Hof 's-Gravenhage, 27-11-2012, nr. 200.078.701-01
ECLI:NL:GHSGR:2012:5349
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
27-11-2012
- Zaaknummer
200.078.701-01
- Vakgebied(en)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2012:5349, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 27‑11‑2012; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDOR:2010:BN2842
- Vindplaatsen
INS-Updates.nl 2015-0011
Uitspraak 27‑11‑2012
Inhoudsindicatie
rechtsgeldige verrekening door bank.
GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
Zaaknummer: 200.078.701/01
Zaak-rolnummer rechtbank: 261666 CV EXPL 10-7603 (voorheen 84968 / HA ZA 10-2069)
Arrest d.d. 27 november 2012
in de zaak van
mr. Eduard Robert Butin Bik, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement vande besloten vennootschap Korevaar Keukens B.V. te Sliedrecht,
woonplaats gekozen hebbende te Dordrecht,
appellant,
hierna te noemen: de curator,
advocaat: mr. T.V. Haster te Dordrecht,
tegen
de coöperatie Coöperatieve Rabobank Merwestroom U.A.,
gevestigd te Sliedrecht,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Rabo,advocaat: mr. F.J. Laagland te Eindhoven.
Het geding
Bij exploot van 3 november 2010 is de curator in hoger beroep gekomen van het vonnis van
5 augustus 2010 dat de rechtbank Dordrecht tussen partijen heeft gewezen. Rabo heeft een anticipatie-exploot uitgebracht. Bij memorie van grieven heeft de curator tegen genoemd vonnis acht grieven aangevoerd die Rabo bij memorie van antwoord (met producties) heeft bestreden. Daarna hebben beide partijen nog een akte genomen. Ten slotte hebben zij de stukken overgelegd voor arrest.
De beoordeling van het hoger beroep
1.
Het hof gaat uit van en verwijst naar de in het vonnis van de rechtbank onder 2.1 tot en met 2.7 vastgestelde feiten die in hoger beroep niet zijn bestreden. Daaraan kan nog worden toegevoegd dat de opbrengst van de door de curator in overleg met de Belastingdienst en Rabo verkochte – in de showroom van de gefailleerde aanwezige – keukens een bedrag van € 68.658,43 beliep. Dit bedrag is op een geblokkeerde rekening gestort.
2.
Rabo heeft in eerste aanleg gevorderd de curator te veroordelen dit bedrag, vermeerderd met wettelijke rente, aan haar te betalen. Aan deze vordering heeft Rabo toen ten grondslag gelegd dat zij een geldig pandrecht op deze zaken had, terwijl, anders dan de curator aanvoerde, bedoelde keukens niet onder het bodemrecht van de Ontvanger der Belastingen vielen, omdat de “bodem” van de gefailleerde ten tijde van de faillietverklaring aan haar was verhuurd. De curator heeft hiertegen diverse verweren aangevoerd, maar de rechtbank heeft deze verworpen en de onderhavige vordering van de curator toegewezen.In de grieven 1 tot en met 5 komt de curator tegen deze beslissing van de rechtbank op.
3.
Bij memorie van antwoord heeft Rabo de gronden van haar vordering aangevuld. Zij betoogt thans primair dat de in geschil zijnde keukens niet kunnen worden aangemerkt als “bodemzaken”, zodat - wat er ook zij van de verhuur van de bodem van de gefailleerde aan haar - de Ontvanger der Belastingen zich reeds daarom op de opbrengst daarvan niet kan verhalen en de curator deze op grond van haar pandrecht aan haar dient af te dragen. Rabo licht deze stelling als volgt toe.De gefailleerde, Korevaar Keukens B.V. (verder: Korevaar), was een “keukenzaak”; particulieren konden in haar showroom keukens bekijken en daarvoor een order plaatsen. Na zo’n order bestelde Korevaar op haar beurt de uitgezochte keuken bij een toeleverancier en vervolgens verzorgde Korevaar de montage van de keuken bij de klant. Ten einde inhoud te kunnen geven aan dit verkoopproces had Korevaar een showroom vol met keukens, keukenbladen, apparatuur, kastjes en dergelijke, een en ander in verschillende typen, soorten en maten. Van tijd tot tijd werden de showkeukens – met korting –verkocht, om aldus ruimte te scheppen voor nieuwere modellen.
4.
De curator heeft deze door Rabo aangevoerde feiten bij zijn na memorie van antwoord genomen akte niet weersproken, zodat het hof van de juistheid daarvan uitgaat.
5.
