seconden groenlicht hadden. Het licht bleef nog ongeveer 3 seconden groen nadat de laatste fietser uit de detectielus was vertrokken. De laatste fietser verwijderde zich om 05.12:04.9 uur van de detectielus.
Ad 7) Om 05.12:12.2 werd detectielus D002.5 aangemeld.
Detectielus D02.4 volgde om 05.12:12.9 uur en detectielus D02.3 werd om 05.12:14.3 aangemeld.
Om 05.12.12:7 uur ging Fase 2 op groen.
Op dat moment reed er een voertuig over de linkerrijstrook voor rechtuitgaand verkeer van de Nieuwe Kadijk in de richting van de Crogtdijk.
Toedracht
De VW Golf reed over de Nieuwe Kadijk, ook wel Noordelijke Rondweg, te Breda vanuit de richting van Teteringen in de richting van de Backer en Ruebweg. In het tracé voorafgaand aan de ongevalkruising, tussen kruising 004 en kruising 003, werd aan de hand van de datagegevens verkregen uit de V.R.I. aan de hand van de in het wegdek aanwezige detectielussen de snelheid van de V W Golf door het N.F.I. berekend op een waarde tussen de 123 km/h en 132 km/h. Hierbij werd rekening gehouden met mogelijke afwijkingen. De snelheidsmeter van de VW Golf zal op dat moment een iets hogere snelheid hebben aangegeven.
De fietser reed, deeluitmakend van een groepje fietsers, over het fietspad, gelegen aan de westelijke zijde van de Terheijdenseweg, in de richting van de kruising met de Crogtdijk. Voor het kruispunt met de Crogtdijk is de groep fietsers gestopt voor het fietsersverkeerslicht 26.2 dat bij nadering nog rood licht uitstraalde. Na door de verkeersregelinstallatie op de detectielussen D026.4 en D026.3 te zijn gedetecteerd gaf deze installatie na 12 seconden groen
licht voor de fietsers, waarna de fietsers zich na ongeveer 2,5 seconden in beweging zetten, gelet op het detectiepatroon van de V.R.I. in de richting van de overzijde van de Crogtdijk.
Bij het naderen van de kruising tussen de Nieuwe Kadijk en de Terheijdenseweg reed de VW Golf, gelet op het patroon van aanmelden op de detectielussen, over de linkerrijstrook voor rechtuitgaand verkeer. Bij het naderen van het kruisingvlak kreeg de VW Golf bij het aanmelden op de ver wegdetectielus (D02.5), tussen de 72 en 66 meter voor de stopstreep, groen licht. Op dat moment had de VW Golf nog een snelheid van minimaal 112 km/h / 31,1 meter per seconde en maximaal 130 km/h / 36,1 meter per seconde. Door het N.F.I. werd vastgesteld dat er op deze afstand voor het kruisingsvlak geen snelheidsafname van de V W Golf heeft plaatsgevonden.
De VW Golf is met voornoemde snelheid aangereden op een in zijn richting roodlicht uitstralend verkeerslicht. Tussen de 72 meter en 66 meter voor dat verkeerslicht kreeg de VW Golf groen licht. Bij de berekende snelheid had de VW Golf alleen voor het rood licht kunnen stoppen bij een uiterst krachtige noodstop waarbij de volledige remkracht van de VW Golf zou moeten worden benut. Dit is doorgaans voor een gemiddelde autobestuurder niet haalbaar.
Op enig moment, bevond de fietser zich op de oversteek tussen de middenberm van de Crogtdijk en de overzijde van de Crogtdijk.
Op dat moment was het fietsersverkeerslicht 26.2 weer rood licht uit gaan stralen.
Uit de door de gemeente Breda ter beschikking gestelde gegevens van de V.R.I. op kruising 003 bleek dat deze installatie een ontwerpsnelheid had van 70 km/h. De afrijtijd voor de fietsers was op basis daarvan berekend. De V.R.I. voldeed daarmee aan de wettelijke eisen die daar voor staan.
Op die plaats werd de fietser aan haar rechterzijde door de VW Golf aangereden. Gelet op de deformatieschade aan de VW Golf en de werpafstand van de fiets, alsmede de getuigenverklaringen en de spooraftekening van de fiets op de voorzijde van de VW Golf, vond de botsing plaats zonder noemenswaardige snelheidsvermindering voor de botsing, door de VW Golf.
Door ons werden geen sporen van een remming voorafgaand, op of voorbij de plaats van het ongeval aangetroffen. Hierbij merken wij op dat de VW Golf was voorzien van een antiblokkeersysteem op de bedrijfsrem.
De VW Golf heeft na de botsing de plaats van het ongeval verlaten. Door ons werd de kentekenplaat van deze VW Golf tijdens ons onderzoek op de plaats van het ongeval in de middenberm van de Crogtdijk aangetroffen. Ook troffen wij tussen de restanten die verspreid over de plaats van het ongeval (het hof: lagen,) de grille embleem van de VW Golf aan.
Uit de gemaakte snelheidsberekening en uit getuigenverklaringen kan worden opgemaakt dat de VW Golf na de botsing in het geheel niet is gestopt.
Oorzaak
Doordat de fietser op de kruisende weg, wat later (ongeveer 2,5 seconden) in de voor haar richting geldende groen licht fase vertrok reed zij op het wegdeel na de middenberm toen het verkeerslicht voor haar rijrichting inmiddels weer op roodlicht was gegaan. In het ontwerp van de verkeersregeling is daarin voorzien door rekening met afrijtijden te houden. Voor fietsers en voetgangers worden daarbij langere afrijtijden gehanteerd. Door de veel te hoge snelheid van de VW Golf, te weten tussen de 112 km/h en 130 km/h, terwijl de ontwerpsnelheid van de V.R.I. 70 km/h was, had de fietser onvoldoende tijd om aan de overzijde van de weg te geraken en ontstond deze botsing.
Gevolg
Door de botsing werden fiets en fietser weg geworpen in de richting van de Backer en Ruebweg. De fietser kwam daarbij, na een schuifspoor te hebben veroorzaakt, waarbij lichaams- en kledingvezels op het wegdek aftekende in de eindpositie na ongeveer 53 meter tot stilstand.
De fiets kwam na een aantal kortere kras- en bandsporen te hebben afgetekend na een werpafstand van ongeveer 73 meter in de eindpositie tot stilstand.
De VW Golf raakte door de botsing met de fietser, zwaar beschadigd aan onder andere de voorruit en het dak. Door deze schade werd het zicht door de voorruit van de VW Golf nagenoeg geheel aan de bestuurder onttrokken. Het is onwaarschijnlijk dat de bestuurder, die door de botsing zelf ook gewond is geraakt, deze botsing niet heeft opgemerkt. Gelet op de getuigenverklaringen, is de VW Golf na de botsing niet gestopt maar heeft de plaats van het ongeval verlaten. Het tracé tussen de ongevalkruising en de naliggende kruising is door de VW Golf met een snelheid van ongeveer 50 km/h afgelegd. Dit wil zeggen dat de VW Golf in
het geheel niet is gestopt.
