ABRvS, 20-08-2014, nr. 201402340/1/A3
ECLI:NL:RVS:2014:3118
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
20-08-2014
- Zaaknummer
201402340/1/A3
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2014:3118, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 20‑08‑2014; (Hoger beroep)
Uitspraak 20‑08‑2014
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 8 april 2013 heeft de minister de door hem op 26 september 2007 aan [appellant] afgegeven verklaring van geen bezwaar voor het vervullen van een vertrouwensfunctie op een burgerluchthaven ingetrokken.
201402340/1/A3.
Datum uitspraak: 20 augustus 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 28 januari 2014 in zaak nr. 13/4159 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Procesverloop
Bij besluit van 8 april 2013 heeft de minister de door hem op 26 september 2007 aan [appellant] afgegeven verklaring van geen bezwaar voor het vervullen van een vertrouwensfunctie op een burgerluchthaven ingetrokken.
Bij besluit van 9 juli 2013 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 januari 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 juli 2014, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. J.T. Willemsen, advocaat te Haarlem, en de minister, vertegenwoordigd door mr. K. Schaafsma, werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet veiligheidsonderzoeken (hierna: de Wvo) wordt in deze wet verstaan onder vertrouwensfunctie: een functie die krachtens artikel 3, eerste lid, als zodanig is aangewezen.
Ingevolge die aanhef en onder b, wordt in deze wet verstaan onder verklaring: een verklaring dat uit het oogpunt van de nationale veiligheid geen bezwaar bestaat tegen vervulling van een bepaalde vertrouwensfunctie door een bepaalde persoon.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, wordt, alvorens een verklaring wordt afgegeven of geweigerd, ten aanzien van de betrokken persoon door de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst een veiligheidsonderzoek ingesteld.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder a, omvat het veiligheidsonderzoek het instellen van een onderzoek naar gegevens die uit het oogpunt van de nationale veiligheid van belang zijn voor de vervulling van de desbetreffende vertrouwensfunctie. Hierbij wordt gelet op justitiële en strafvorderlijke gegevens als bedoeld in de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens alsmede gegevens als bedoeld in de Wet politiegegevens.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, is de minister bevoegd, na het verstrijken van een termijn van vijf jaren of een veelvoud daarvan sinds het afgeven van de verklaring of indien hem blijkt van feiten of omstandigheden die een hernieuwd veiligheidsonderzoek rechtvaardigen, een veiligheidsonderzoek te doen instellen naar een persoon die een vertrouwensfunctie vervult. Voor het instellen van een hernieuwd onderzoek is de instemming van de betrokkene niet vereist.
Ingevolge artikel 10, eerste lid, is de minister bevoegd tot het intrekken van de verklaring, indien hem blijkt dat onvoldoende waarborgen aanwezig zijn dat de betrokkene onder alle omstandigheden de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende verplichtingen getrouwelijk zal volbrengen.
Volgens artikel 1, eerste lid, van de Beleidsregel vertrouwensfuncties en veiligheidsonderzoeken op de burgerluchthavens (Stcrt. 1997, 35, hierna: de Beleidsregel) wordt bij het afgeven van een verklaring als bedoeld in de artikelen 4 en 5 van de Wvo, in verband met de vervulling van een vertrouwensfunctie op een burgerluchthaven, indien het naar de betrokken persoon ingestelde veiligheidsonderzoek gegevens heeft opgeleverd als bedoeld in artikel 7, tweede lid, onder a, van de Wvo, bij de beoordeling van die gegevens rekening gehouden met:
a. de aard van de gegevens;
b. de ouderdom van de gegevens;
c. de aard en de zwaarte van de delicten waarop de gegevens betrekking hebben;
d. de zwaarte van de opgelegde straffen of maatregelen;
e. het aantal in een bepaalde tijdsspanne vastgelegde gegevens;
f. de leeftijd van betrokkene ten tijde van het vastleggen van de gegevens.
Volgens het tweede lid, aanhef en onder l, wordt bij de beoordeling van de in het eerste lid bedoelde gegevens in het bijzonder gelet op de gegevens betreffende andere feiten die een risico kunnen opleveren voor de burgerluchtvaart.