Het hof oordeelt in dit verband als volgt. Artikel 22 lid 3 van de Invorderingswet 1990 kent aan de fiscus een bodemrecht toe op “zaken die dienen tot stoffering van een huis of landhoef”. Het begrip “huis of landhoef” moet ruim worden opgevat. Hieronder valt ook een showroom als die van Korevaar. In de memorie van Toelichting op genoemde wet is onder meer opgenomen: "Het begrip (stoffering) omvat al die roerende goederen, welke gebezigd worden om een huis geschikt te doen zijn voor het gebruik waartoe het bestemd is”.Daarbij gaat het om roerende zaken die strekken tot een enigszins duurzaam gebruik van het gebouw overeenkomstig de daaraan gegeven bestemming, waardoor dat gebouw tevens beter aan die bestemming beantwoordt. Showroommodellen - of zij nu ooit verkocht worden of niet - behoren tot de handelswaar voor de verhandeling waarvan het gebouw juist dient. Zij plegen bovendien met zekere regelmaat te worden vervangen door aan de mode van het moment of aan de eisen des tijds beantwoordende nieuwe modellen. Daarom strekken zij niet tot een enigszins duurzaam gebruik van de winkel of showroom waarin zij zijn opgesteld. Zij dienen derhalve niet tot stoffering als in art. 22 lid 3 bedoeld (aldus H.R. 9 december 2011, LJN BT2700). Ingevolge het vorenstaande komt aan de Ontvanger der Belastingen op de in de showroom van Korevaar aanwezige keukens geen bodemrecht toe.
6.
De grieven 1 tot en met 5 stuiten op het vorenstaande af, wat daarvan verder zij. Zij behoeven geen behandeling.
7.
De grieven 6 en 7 kunnen gezamenlijk worden behandeld. Mede gelet op de daarop gegeven toelichting strekken zij ertoe dat het aan Rabo niet toekwam haar huurschuld aan Korevaar ad € 12.000,- te verrekenen met hetgeen zij in rekening-courant van Korevaar te vorderen had. Ingevolge artikel 53 van de Faillissementswet is verrekening geoorloofd indien zowel de schuld aan de gefailleerde als de schuld van de gefailleerde vóór de faillietverklaring is ontstaan. De curator bestrijdt niet dat aan deze voorwaarde is voldaan, maar meent dat artikel 54 van genoemde wet niettemin aan verrekening in de weg staat, mede gelet op de bijzondere positie van Rabo als betaalinstelling. De situatie van artikel 54 F. doet zich in deze zaak echter niet voor. Rabo heeft niet op enige wijze een schuld van een derde op Korevaar overgenomen en in verrekening gebracht met hetgeen laatstgenoemde aan Rabo verschuldigd was. Zij heeft, door het bedrag van € 12.000,- bij te schrijven op de “rood staande” rekening die Korevaar bij Rabo aanhield, haar eigen schuld aan Korevaar voldaan; de creditering van deze rekening met genoemd bedrag bewerkstelligde een verrekening als hiervoor bedoeld. Van een door de curator genoemde bijzondere positie van de bank als betaalinstelling is dan ook geen sprake. Aan het voorgaande doet niet af dat het huurgenot van Rabo na de faillissementsdatum nog enige tijd voortduurde; waarom het gaat is dat de betreffende huurpenningen, blijkens het aangegane contract, reeds daarvóór verschuldigd en opeisbaar waren. De geldigheid van het daarop betrekking hebbende beding in de huurovereenkomst is door de curator niet aangetast. Ten slotte geldt dat het ook daarom niet aanvaardbaar is de door de curator gewenste uitzondering op artikel 53 F. te maken, omdat – anders dan in enkele door hem genoemde gevallen – voldoende verband bestaat tussen de huurschuld van Rabo en haar vordering op Korevaar. De huurovereenkomst werd immers aangegaan ten einde de door Korevaar aan Rabo in pand gegeven zaken tegen bodemverhaal door de fiscus te beschermen, terwijl die in pand gegeven zaken dienden ter meerdere zekerheid van haar vordering op Korevaar.
De grieven 6 en 7 falen.
8.
De achtste grief faalt eveneens nu, anders dan de curator daarin tot uitgangspunt neemt, het aan Rabo wél was toegestaan haar schuld aan Korevaar te verrekenen met hetgeen zij van laatstgenoemde te vorderen had. Het antwoord op de vraag of de door de curator gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst voor toewijzing in aanmerking zou komen is daarop niet van invloed. Nu, naar de rechtbank onbestreden heeft vastgesteld, de huurovereenkomst door een ter zake getroffen regeling inmiddels is geëindigd, heeft de curator ook overigens geen belang bij zodanige ontbinding.
9.
Het hof passeert het slechts in algemene bewoordingen gedane bewijsaanbod van de curator. Het vonnis van de rechtbank zal worden bekrachtigd. De curator zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld.
Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt de curator in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Rabo begroot op € 1.769,= voor vast recht en € 2.446,50 voor salaris advocaat;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.J. van Sandick, H.Warnink en R.F. Groos en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 november 2012 in aanwezigheid van de griffier.