9. Het ambtsedig proces-verbaal verhoor getuige van Regiopolitie Midden en West Brabant, District Breda, Team Zeden Breda, proces-verbaalnr. PL202M 2011081790-4 (p. 97-100 van het dossier van Regiopolitie Midden en West Brabant met OPS-dossiernr. 2011081790), d.d. 24 april 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 8], inspecteur van politie, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [betrokkene 4]:
Gisteren, 23 april 2011, ben ik op stap gegaan. In de Walkabout kwamen we het slachtoffer van het ongeval genaamd [betrokkene 1] tegen. Zij was daar met een vriendin genaamd
[betrokkene 3]. Ik en [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en [betrokkene 1] zijn de fietsen gaan halen van [betrokkene 3] en [betrokkene 1] die bij de fietsenstalling bij het Spanjaardsgat stonden. We zijn toen met zijn vieren in de richting van huis gefietst.
We kwamen aan bij het kruispunt waar het ongeluk is gebeurd. We reden met zijn vieren over het kruispunt. De hele weg reden we met koppeltjes naast elkaar, op het kruispunt reed [betrokkene 1] voorop, daarachter reden [betrokkene 2] en [betrokkene 3]. Ik reed als laatste.
V: Hoe was de situatie met de verkeerslichten op het kruispunt?
A: Die werkten gewoon. Ik kan me herinneren dat het kruispunt totaal helemaal leeg was toen we erop reden. Het is een vrij overzichtelijk kruispunt en ik heb rechts en links gekeken maar ik heb helemaal niets gezien en gehoord toen ik het kruispunt op reed.
Ik zag ineens uit het niets 2 koplampen schijnen. Ik zag die koplampen ter hoogte van waar de stoplichten voor zijn kant zouden zijn. De auto kwam vanaf onze rechterkant uit de richting van Dorst en reed in de richting van Prinsenbeek.
Ik heb die auto pas ineens gezien toen hij vlak bij ons was. Ik heb daarvoor niets gezien of gehoord. Ik en mijn twee vrienden zagen volgens mij de auto op hetzelfde, veel te late moment.
Ik kijk altijd goed uit maar ik heb de auto absoluut niet eerder gezien dan het moment dat hij vlak voor de kruising was.
Ik weet nog dat ik dacht: "hoe kan die auto nou zo snel bij ons zijn?" Ik dacht dat [betrokkene 1] al bijna overgestoken was maar ik kon verder niets meer doen. De auto zat er meteen bovenop. Omdat ik achterop reed zag de rest de auto misschien iets eerder dan ik maar toen ik hem zag, zat de auto een fractie van een seconde later op [betrokkene 1].
Ik zag dat [betrokkene 1] al iets aan de overzijde van de weg was en dat de auto haar met de rechtervoorzijde op haar achterzijde van haar fiets (zadel/achterband) raakte. Ik zag dat [betrokkene 1] door de lucht vloog en verderop neerkwam. Ik dacht dat de auto heel even langzamer reed en meteen erna reed de auto keihard door.
Het was een zwarte auto, ik denk een golf. De auto zelf was helemaal zwart.
[betrokkene 2] en ik letten altijd goed op het verkeer. We hebben voordat het gebeurde niets gezien of gehoord van die auto, die auto doemde ineens met zo'n hoge snelheid op uit het niets en reed net zo hard door na het ongeval.
10. Het ambtsedig proces-verbaal verhoor getuige van Regiopolitie Midden en West Brabant, District Breda, Team Opsporing Breda, proces-verbaalnr. PL202M 2011081790-11 (p. 101-104 van het dossier van Regiopolitie Midden en West Brabant met OPS-dossiernr. 2011081790), d.d. 24 april 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door J.J.A. Willems, aspirant van politie, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [betrokkene 2]:
Ik, [betrokkene 3], [betrokkene 1] en [betrokkene 4] zijn naar de fietsenstalling bij de Haven gelopen. Daar hebben de meisjes hun fietsen gepakt, [betrokkene 4] en ik hadden deze al meegenomen. Wij zijn vanuit de stad richting Hoge Vucht gereden. Wij zijn via de Tramsingel onder het spoor door gereden. Wij zijn daarna door Belcrum gereden en kwamen aan bij het kruispunt richting Hoge Vucht. Opmerking verbalisant: het kruispunt betreft het kruispunt Terheijdenseweg, Crogtdijk, Nieuwe Kadijk.
Ik fietste naast [betrokkene 1] voorop en [betrokkene 4] en [betrokkene 3] reden naast elkaar achter ons. Bij het kruispunt staan van die hekjes. Ik reed om de hekjes heen, waardoor ik verder moest rijden van de rest. [betrokkene 1], [betrokkene 3] en [betrokkene 4] reden wel door de hekjes heen, waardoor zij eerder bij het stoplicht waren dat bij het kruispunt staat dan ik.
Ik zag dat zij het kruispunt op reden. Ik zag dat er niets op de weg was, geen auto of niks. Ik fietste achter [betrokkene 3], [betrokkene 4] en [betrokkene 1] aan naar het tussengedeelte waar je met de fiets stil kunt staan.
Toen ik daar was zag ik een auto net om de bocht komen daar. Toen ik op het middenstuk aan kwam zag ik dat [betrokkene 1] voorop door reed de weg op. Hiermee bedoel ik het tweede gedeelte weg na het middenstuk. Ik zag dat [betrokkene 1] langzaam de weg op reed.
Op het moment dat ik zelf tegen het tweede weggedeelte aan kwam, was ik weer bij [betrokkene 4] en [betrokkene 3] en keek ik nog een keer naar rechts. Ik zag dat de auto ineens veel dichterbij was. De tijd die verstreken was schat ik op 3 seconden. Ik heb iets geroepen. Ik denk dat ik "stop" riep tegen [betrokkene 4] en [betrokkene 3], die naast mij fietste tegen het tweede deel aan. Ik zag dat [betrokkene 3] een klein stukje voor [betrokkene 4] en mij reed, ik denk dat zij een meter op het tweede deel reed. Op dat moment dacht ik alleen maar: "remt die auto nog?" Ik dacht dit omdat het wel erg close werd. Ik zag dat [betrokkene 1] naar rechts keek. Ik zag dat op dat moment de auto al op haar zat. Ik zag en hoorde de klap. Ik zag dat [betrokkene 1] over de auto heen vouwde. Ik zag dat ze daarna de lucht in vloog. Ik zag dat ze richting het tankstation vloog. Toen ze landde keek ik naar haar.
Ik zag ook de auto. Ik zag dat de auto op dat moment pas remde. Ik zag de remlichten branden. En ik hoorde het remmen van de auto. Ik zag dat de auto meteen daarna doorknalde. U vraagt mij hoe de auto eruit zag die [betrokkene 1] heeft aangereden. Ik zag dat het een zwarte auto was. Ik zag dat hij er nieuw uit zag. Ik zag een aluminium of glimmende grill. Ik zag dat de koplampen aan waren.
