Procestaal: Spaans.
HvJ EU, 26-11-2015, nr. C-509/14
ECLI:EU:C:2015:781
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Unie
- Datum
26-11-2015
- Magistraten
F. Biltgen, A. Borg, S. Rodin
- Zaaknummer
C-509/14
- Roepnaam
Aira Pascual e.a.
- Vakgebied(en)
EU-recht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:EU:C:2015:781, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Unie, 26‑11‑2015
Uitspraak 26‑11‑2015
F. Biltgen, A. Borg, S. Rodin
Partij(en)
In zaak C-509/14,*
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Tribunal Superior de Justicia de la Comunidad Autónoma del País Vasco (hooggerechtshof van de autonome regio Baskenland, Spanje) bij beslissing van 9 september 2014, ingekomen bij het Hof op 13 november 2014, in de procedure
Administrador de Infraestructuras Ferroviarias (ADIF)
tegen
Luis Aira Pascual,
Algeposa Terminales Ferroviarios, S.L.,
Fondo de Garantía Salarial,
wijst
HET HOF (Zesde kamer),
samengesteld als volgt: F. Biltgen (rapporteur), president van de Tiende kamer, waarnemend voor de president van de Zesde kamer, A. Borg Barthet en S. Rodin, rechters,
advocaat-generaal: E. Sharpston,
griffier: A. Calot Escobar,
gezien de stukken,
gelet op de opmerkingen van:
- —
de Spaanse regering, vertegenwoordigd door M. J. García-Valdecasas Dorrego als gemachtigde,
- —
de Europese Commissie, vertegenwoordigd door J. Rius en M. Kellerbauer als gemachtigden,
gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,
het navolgende
Arrest
1
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 1, lid 1, van richtlijn 2001/23/EG van de Raad van 12 maart 2001 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen van ondernemingen of vestigingen (PB L 82, blz. 16).
2
Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen enerzijds Administrador de Infraestructuras Ferroviarias (ADIF) en anderzijds L. Aira Pascual, het Fondo de Garantía Salarial (loongarantiefonds) en Algeposa Terminales Ferroviarios, S.L. (hierna: ‘Algeposa’) over het collectief ontslag om bedrijfseconomische redenen dat onder meer Aira Pascual trof.
Toepasselijke bepalingen
Unierecht
3
Richtlijn 2001/23 vormt de codificatie van richtlijn 77/187/EEG van de Raad van 14 februari 1977 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen van ondernemingen of vestigingen (PB L 61, blz. 26), zoals gewijzigd bij richtlijn 98/50/EG van de Raad van 29 juni 1998 (PB L 201, blz. 88).
4
Artikel 1, lid 1, van richtlijn 2001/23 luidt:
- ‘a)
Deze richtlijn is van toepassing op de overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen van ondernemingen of vestigingen op een andere ondernemer ten gevolge van een overdracht krachtens overeenkomst of een fusie.
- b)
Onder voorbehoud van het bepaalde onder a) en van de hiernavolgende bepalingen van dit artikel wordt in deze richtlijn als overgang beschouwd, de overgang, met het oog op voortzetting van een al dan niet hoofdzakelijk economische activiteit, van een economische eenheid die haar identiteit behoudt, waaronder een geheel van georganiseerde middelen wordt verstaan.
- c)
Deze richtlijn is van toepassing op openbare en particuliere ondernemingen die een economische activiteit uitoefenen, al dan niet met winstoogmerk. Een administratieve reorganisatie van overheidsdiensten of de overgang van administratieve functies tussen overheidsdiensten is geen overgang in de zin van deze richtlijn.’
5
Artikel 2, lid 1, van deze richtlijn bepaalt:
‘In deze richtlijn wordt verstaan onder:
- a)
vervreemder, iedere natuurlijke of rechtspersoon die door een overgang in de zin van artikel 1, lid 1, de hoedanigheid van ondernemer ten aanzien van de onderneming, de vestiging of het onderdeel van de onderneming of vestiging verliest;
- b)
verkrijger, iedere natuurlijke of rechtspersoon die door een overgang in de zin van artikel 1, lid 1, de hoedanigheid van ondernemer ten aanzien van de onderneming, de vestiging of het onderdeel van de onderneming of vestiging verkrijgt;
[…]’
6
Artikel 3, lid 1, eerste alinea, van de richtlijn luidt als volgt:
‘De rechten en verplichtingen welke voor de vervreemder voortvloeien uit de op het tijdstip van de overgang bestaande arbeidsovereenkomst of arbeidsbetrekking, gaan door deze overgang op de verkrijger over.’
7
Artikel 4, lid 1, eerste alinea, van richtlijn 2001/23 luidt:
‘De overgang van de onderneming, vestiging of onderdeel van de onderneming of vestiging vormt op zichzelf voor de vervreemder of de verkrijger geen reden tot ontslag. Deze bepaling vormt geen beletsel voor ontslagen om economische, technische of organisatorische redenen die wijzigingen voor de werkgelegenheid met zich brengen.’