2. De minister heeft de intrekking van de verklaring bij besluit van 9 juli 2013 gehandhaafd, omdat in het Justitiële Documentatieregister is geregistreerd dat [appellant] bij uitspraak van 31 maart 2011 is veroordeeld voor mishandeling onder verzwarende omstandigheden tot 120 uren werkstraf subsidiair 60 dagen hechtenis, waarvan 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Deze uitspraak is op 15 april 2011 onherroepelijk geworden.
3. [appellant] betoogt dat in dit geval het belang om zijn baan en inkomen te behouden zwaarder moet wegen dan het belang van de nationale veiligheid en de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de intrekking van de verklaring niet in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. In dit verband voert [appellant] aan dat hij het delict heeft gepleegd in de privésfeer en het een eenmalig incident is geweest dat hem om medische redenen niet in overwegende mate is te verwijten. Daarbij verwijst [appellant] naar een besluit van 13 maart 2014 van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (hierna: het UWV) waarbij de beslissing dat hij geen werkloosheidsuitkering krijgt is herzien, omdat het [appellant], gelet op de medische rapportage van de verzekeringsarts, niet in overwegende mate kan worden verweten dat hij werkloos is geworden. Voorts voert [appellant] daarbij aan dat hij een onberispelijke staat van dienst heeft en de werkgever zijn werk gedurende een periode van tien jaar ten zeerste heeft gewaardeerd.
3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 22 februari 2006 in zaak nr. 200506616/1) heeft de Beleidsregel weliswaar betrekking op de beoordeling van justitiële gegevens bij de uitoefening door de minister van de bevoegdheid tot het afgeven van een verklaring, maar is er geen reden om te oordelen dat de minister die gegevens anders moet beoordelen bij toepassing van artikel 10, eerste lid, van de Wvo.
De rechtbank heeft, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 9 april 2008 in zaak nr. 200705784/1 met juistheid overwogen dat, gelet op het bijzondere karakter van een vertrouwensfunctie, het uitgangspunt van de minister bij toepassing van artikel 10, eerste lid, van de Wvo, dat het belang van de nationale veiligheid bij afweging van de betrokken belangen zwaarder weegt dan de persoonlijke belangen van degene die de vertrouwensfunctie vervult, niet kennelijk onredelijk is. Dat [appellant] de vertrouwensfunctie niet langer kan vervullen en geen inkomen meer heeft is inherent aan het systeem van de Wvo. Deze omstandigheden moeten derhalve worden geacht bij de totstandkoming van de Wvo te zijn betrokken. Dat [appellant] het delict heeft gepleegd in de privésfeer en hij over een periode van tien jaar een onberispelijke staat van dienst heeft, heeft de rechtbank terecht niet gebracht tot het oordeel dat de minister het belang van de nationale veiligheid niet in redelijkheid zwaarder heeft kunnen laten wegen dan de persoonlijke belangen van [appellant], nu de Wvo niet de beperking kent dat bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van een persoon alleen mag worden betrokken hoe hij de vertrouwensfunctie uitoefent. Voorts staat de beoordeling door de werkgever van het functioneren van [appellant] los van de beoordeling door de minister of er voldoende waarborgen aanwezig zijn dat [appellant] de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende verplichtingen getrouwelijk zal volbrengen.
Dat het UWV bij besluit van 13 maart 2014 de beslissing om [appellant] geen werkloosheidsuitkering te verstrekken op medische gronden heeft herzien biedt evenmin grond voor vernietiging van de aangevallen uitspraak. Daarbij is van belang dat de gezinsproblemen en de medische klachten die deze problemen bij [appellant] hebben veroorzaakt in beroep bij de rechtbank zijn aangevoerd en door haar bij de toetsing van het besluit van 9 juli 2013 zijn betrokken. Voorts laat de herziening door het UWV onverlet dat de minister een eigen bevoegdheid heeft en voor de toepassing van artikel 10, eerste lid, van de Wvo een ander beoordelingskader geldt, dat geen verband houdt met de door het UWV te verrichten beoordeling.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, griffier.
w.g. Van Altena w.g. Beerse
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2014
382-816.