U vraagt mij hoe de auto zich gedroeg voor de aanrijding. Ik zag dat de auto niet remde. Ik zag dat de auto niet van richting veranderde om [betrokkene 1] te ontwijken. Ik zag dat de auto zijn lichten aan had. Ik zag dat de straatverlichting op het kruispunt brandde.
U vraagt mij wat de afstand was tussen [betrokkene 1] en mij op het moment dat ze werd aangereden. Ik denk 4 of 5 meter.
U vraagt mij van welke straat de auto kwam. Het was de weg die wij kruisten rechts.
Opmerking verbalisant: Dit betreft de Nieuwe Kadijk te Breda.
11. Het ambtsedig proces-verbaal verhoor getuige van Regiopolitie Midden en West Brabant, District Breda, Team Opsporing Breda, proces-verbaalnr. PL202M 2011081790-8 (p. 109-112 van het dossier van Regiopolitie Midden en West Brabant met OPS-dossiernr. 2011081790), d.d. 24 april 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 8], inspecteur van politie, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [betrokkene 3]:
Gisteravond, 23 april 2011, ben ik samen met mijn vriendin [betrokkene 1] naar de stad gefietst. We zijn in de binnenstad van Breda gaan stappen.
Op 24 april 2011, omstreeks 04:45 uur, zijn we uit de stad weg gegaan. De jongens, [betrokkene 2] en [betrokkene 4] Mathijsen, hadden aangeboden om ons naar huis te brengen. Toen we de fietsen op hadden gehaald, zijn we de brug over gefietst. Op een gegeven moment zijn we linksaf gegaan. Ik denk dat het de Terheij denstraat is waar we ingegaan zijn. Als je dan doorfïetst kom je bij de grote kruising uit van de Noordelijk rondweg.
V: Welke volgorde fietsten jullie vlak voor dat jullie bij de kruising aankwamen?
A: [betrokkene 1] fietste voorop en daarachter reden we met z'n drieën. Ik links, [betrokkene 4] in het midden en [betrokkene 2] aan de rechterkant. We fietsten vlak achter elkaar. We zijn toen overgestoken.
V: Hebben jullie nog gekeken voor het oversteken?
A: Ja ik weet zeker dat ik nog gekeken heb. We zijn eerst naar de middenberm gegaan. Ik heb eerst naar links gekeken, daar kwam in het geheel geen verkeer aan. Ik weet dat ik van rechts ook geen verkeer heb gezien. We gaan vaker stappen en net als gisteren. Vaak is als we daar oversteken de weg helemaal leeg. Ik herinner mij dat dit vannacht ook zo was.
We zijn overgestoken naar de middenberm. Ik heb daar naar rechts gekeken en zag toen plotseling een auto met hoge snelheid aankomen. Ik had hem niet eerder gezien of gehoord.
[betrokkene 2], [betrokkene 4] en ik hebben toen geremd. Ik zag dat [betrokkene 1] verder overstak en doorreed naar de overkant. Ik hoorde een keiharde knal en zag [betrokkene 1] door de lucht vliegen. Ik was helemaal verstijfd en ik weet nog dat ik [betrokkene 1] heel hoog door de lucht zag vliegen. Ik heb haar met mijn ogen gevolgd totdat ze op de grond terecht kwam.
V: Heb jij nog remmen van de auto gehoord?
A: Nee, absoluut niet. Ik heb in het geheel geen remmen gehoord.
V: Wat deed de auto na de aanrijding?
A: Die is gewoon doorgereden.
12. Het proces-verbaal van verhoor door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Breda, parketnr. 02/800457-11, d.d. 27 april 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven - als verklaring van verdachte:
Ik heb de VW Golf bestuurd. Het klopt ook dat ik tegen een fietser ben aangebotst. Ik had die nacht veel alcohol op.
13. De verklaring van de vertegenwoordiger van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 2 augustus 2011, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven -:
Toen ik uitging, had ik gedronken. Bij mijn neef heb ik 3 glazen alcohol gedronken. Daarna heb ik in Tilburg in een loungecafé 5 glazen Bacardi gedronken. Daarna ben ik naar discotheek Highstreet in Hoogstraten in België gereden. Daar heb ik samen met een vriend een fles Bacardi op. Ik heb er 2 of 3 flinke glazen van genomen. Na het ongeluk heb ik niets meer gedronken. Het kan kloppen dat ik 110 km per uur heb gereden. Ik ben na de botsing met de fietser doorgereden, ik ben uit mijn auto gevlucht.”
6. Voorts heeft het Hof met betrekking tot het bewijs overwogen:
“Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
D.
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
E.1.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de gedragingen van verdachte zijn te kwalificeren als onachtzaam, wat hoort te leiden tot een bewezenverklaring van het onder 1. subsidiair bewezen verklaarde feit.
E.2
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Op grond van de voorhanden bewijsmiddelen acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat door het rijgedrag van verdachte een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden ten gevolge waarvan E. Askamp is overleden. Het hof is van oordeel dat het geheel van de gedragingen van verdachte kan worden aangemerkt als roekeloos. Van roekeloosheid is sprake bij zeer onvoorzichtig rijgedrag waarbij welbewust en met ernstige gevolgen onaanvaardbare risico's zijn genomen, waarbij op zeer lichtzinnige wijze ervan wordt uitgegaan dat deze risico's zich niet zullen realiseren. Roekeloosheid vereist een zeer ernstig gebrek aan zorgvuldigheid. Het hof is van oordeel dat daarvan in dit geval sprake is geweest. De verdachte heeft in ernstige mate de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 70 km/u overschreden door met een gemiddelde snelheid tussen 112 en 130 kilometer per uur te rijden en vervolgens met (nagenoeg) onverminderde snelheid een kruising op te rijden, terwijl hij beginnend bestuurder was en het alcoholgehalte van verdachtes bloed 1,26 milligram alcohol per milliliter bloed bleek te zijn. De verdachte heeft hiermee onaanvaardbare risico's genomen.”
Gelet op het voorgaande kan wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte het onder 1. subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan.”
7.
Het aan de verdachte primair tenlastegelegde is toegesneden op art. 6 in verbinding met art. 175 WVW 1994. De in de tenlastelegging en bewezenverklaring voorkomende term “roekeloos” moet derhalve geacht worden aldaar te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in art. 175 lid 2 WVW 1994.
8.