Spaans recht
8
De voorschriften die gelden voor werknemers bij overgang van een economische eenheid, zijn vastgelegd in wetgevend koninklijk decreet 1/1995 tot vaststelling van de gecodificeerde tekst van de wet op het werknemersstatuut (Real Decreto Legislativo 1/1995 por el que se aprueba el texto refundido de la Ley del Estatuto de los Trabajadores), van 24 maart 1995 (BOE nr. 75 van 29 maart 1995, blz. 9654), zoals gewijzigd bij wet 12/2001 van 9 juli 2001 (BOE nr. 164 van 10 juli 2001, blz. 24890; hierna: ‘werknemersstatuut’).
9
Artikel 44, leden 1 en 2, van het werknemersstatuut luidt:
- ‘1.
De overgang van een onderneming, vestiging of zelfstandige productie-eenheid daarvan leidt niet automatisch tot beëindiging van de arbeidsverhouding; de nieuwe werkgever treedt in de uit de arbeidsovereenkomst en de sociale zekerheid voortvloeiende rechten en verplichtingen van de vorige werkgever, met inbegrip van de pensioenverplichtingen, onder de in de toepasselijke bijzondere regelgeving gestelde voorwaarden en, in het algemeen, in alle verplichtingen inzake aanvullende sociale bescherming die de vervreemder is aangegaan.
- 2.
In dit artikel geldt als overgang van onderneming de overgang, met het oog op voortzetting van een al dan niet hoofdzakelijk economische activiteit, van een economische eenheid die haar identiteit behoudt, waaronder een geheel van georganiseerde middelen wordt verstaan.’
Hoofdgeding en prejudiciële vragen
10
ADIF is een overheidsbedrijf dat verantwoordelijk is voor het overladen van intermodale transporteenheden in de terminal van Bilbao (Spanje). Deze overlaaddiensten worden verleend aan Renfe Operadora.
11
Via een op 1 maart 2008 in werking getreden overeenkomst tot uitvoering van publieke dienstverlening heeft ADIF de uitvoering van de genoemde diensten uitbesteed aan Algeposa. Algeposa verstrekte de diensten in aan ADIF toebehorende bedrijfsruimten met kranen van ADIF.
12
De overeenkomst werd aangegaan voor de duur van 48 maanden. Na afloop van die periode werd de overeenkomst verlengd tot 30 juni 2013.
13
In mei 2013 heeft ADIF een aantal van haar werknemers gedetacheerd bij Algeposa, waarbij het de bedoeling was dat deze werknemers tussen het personeel van dat bedrijf zouden worden opgeleid door middel van onderdompeling.
14
In juni 2013 heeft ADIF aan Algeposa meegedeeld dat zij de overeenkomst na 30 juni 2013 niet meer wilde verlengen omdat zij vanaf die datum de in het hoofdgeding aan de orde zijnde diensten zelf zou verstrekken met haar eigen personeel. ADIF heeft Algeposa er ook op gewezen dat zij niet zou treden in de rechten en plichten die Algeposa heeft tegenover haar personeel.
15
Als gevolg daarvan heeft Algeposa collectief ontslag om bedrijfseconomische redenen aangezegd aan verschillende werknemers, onder wie Aira Pascual, die tot op dat moment betrokken was bij de uitvoering van de met ADIF gesloten dienstverleningsovereenkomst.
16
Op 30 juli 2013 heeft Aira Pascual tegen ADIF, het loongarantiefonds en Algeposa een vordering ingesteld bij de Juzgado de lo Social n° 10 de Bilbao (arbeidsrechtbank nr. 10 te Bilbao), stellende dat na afloop van de met Algeposa gesloten overeenkomst ADIF de plaats van Algeposa moest innemen in het dienstverband tussen Algeposa en het personeel van Algeposa. Volgens Aira Pascual was bij het hervatten van de directe exploitatie door ADIF van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde diensten sprake van overgang van een onderneming in de zin van artikel 44 van het werknemersstatuut. Om die reden heeft Aira Pascual gevorderd dat het ontslag nietig zou worden verklaard of, subsidiair, kennelijk onredelijk zou worden verklaard, en dat ADIF zou worden veroordeeld tot wedertewerkstelling van hem.
17
De rechtbank heeft de vordering van Aira Pascual toegewezen. Het ontslag werd kennelijk onredelijk verklaard en ADIF werd veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van 28 793, 29 EUR. Aira Pascual moest aan Algeposa de vergoeding van 9 557,87 EUR terugbetalen die Algeposa hem had uitbetaald wegens de beëindiging van zijn dienstverband.