In zijn arrest van 22 mei 2012, LJN BU20161.overwoog de Hoge Raad ten aanzien van de schuldvorm “roekeloosheid” het volgende:
“3.2. Het tweede lid van art. 175 WVW 1994 is ingevoerd bij de op 1 oktober 2006 in werking getreden wet van 28 juni 2006, Stb. 322 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en de Wegenverkeerswet 1994 in verband met de herijking van een aantal wettelijke strafmaxima. De memorie van toelichting bij het desbetreffende wetsvoorstel houdt onder meer het volgende in:"4.3 schuld die bestaat in roekeloosheidBij de benadering die in het onderhavige wetsvoorstel is gekozen om de strafmaxima van artikel 175 Wegenverkeerswet 1994 en die van het Wetboek van Strafrecht meer met elkaar in overeenstemming te brengen, is teruggegrepen op de strekking van de wet waarmee de hoge straffen in artikel 175 Wegenverkeerswet 1994 zijn ingevoerd. Zoals blijkt uit onder meer de considerans van deze wet, is met deze strafmaatverhogingen beoogd het optreden tegen ernstige vormen van roekeloos rijgedrag te bevorderen. In dat verband zijn aan de rechter meer mogelijkheden gegeven om bij fataal gevolg of lichamelijk letsel in de strafmaat rekening te houden met het bij familieleden, vrienden en kennissen van het slachtoffer teweeggebrachte leed en met de in de samenleving ontstane onrust. Ook is met de wetswijziging tot uitdrukking gebracht dat onverantwoordelijk rijgedrag in de huidige tijd zwaar wordt aangerekend. Gelet op de intensiteit van het verkeer en het vertrouwen waarmee men aan dat verkeer moet kunnen deelnemen, rust er een grote verantwoordelijkheid op verkeersdeelnemers om de veiligheid van het verkeer niet in gevaar te brengen, aldus de wetgever."(vgl. Kamerstukken II 1995/96, 24 112, nr. 5, p. 3)(...)Aansluitend bij de strekking van de wetswijziging uit 1998, die de regering onverminderd onderschrijft, wordt in het onderhavige wetsvoorstel voorgesteld om de zwaarste vorm van het culpose delict - dat is die waarbij de schuld bestaat in roekeloosheid - van een afzonderlijk strafmaximum te voorzien.(...)Zoals gezegd wordt met de invoering van een afzonderlijk strafmaximum voor roekeloosheid beoogd een adequate bestraffing mogelijk te maken in alle gevallen waarin sprake is van zeer onvoorzichtig gedrag waarbij welbewust en met ernstige gevolgen onaanvaardbare risico's zijn genomen. Roekeloosheid vereist daarmee niet slechts een aanmerkelijke onvoorzichtigheid, maar een zeer ernstig gebrek aan zorgvuldigheid. Het gaat, anders gezegd, binnen de grenzen van het culpose delict, om het zwaarste verwijt dat iemand kan worden gemaakt."(Kamerstukken II, 2001-2002, 28 484, nr. 3, p. 10-12)(…)4.3.1. Ingevolge bestendige rechtspraak kan in cassatie slechts worden onderzocht of de schuld aan een verkeersongeval in de zin van art. 6 WVW 1994 uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid. Daarbij komt het aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Voorts verdient opmerking dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin (vgl. HR 1 juni 2004, LJN A05822, NJ 2005/252).
4.3.2. Voor de schuldvorm "roekeloosheid" geldt op zichzelf hetzelfde, zij het dat daarbij moet worden betrokken dat deze roekeloosheid in de hiervoor weergegeven wetsgeschiedenis als "de zwaarste vorm van het culpose delict" wordt aangemerkt die tot onder meer een verdubbeling van het maximum van de op te leggen vrijheidsstraf heeft geleid. Mede met het oog op het strafverhogende effect van dit bestanddeel moeten daarom aan de vaststelling dat sprake is van roekeloosheid, dus de zwaarste vorm van schuld, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter in voorkomende gevallen daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven. Dat geldt ook in de gevallen waarin de roekeloosheid in de kern bestaat uit de in art. 175, derde lid, WVW 1994 omschreven gedragingen, nu die gedragingen grond vormen voor een verdere verhoging van het ingevolge het tweede lid van dat artikel voor roekeloosheid geldende strafmaximum.”
9.
In dit arrest oordeelde de Hoge Raad vervolgens:
“De door het Hof genoemde omstandigheden dat de verdachte 's nachts op een vrij smalle, onverlichte weg buiten de bebouwde kom met onbelemmerd uitzicht aanmerkelijk sneller heeft gereden dan ter plaatse was toegestaan en met onverminderde snelheid tegen een voor hem op die weg rijdende bromfietster is gebotst, en voorts dat hij ondanks een waarschuwing van zijn moeder was gaan rijden terwijl hij 'opgefokt' was en alcoholhoudende drank had gedronken, zouden toereikend kunnen zijn voor het oordeel dat de verdachte - zoals hem onder 1 primair eveneens is tenlastegelegd - "zeer, althans aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig, onachtzaam" heeft gereden, maar zij zijn niet zonder meer toereikend voor het oordeel van het Hof dat de verdachte "roekeloos" in de zin van art. 6 in verbinding met art. 175 WVW 1994 heeft gereden. Zonder nadere motivering valt voorts niet in te zien hoe de door het Hof in zijn nadere bewijsoverweging genoemde recidive van de verdachte aan de bewezenverklaarde roekeloosheid van diens rijgedrag heeft bijgedragen.”
10.
In zijn arrest van 3 juli 2012, LJN BW42542.oordeelde de Hoge Raad onder verwijzing naar het hiervoor aangehaalde HR 22 mei 2012, LJN BU2016, rov. 4.3.1 en 4.3.2:
“De door het Hof genoemde omstandigheden dat de verdachte in de hoedanigheid van beroeps(taxi)chauffeur 's nachts op een nat wegdek met onbelemmerd zicht met een veel te hoge snelheid en zonder ontheffing heeft gereden op de trambaan, dat de verdachte op de hoogte was van de daar geldende lagere maximumsnelheid en het gevaar van de langere remweg op de tramrails, en voorts dat de verdachte de voetganger heeft gezien maar heeft gedacht dat deze een andere kant op zou gaan en vervolgens die voetganger - terwijl deze de rijbaan reeds was overgestoken ter hoogte van de voetgangersoversteekplaats en doende was de trambaan over te steken - heeft aangereden, zouden toereikend kunnen zijn voor het oordeel dat de verdachte - zoals hem onder primair eveneens is tenlastegelegd - "zeer, althans aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig, onachtzaam" heeft gereden, maar zij zijn niet zonder meer toereikend voor het oordeel van het Hof dat de verdachte "roekeloos" in de zin van art. 6 in verbinding met art. 175 WVW 1994 heeft gereden.”
11.
In zijn arrest van 4 december 2012, LJN BY2823 oordeelde de Hoge Raad onder verwijzing naar het hiervoor aangehaalde HR 22 mei 2012, LJN BU2016, rov. 4.3.1 en 4.3.2:
“3.5 (…) De door het Hof genoemde omstandigheden dat de verdachte de controle over het door hem bestuurde motorrijtuig heeft verloren, doordat hij na het gebruik van alcoholhoudende drank met een snelheid die mogelijk boven de 188 km per uur heeft gelegen, althans met een aanzienlijk hogere snelheid dan de ter plaatse geldende advies- en maximumsnelheid, door de bocht naar links heeft gereden, en dat hij in gesprek was met zijn passagier en zich daarbij regelmatig tot die passagier wendde zonder volledig op de weg te zijn geconcentreerd, zouden toereikend kunnen zijn voor het oordeel dat de verdachte - zoals hem primair eveneens is tenlastegelegd - "in hoge, althans aanzienlijke mate onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of onnadenkend" heeft gereden, maar zij zijn niet zonder meer toereikend voor het oordeel van het Hof dat de verdachte "roekeloos" in de zin van art. 6 in verbinding met art. 175 WVW 1994 heeft gereden.”
12.
Blijkens de parlementaire geschiedenis heeft de wetgever met roekeloosheid het oog op gevallen waarin sprake is van zeer onvoorzichtig gedrag waarbij welbewust en met ernstige gevolgen onaanvaardbare risico's zijn genomen. Voor roekeloosheid, binnen het culpoze delict de zwaarste schuldvorm, is - aldus de wetgever - een zeer ernstig gebrek aan zorgvuldigheid vereist.
13.
De Hoge Raad haalt in bovenstaande uitspraken de parlementaire geschiedenis wel aan maar refereert bij de eisen die naar zijn oordeel aan het bewijs van roekeloosheid moeten worden gesteld niet aan de duiding van de wetgever van roekeloosheid. Niettemin moet worden aangenomen dat de door de wetgever genoemde elementen bij het bewijs van roekeloosheid een belangrijke rol kunnen spelen.
14.
De overwegingen van de Hoge Raad in de drie hiervoor aangehaalde zaken worden voorts hierdoor gekenmerkt dat steeds wordt aangegeven dat het bewijsmateriaal toereikend is voor het bewijs van een lichtere vorm van schuld dan roekeloosheid, maar niet welk element van roekeloosheid dan wel zou ontbreken. Omdat in alle drie gevallen sprake is van zeer onvoorzichtig gedrag waarbij met ernstige gevolgen onaanvaardbare risico’s zijn genomen zou kunnen worden verondersteld dat de welbewustheid van het nemen van die risico’s niet uit de gebezigde bewijsmiddelen zou kunnen worden afgeleid. Daartegen spreekt dat in het eerste geval de bestuurder er uitdrukkelijk op was gewezen dat hij gelet op de staat waarin hij verkeerde – opgefokt, onder invloed van alcohol - niet moest gaan rijden en zich dus van het nemen van onaanvaardbaar risico bewust moet zijn geweest.
15.
De Duitse rechter is iets uitbundiger in de beschrijving van hetgeen onder “rücksichtslos” dient te worden verstaan dan de Hoge Raad in zijn beschrijving van roekeloosheid. In het kader van par. 315c StGB, dat straf stelt op het “grob verkehrswidrig und rücksichtslos” plegen van een aantal verkeersovertredingen zoals het niet verlenen van voorrang, wanneer daardoor lijf of leven van een ander of waardevolle goederen in gevaar worden gebracht, oordeelde het BGH:
„Rücksichtslos handelt demnach ein Fahrer, der sich im gegebenen Falle seiner Pflicht bewußt ist, aber aus eigensüchtigen Gründen, etwa seines ungehinderten Vorwärtskommens wegen, sich über sie hinwegsetzt, mag er auch darauf vertraut haben, daß es zu einer Beeinträchtigung anderer Verkehrsteilnehmer nicht kommen werde (bewußte Fahrlässigkeit). Rücksichtslos handelt ferner, wer sich aus Gleichgültigkeit auf seine Pflichten als Fahrer nicht besinnt, Hemmungen gegen seine Fahrweise in sich gar nicht aufkommen läßt und unbekümmert um die Folgen seines Verhaltens drauflosfährt.“3.
16.
Zoals ook voor de Nederlandse recht het geval is kan roekeloosheid zich zowel voordoen in de vorm van bewuste als van onbewuste schuld. Vergeleken met de duiding van roekeloosheid door de Nederlandse wetgever springen in de beschrijving van roekeloosheid door de Duitse rechter twee elementen in het oog die door de Nederlandse wetgever niet worden genoemd:
- (in geval van bewuste schuld) verkeersregels uit eigen belang, en wel om zich ongehinderd door enige verkeersregel te kunnen voortspoeden, bewust aan zijn laars lappen;
- in tomeloze onverschilligheid ten aanzien van de gevolgen van het gedrag er maar op los rijden.
De vraag is of deze elementen een verklaring kunnen geven voor het feit dat roekeloosheid in geen van de drie besproken zaken bewezen werd geacht.
17.
In geen van de hiervoor besproken drie zaken spreekt uit de bewijsmiddelen van in tomeloze onverschilligheid ten aanzien van de gevolgen van het gedrag er maar op los rijden. In het eerste geval zou kunnen worden gesproken van onverschilligheid omdat de verdachte de waarschuwing van zijn moeder in de wind slaat, maar dat deze onverschilligheid “tomeloos“ zou zijn kan niet zonder meer worden gezegd. Verdachtes gedrag loopt gelet op de gereden snelheid – aanmerkelijk sneller rijden dan ter plaatse was toegestaan - niet de spuigaten uit, iets dat bij tomeloze onverschilligheid voor de hand zou liggen, het was niet – in de termen van Bleichrodt4.- doldriest. Ook in het tweede en het derde geval bieden de bewijsmiddelen onvoldoende houvast voor tomeloze onverschilligheid, in het tweede geval omdat het rijgedrag van de bestuurder mede berustte op verkeerde inschatting van c.q. onoplettendheid ten aanzien van de richting waarin de door hem waargenomen voetganger zich zou bewegen, in het derde geval omdat de bestuurder de fatale bocht in de weg door onoplettendheid c.q. onvoorzichtigheid niet tijdig had gezien. Het ontbreken van bewijs voor tomeloze onverschilligheid ten aanzien van de gevolgen van het rijgedrag zou dus kunnen verklaren waarom in de drie besproken zaken van roekeloosheid niet kon worden gesproken.
18.
In alle drie hiervoor besproken gevallen hebben de bestuurders verkeersregels uit eigen belang, en wel om zich ongehinderd door enige verkeersregel te kunnen voortspoeden, bewust aan hun laars gelapt. Zij hebben de ter plaatse geldende maximumsnelheid immers aanzienlijk overschreden, en wel in omstandigheden waarin overschrijding van de maximumsnelheid een aanzienlijke gevaar voor anderen meebracht. Moet de verklaring voor het feit dat niettemin het bewijs voor roekeloosheid niet aanwezig werd geacht hierin worden gezocht dat, zoals hiervoor ook al aan de orde is geweest, het gedrag van de bestuurder nog niet de spuigaten uitliep, met andere woorden geen blijk gaf van tomeloze onverschilligheid ten aanzien van de gevolgen van het gedrag? Ik sluit dat niet uit. Het grote aantal verkeersboetes voor te snel rijden laat zien dat bestuurders regels voor maximumsnelheid massaal negeren, deze ten behoeve van een snellere verplaatsing kennelijk nog al eens bewust aan hun laars lappen. Op roekeloosheid hoeft dat niet te duiden. Dat hangt af van de mate waarin en de omstandigheden waaronder de snelheidsovertreding is gepleegd. Het ten behoeve van eigen snelle verplaatsing bewust aan de laars lappen van verkeersregels kan dus niet dienen om met voldoende precisie te onderscheiden tussen gevallen waarin wel, gevallen waarin niet van roekeloosheid sprake is.