18
Volgens de rechtbank had ADIF door de weigering om de plaats in te nemen van Algeposa in het dienstverband dat Aira Pascual met Algeposa had, niet voldaan aan de verplichting die voortvloeit uit artikel 44 van het werknemersstatuut, als geïnterpreteerd conform richtlijn 2001/23. Er was immers sprake van overgang van een onderneming omdat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde diensten nog steeds werden verstrekt met dezelfde materiële middelen die essentieel zijn voor de dienstverlening, en dit voor dezelfde klant en in dezelfde bedrijfsruimten, aldus de rechtbank.
19
ADIF is tegen deze uitspraak van de Juzgado de lo Social n° 10 de Bilbao (arbeidsrechtbank nr. 10 te Bilbao) in hoger beroep gegaan bij het Tribunal Superior de Justicia de la Comunidad Autónoma del País Vasco (hooggerechtshof van de autonome regio Baskenland).
20
Volgens het hooggerechtshof heeft het Hof zich nog niet uitgelaten over de vraag of het begrip overgang van ondernemingen als bedoeld in richtlijn 2001/23 ook gevallen omvat waarin een voor bepaalde publieke diensten verantwoordelijke onderneming de directe exploitatie van die diensten hervat en besluit om voor die exploitatie haar eigen personeel in te zetten en niet het personeel over te nemen van de partij waaraan zij de exploitatie eerder had opgedragen middels een overeenkomst, waarbij het voorts zo is dat de gebruikte materiële middelen, die essentieel zijn voor het verlenen van de diensten, steeds eigendom zijn geweest van die onderneming en van de andere partij werd verlangd dat zij die middelen zou gebruiken.
21
Tegen deze achtergrond heeft het Tribunal Superior de Justicia de la Comunidad Autónoma del País Vasco (hooggerechtshof van de autonome regio Baskenland) de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:
‘Verzet artikel l, [lid 1,] onder b), juncto artikel 4, lid 1, van richtlijn 2001/23 zich ertegen dat de Spaanse wettelijke regeling tot uitvoering [van die richtlijn] aldus wordt uitgelegd dat een overheidsbedrijf dat met zijn werkzaamheden samenhangende diensten exploiteert waarvoor materiële middelen nodig zijn die essentieel zijn voor het verlenen van die diensten, niet het personeel hoeft over te nemen van het bedrijf waaraan de uitvoering van die diensten was opgedragen middels een dienstverleningsovereenkomst volgens welke de opdrachtnemer verplicht was de genoemde middelen, welke eigendom zijn van het overheidsbedrijf, te gebruiken, wanneer dat overheidsbedrijf besluit om de dienstverleningsovereenkomst niet te verlengen en de diensten zelf uit te voeren met gebruikmaking van zijn eigen personeel, en niet langer dat van de opdrachtnemer, zodat de dienstverlening ongewijzigd wordt voortgezet, maar dan door werknemers die bij een andere werkgever werken?’
Beantwoording van de prejudiciële vraag
22
Vooraf dient eraan te worden herinnerd dat volgens vaste rechtspraak van het Hof het in het kader van de bij artikel 267 VWEU ingestelde procedure van samenwerking tussen de nationale rechterlijke instanties en het Hof de taak is van het Hof om de nationale rechter een nuttig antwoord te geven aan de hand waarvan hij het bij hem aanhangige geding kan beslechten. Daartoe dient het Hof de voorgelegde vragen in voorkomend geval te herformuleren (arresten Krüger, C-334/95, EU:C:1997:378, punten 22 en 23, en Byankov, C-249/11, EU:C:2012:608, punt 57).
23
In casu wenst de verwijzende rechter met zijn vraag in wezen te vernemen of artikel 1, lid 1, van richtlijn 2001/23 aldus moet worden uitgelegd dat deze richtlijn van toepassing is wanneer een overheidsbedrijf dat verantwoordelijk is voor de economische activiteit bestaande in het overladen van intermodale transporteenheden, middels een overeenkomst tot uitvoering van publieke dienstverlening de exploitatie van die activiteit opdraagt aan een ander bedrijf en aan dat bedrijf de benodigde, aan het overheidsbedrijf toebehorende voorzieningen en uitrusting beschikbaar stelt, maar later besluit die overeenkomst te beëindigen en het personeel van dat bedrijf niet over te nemen omdat het die activiteit voortaan zelf zal uitvoeren met zijn eigen personeel.
24
Ter beantwoording van de aldus geherformuleerde vraag moet er in de eerste plaats op worden gewezen dat volgens artikel 1, lid 1, onder c), van richtlijn 2001/23 deze richtlijn van toepassing is op openbare ondernemingen die een economische activiteit uitoefenen, al dan niet met winstoogmerk.