19.
Betekent tomeloze onverschilligheid ten aanzien van de gevolgen van het gedrag dan niet dat de verdachte per definitie heeft gehandeld in voorwaardelijk opzet ten aanzien van die gevolgen? Dat hoeft niet. Hoewel uit de tomeloze onverschilligheid spreekt dat de verdachte de mogelijke gevolgen van zijn gedrag bewust op de koop toe heeft genomen wil dat nog niet zeggen dat in concreto steeds sprake is van een aanmerkelijke kans op het intreden van die gevolgen en het willens en wetens aanvaarden van die kans.5.Naarmate het gevaar op het intreden van die gevolgen zich concreter aandient zal de drempel naar voorwaardelijk opzet eerder overschreden zijn. Mogelijk speelt hier ook een rol dat roekeloos verkeersgedrag anders dan bijvoorbeeld schieten in iemands richting of op iemand inrijden niet is gericht op concreet veroorzaken van dood of letsel en daarom nog niet als voldoende grondslag voor het aannemen van voorwaardelijk opzet behoeft te worden gezien. Het wordt natuurlijk anders wanneer de verdachte zich uitdrukkelijk uitlaat over het op de koop toenemen van de gevolgen van zijn gedrag: de dronken bestuurder die aan het einde van een uitgaansavond naar zijn zeggen koste wat kost aan de politie wilde ontsnappen en daarbij met zijn auto meerdere fietsers doodreed,6.de spookrijder die zijn gedrag ‘kicken’ vond7.. Dan valt het bewijs van het voorwaardelijk opzet eenvoudig te leveren.
20.
Ik kom nu op de onderhavige zaak. Het Hof heeft verdachtes roekeloosheid afgeleid uit het in ernstige mate de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 70 km/h overschrijden door met een gemiddelde snelheid tussen 112 en 130 km/h te rijden, vervolgens met (nagenoeg) onverminderde snelheid een kruising op te rijden, en dat terwijl hij beginnend bestuurder was en het alcoholgehalte van zijn bloed 1,26 mg alcohol per milliliter bloed bleek te zijn.
21.
Voor verdachte als beginnend bestuurder was het verboden een motorrijtuig te besturen na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank dat het alcoholgehalte van zijn bloed bij een onderzoek hoger bleek te zijn dan 0,2 mg/ml bloed. Het alcoholgehalte van verdachtes bloed was dus ruim zes maal hoger dan toegestaan. Desondanks is hij in zijn auto gaan rijden. Reeds die omstandigheid vormt een sterke aanwijzing dat hij heeft gereden in tomeloze onverschilligheid ten aanzien van de gevolgen van zijn verkeersdeelname. Het is immers van algemene bekendheid dat rijden onder invloed een ernstig gevaar oplevert voor verkeersdeelnemers, zeker wanneer sprake is van een zo hoog bloedalcoholgehalte als bij verdachte is aangetroffen.8.Wanneer, zoals het Hof blijkens zijn hiervoor aangehaalde overweging heeft gedaan, voorts in aanmerking wordt genomen dat de verdachte zich niettemin, ondanks de ernstige aantasting door alcoholgebruik van zijn bekwaamheid een auto te besturen, heeft overgegeven aan uitgesproken gevaarlijk verkeersgedrag, te weten het in ernstige mate de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 70 km/h overschrijden door met een gemiddelde snelheid gelegen tussen 112 en 130 km/h te rijden en vervolgens met (nagenoeg) onverminderde snelheid op een met verkeerslichten beveiligde kruising afrijden en deze oprijden en wel zo snel (bewijsmiddel 8) dat slechts bij een noodstop met een zo krachtige remming dat deze voor een gemiddelde bestuurder niet haalbaar is, voor het rode verkeerslicht kon worden gestopt, kan uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen gelezen in samenhang met de door het Hof gegeven motivering worden afgeleid dat verdachtes schuld bestond in roekeloosheid in de in art. 175 lid 2 WVW 1994 bedoelde zin. De onverschilligheid ten aanzien van de gevolgen van het rijden in een motorrijtuig in een toestand als waarin de verdachte door alcoholgebruik verkeerde wordt immers nog eens aangescherpt door rijgedrag waaruit eveneens blijkt van onverschilligheid ten aanzien van de gevolgen van dat rijgedrag. Bevestiging van die onverschilligheid zou kunnen worden gezien in het feit dat de verdachte blijkens de gebezigde bewijsmiddelen na de botsing met de fietser is doorgereden en zich om de gevolgen van zijn gedrag dus niet heeft bekommerd.
22.
Het middel faalt.
23.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 23‑04‑2013
NJ 2012, 489 m. nt. F.W. Bleichrodt.
Noot bij NJ 2012, 488 en 489.
Zie hierover onderdeel C.4 van het bestreden arrest waarin het Hof uiteenzet dat het niet de overtuiging heeft bekomen dat verdachte de kans op het intreden van het gevolg bewust heeft aanvaard.
HR 23 januari 2001, NJ 2001, 327 (Enkhuizen).
HR 5 december 2006, LJN AZ1668, NJ 2006, 663.
Zie HR 29 april 2008, LJN BD0709, NJ 2008, 439, m.nt. N. Keijzer onder nr. 442, en HR 22 november 2011, LJN BR3005, NJ 2012, 175, m.nt. B.F. Keulen voor het belang dat aan rijden onder invloed voor het bewijs van de culpa wordt gehecht.
Beroepschrift 10‑01‑2013
Cassatieschriftuur
ex artikel 437 Sv
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
te 's‑Gravenhage
S12/01937
GEEFT EERBIEDIG TE KENNEN
[verzoeker], geboren op [geboortedatum] 1989 en wonende aan de [adres] te ([postcode]) [woonplaats] ([provincie]), thans gedetineerd te PI Vught, dat verzoeker van cassatie van een hem betreffend arrest van het Gerechtshof 's‑Hertogenbosch met rolnummer 20/003368-11, uitgesproken op 3 april 2012, het volgende middel voordraagt.
Omvang beroep in cassatie
Het cassatieberoep is blijkens de akte van 11 april 2012 onbeperkt ingesteld. Blijkens de akte van 27 december 2012 is het beroep ingetrokken voor wat betreft de vrijspraak voor feit 1, primair.
Middel (ten aanzien van feit 1 subsidiair)
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan de niet-naleving nietigheid met zich meebrengt. In het bijzonder zijn art. 6 en 175 WVW en/of art. 359 lid 3 juncto 415 Sv geschonden, doordat het hof de bewezenverklaring ontoereikend heeft gemotiveerd. Dit geldt met name voor de bewezenverklaring dat verzoeker roekeloos heeft gereden en dat hij pas sinds relatief korte tijd bevoegd was een personenauto te besturen en derhalve is aan te merken als beginnend bestuurder (al of niet in de sleutel van de roekeloosheid).
Toelichting
Ten laste van verzoeker is onder feit 1 bewezen verklaard dat:
- ‘1.
hij op 24 april 2011 te Breda als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmee rijdende over de weg (Crogtdijk/ Terheiijdenseweg/Nieuwe Kadijk), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos terwijl hij, verdachte, verkeerde onder invloed van alcoholhoudende drank, en terwijl hij, verdachte, pas sinds relatief korte tijd bevoegd was een personenauto te besturen en derhalve is aan te merken als beginnend bestuurder, met dat door hem bestuurde motorrijtuig over die Crogtdijk/Therheijdenseweg/Nieuwe Kadijk te rijden
- —
met een veel hogere snelheid dan ter plaaste was toegestaan en
- —
vervolgens met (nagenoeg) onverminderde snelheid het kruispunt Crogtdijk/Therheijdenseweg/Nieuwe Kadijk op te rijden en vervolgens tegen [betrokkene 1] en haar fiets aan te rijden, waardoor die [betrokkene 1] is gedood, zulks terwijl aan verdachte op 15 juli 2008 een rijbewijs was afgegeven en sedert de datum van eerste afgifte van het rijbewijs nog gen vijfjaren zijn verstreken, en verdachte derhalve is te kwalificeren als beginnend bestuurder en zulks terwijl verdachte toen daar dat motorrijtuig (personenauto) heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van verdachtes bloed bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 1,26 milligram alcohol per milliliter bloed bleek te zijn:’
Zoals uit de aanvulling bewijsmiddelen van 22 oktober 2012 kan blijken, heeft het hof hiervoor 13 bewijsmiddelen gebezigd. Niettemin is de bewezenverklaring ontoereikend gemotiveerd op in ieder geval twee punten.
Ten eerste is de roekeloosheid ontoereikend gemotiveerd. In 2012 heeft uw Raad aan het bestanddeel roekeloosheid als bedoeld in art. 175 lid 2 WVW 1994 in verbinding met art. 6 WVW 1994, de volgende algemene overwegingen gewijd (zie HR 22 mei 2012, NJ 2012, 488, alsmede HR 3 juli 2012, NJ 2012, 489 m.nt. F.W. Bleichrodt en HR 4 december 2012, LJN BY2823):
‘4.3.1.
Ingevolge bestendige rechtspraak kan in cassatie slechts worden onderzocht of de schuld aan een verkeersongeval in de zin van art. 6 WVW 1994 uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid. Daarbij komt het aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Voorts verdient opmerking dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin (vgl. HR 1 juni 2004, LJN A05822, NJ 2005/252).
4.3.2
Voor de schuldvorm ‘roekeloosheid’ geldt op zichzelf hetzelfde, zij het dat daarbij moet worden betrokken dat deze roekeloosheid in de hiervoor weergegeven wetsgeschiedenis als ‘de zwaarste vorm van het culpose delict’ wordt aangemerkt die tot onder meer een verdubbeling van het maximum van de op te leggen vrijheidsstraf heeft geleid. Mede met het oog op het strafverhogende effect van dit bestanddeel moeten daarom aan de vaststelling dat sprake is van roekeloosheid, dus de zwaarste vorm van schuld, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter in voorkomende gevallen daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven. Dat geldt ook in de gevallen waarin de roekeloosheid in de kern bestaat uit de in art. 175, derde lid, WVW 1994 omschreven gedragingen, nu die gedragingen grond vormen voor een verdere verhoging van het ingevolge het tweede lid van dat artikel voor roekeloosheid geldende strafmaximum.’
De nadere invulling die u aan dit leerstuk geeft met betrekking tot concreet verkeersgedrag, is dan als volgt. In NJ 2012, 488, r.o. 4.4 werd overwogen:
‘In het licht van het voorafgaande schiet de motivering van het Hof tekort. De door het Hof genoemde omstandigheden dat de verdachte 's nachts op een vrij smalle, onverlichte weg buiten de bebouwde kom met onbelemmerd uitzicht aanmerkelijk sneller heeft gereden dan ter plaatse was toegestaan en met onverminderde snelheid tegen een voor hem op die weg rijdende bromfietster is gebotst, en voorts dat hij ondanks een waarschuwing van zijn moeder was gaan rijden terwijl hij ‘opgefokt’ was en alcoholhoudende drank had gedronken, zouden toereikend kunnen zijn voor het oordeel dat de verdachte — zoals hem onder 1 primair eveneens is tenlastegelegd — ‘zeer, althans aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig, onachtzaam’ heeft gereden, maar zij zijn niet zonder meer toereikend voor het oordeel van het Hof dat de verdachte ‘roekeloos’ in de zin van art. 6 in verbinding met art. 175 WVW 1994 heeft gereden. Zonder nadere motivering valt voorts niet in te zien hoe de door het Hof in zijn nadere bewijsoverweging genoemde recidive van de verdachte aan de bewezenverklaarde roekeloosheid van diens rijgedrag heeft bijgedragen.’
In NJ 2012, 489 overwoog u over het concrete rijgedrag (r.o. 3.4):
‘In het licht van het voorafgaande schiet de motivering van het Hof tekort. De door het Hof genoemde omstandigheden dat de verdachte in de hoedanigheid van beroeps(taxi)chauffeur 's nachts op een nat wegdek met onbelemmerd zicht met een veel te hoge snelheid en zonder ontheffing heeft gereden op de trambaan, dat de verdachte op de hoogte was van de daar geldende lagere maximumsnelheid en het gevaar van de langere remweg op de tramrails, en voorts dat de verdachte de voetganger heeft gezien maar heeft gedacht dat deze een andere kant op zou gaan en vervolgens die voetganger — terwijl deze de rijbaan reeds was overgestoken ter hoogte van de voetgangersoversteekplaats en doende was de trambaan over te steken — heeft aangereden, zouden toereikend kunnen zijn voor het oordeel dat de verdachte — zoals hem onder primair eveneens is tenlastegelegd — ‘zeer, althans aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig, onachtzaam’ heeft gereden, maar zij zijn niet zonder meer toereikend voor het oordeel van het Hof dat de verdachte ‘roekeloos’ in de zin van art. 6 in verbinding met art. 175 WVW 1994 heeft gereden.’
En in LJN BY2823 (r.o. 3.5):
‘Voor zover het middel klaagt dat het Hof zijn oordeel ontoereikend heeft gemotiveerd is het — in het licht van hetgeen hiervoor onder 3.3 is vooropgesteld — terecht voorgesteld. De door het Hof genoemde omstandigheden dat de verdachte de controle over het door hem bestuurde motorrijtuig heeft verloren, doordat hij na het gebruik van alcoholhoudende drank met een snelheid die mogelijk boven de 188 km per uur heeft gelegen, althans met een aanzienlijk hogere snelheid dan de ter plaatse geldende advies- en maximumsnelheid, door de bocht naar links heeft gereden, en dat hij in gesprek was met zijn passagier en zich daarbij regelmatig tot die passagier wendde zonder volledig op de weg te zijn geconcentreerd, zouden toereikend kunnen zijn voor het oordeel dat de verdachte — zoals hem primair eveneens is tenlastegelegd — ‘in hoge, althans aanzienlijke mate onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of onnadenkend’ heeft gereden, maar zij zijn niet zonder meer toereikend voor het oordeel van het Hof dat de verdachte ‘roekeloos’ in de zin van art. 6 in verbinding met art. 175 WVW 1994 heeft gereden.’
Aldus kan met annotator Bleichrodt worden gezegd dat u de lat voor het bewijs van roekeloosheid hoger legt dan tot dusver werd aangenomen. Voor een overzicht van de lagere rechtspraak zij verwezen naar het stuk van M. Peters, ‘Roekeloosheid en bewuste schuld’, DD 2011, 14.
Met juistheid haalt het hof aan dat van roekeloosheid sprake is bij zeer onvoorzichtig rijgedrag waarbij welbewust en met ernstige gevolgen onaanvaardbare risico's zijn genomen, waarbij op zeer lichtzinnige wijze ervan uit wordt gegaan dat deze risico's zich niet zullen realiseren en dat roekeloosheid een zeer ernstig gebrek aan zorgvuldigheid vereist. Dat was immers ook de invulling die de wetgever aan dit bestanddeel heeft gegeven (Kamerstukken II, 2001/02, 28 484, nr. 3, p. 10).
In het onderhavige geval heeft het hof over de roekeloosheid nog de volgende bewijsoverweging gegeven (overweging E.2):
‘Op grond van de voorhanden bewijsmiddelen acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat door het rijgedrag van verdachte een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden ten gevolge waarvan [betrokkene 1] is overleden. Het hof is van oordeel dat het geheel van de gedragingen van verdachte kan worden aangemerkt als roekeloos.
Van roekeloosheid is sprake bij zeer onvoorzichtig rijgedrag waarbij welbewust en met ernstige gevolgen onaanvaardbare risico's zijn genomen, waarbij op zeer lichtzinnige wijze ervan wordt uitgegaan dat deze risico's zich niet zullen realiseren. Roekeloosheid vereist een zeer ernstig gebrek aan zorgvuldigheid.
Het hof is van oordeel dat daarvan in dit geval sprake is geweest. De verdachte heeft in ernstige mate de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 70 km/u overschreden door met een gemiddelde snelheid tussen 112 en 130 kilometer per uur te rijden en vervolgens met (nagenoeg) onverminderde snelheid een kruising op te rijden, terwijl hij beginnend bestuurder was en het alcoholgehalte van verdachtes bloed 1,26 milligram alcohol per milliliter bloed bleek te zijn. De verdachte heeft hiermee onaanvaardbare risico's genomen.
Gelet op het voorgaande kan wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte het onder 1. subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan.’
Verzoeker merkt hierbij nog op dat het hof ten aanzien van de primair ten laste gelegde doodslag heeft overwogen (overweging C.4):
‘C.4
Het hof heeft uit het voorhanden bewijs niet de overtuiging bekomen dat verdachte ten tijde van zijn handelen de kans, dat hij als gevolg van zijn handelen betrokken zou raken bij een aanrijding ten gevolge waarvan een ander zou komen te overlijden, bewust heeft aanvaard. Bij dat oordeel heeft het hof in aanmerking genomen dat uit het onderzoek ter terechtzitting en het dossier naar voren komt dat:
- —
verdachte de rem van de door hem bestuurde auto heeft aangetikt op het moment dat het verkeerslicht nog rood licht uitstraalde;
- —
verdachte verklaarde daar regelmatig te hebben gereden en te weten dat zich aldaar sensoren in het wegdek bevinden die na registratie van een passerend voertuig het verkeerslicht, indien er geen verkeer van de zijwegen komt, op groen zal zetten;
- —
het verkeerslicht vervolgens op groen sprong en dat het verkeerslicht groen licht uitstraalde toen verdachte de kruising is opgereden;
- —
verdachte meende dat de kruising leeg was.
Gelet hierop heeft verdachte zich niet willens en wetens blootgesteld aan de kans dat hij als gevolg van zijn handelen betrokken zou raken bij een aanrijding ten gevolge waarvan een ander zou komen te overlijden. De omstandigheid dat verdachte verkeerde onder invloed van alcoholhoudende drank maakt dat niet anders. Aldus is er evenmin sprake van voorwaardelijk opzet.’
Aldus heeft het hof vastgesteld dat verzoeker bekend was met de verkeerssituatie ter plaatse, hij — kennelijk gerechtvaardigd — kon vertrouwen op het op groen springen van het verkeerslicht en hij meende dat de kruising leeg was.
Gelet op bovenvermelde jurisprudentie en de vaststellingen van het hof, is de bewezenverklaring voor zover het de roekeloosheid betreft, zonder nadere motivering, niet zonder meer toereikend. Dat verzoeker de maximum snelheid heeft overschreden, niet of nauwelijks zou hebben afgeremd bij de kruising en als beginnend bestuurder onder invloed heeft gereden is daarvoor, in de gegeven omstandigheden, onvoldoende.
Ten tweede het beginnend bestuurderschap van verzoeker. Blijkens de bewezenverklaring wordt verzoeker tweemaal verweten beginnend bestuurder te zijn. Eénmaal voor de vaststelling van de roekloosheid of schuld en éénmaal voor de vaststelling van de strafverzwarende omstandigheid van art. 8 lid 3 WVW. Over dit laatste wordt niet geklaagd.
Zonder nadere motivering valt echter niet in te zien hoe de bewezen verklaarde passage dat verzoeker ‘pas sinds relatief korte tijd bevoegd was een personenauto te besturen en derhalve is aan te merken als beginnend bestuurder’, heeft bijgedragen aan de bewezenverklaarde roekloosheid van zijn rijgedrag of schuld in de zin van art. 6 WVW.
Het rijbewijs van verzoeker is afgegeven op 15 juli 2008 (zie bewijsmiddel 6), terwijl het ongeval plaatsvond op 24 april 2011 en van de zijde van de verdediging onweersproken is gesteld dat verzoeker een eigen transportbedrijf heeft en meer dan 50.000 km per jaar rijdt (pleitnota, punt 33). Ook hier geldt dat het hof expliciet heeft vastgesteld dat verzoeker bekend was met de verkeerssituatie ter plaatse.
Ook in zoverre is de bewezenverklaring ontoereikend gemotiveerd en kan het arrest niet in stand blijven. Alleen voor de volledigheid benadrukt verzoeker dat hij voldoende belang heeft bij de onderhavige klachten en deze klachten een nieuwe behandeling van zijn zaak rechtvaardigen, nu roekeloosheid een aanzienlijke strafverzwarende omstandigheid is, getuige ook de Strafmotivering van het hof (F.2).
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. J.S. Nan, advocaat te Dordrecht, die verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door verzoeker.
Dordrecht, 10 januari 2013
J.S. Nan