25
De omstandigheid dat de verkrijger een publiekrechtelijk rechtspersoon is, sluit volgens het Hof dus niet uit dat sprake is van overgang in de zin van richtlijn 2001/23 (zie in die zin arrest CLECE, C-463/09, EU:C:2011:24, punt 26 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
26
Dat de rechtspersoon op wie het hoofdgeding betrekking heeft een voor bepaalde publieke diensten verantwoordelijk overheidsbedrijf is, heeft dan ook niet tot gevolg dat deze rechtspersoon is uitgesloten van de werkingssfeer van richtlijn 2001/23.
27
In de tweede plaats dient erop te worden gewezen dat volgens artikel 1, lid 1, onder a), van richtlijn 2001/23 deze richtlijn van toepassing is op de overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen van ondernemingen of vestigingen op een andere ondernemer ten gevolge van een overdracht krachtens overeenkomst of een fusie.
28
Het is in dit verband vaste rechtspraak van het Hof dat de werkingssfeer van de richtlijn zich uitstrekt tot alle gevallen waarin in het kader van contractuele betrekkingen een wijziging plaatsvindt in de natuurlijke of rechtspersoon die de onderneming exploiteert en die uit dien hoofde als werkgever verplichtingen heeft tegenover de werknemers van de onderneming, waarbij niet van belang is of de eigendom van de materiële activa is overgedragen (zie arresten Abler e.a., C-340/01, EU:C:2003:629, punt 41, en CLECE, C-463/09, EU:C:2011:24, punt 30).
29
Derhalve heeft het Hof geoordeeld dat richtlijn 2001/23 van toepassing is op een situatie waarin een onderneming die de daadwerkelijke uitvoering van bepaalde werkzaamheden had opgedragen aan een andere onderneming, besluit de overeenkomst met die onderneming te beëindigen en die werkzaamheden zelf uit te voeren (zie in die zin arrest CLECE, C-463/09, EU:C:2011:24, punt 31).
30
Het valt dan ook niet uit te sluiten dat richtlijn 2001/23 van toepassing is wanneer een overheidsbedrijf dat verantwoordelijk is voor de economische activiteit bestaande in het overladen van intermodale transporteenheden, middels een overeenkomst tot uitvoering van publieke dienstverlening de exploitatie van die activiteit opdraagt aan een ander bedrijf, maar later besluit die overeenkomst te beëindigen en die activiteit zelf uit te voeren met zijn eigen personeel.
31
In de derde plaats moet erop worden gewezen dat blijkens artikel 1, lid 1, onder b), van richtlijn 2001/23 deze richtlijn slechts van toepassing is indien het gaat om de overgang, met het oog op voortzetting van een al dan niet hoofdzakelijk economische activiteit, van een economische eenheid die haar identiteit behoudt, waaronder een geheel van georganiseerde middelen wordt verstaan.
32
Bij de vaststelling of daadwerkelijk voldaan is aan die voorwaarde, moet rekening worden gehouden met alle feitelijke omstandigheden die de betrokken transactie kenmerken, zoals met name de aard van de betrokken onderneming of vestiging, de vraag of materiële activa als gebouwen en roerende zaken worden overgedragen, de waarde van de immateriële activa op het tijdstip van overdracht, de vraag of de nieuwe ondernemer vrijwel al het personeel overneemt, de vraag of de klantenkring wordt overgedragen, de mate waarin de voor en na de overdracht verrichte activiteiten met elkaar overeenkomen en de duur van een eventuele onderbreking van die activiteiten. Deze factoren zijn evenwel slechts deelaspecten van het te verrichten volledige onderzoek en mogen daarom niet elk afzonderlijk worden beoordeeld (zie arresten Abler e.a., C-340/01, EU:C:2003:629, punten 33 en 34, en CLECE, C-463/09, EU:C:2011:24, punt 34 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
33
In het bijzonder heeft het Hof geoordeeld dat de nationale rechter bij de beoordeling van de feitelijke omstandigheden die de betrokken transactie kenmerken, onder meer rekening moet houden met de aard van de betrokken onderneming of vestiging.
34
Het belang dat moet worden gehecht aan de diverse criteria die bepalen of sprake is van overgang in de zin van richtlijn 2001/23, verschilt dus noodzakelijkerwijs naargelang van de uitgeoefende activiteit, en zelfs van de productiewijze of de bedrijfsvoering in de betrokken onderneming, vestiging of onderdeel daarvan (zie in die zin arrest Abler e.a., C-340/01, EU:C:2003:629, punt 35 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
35
Het is juist dat het Hof in dit verband reeds heeft geoordeeld dat in een sector waarin de activiteit in wezen op handarbeid berust, de identiteit van een economische eenheid niet kan worden behouden indien de vermeende verkrijger niet vrijwel al het personeel overneemt (zie in die zin arrest CLECE, C-463/09, EU:C:2011:24, punt 41).
36
Evenwel moet er in een situatie als in het hoofdgeding om te beginnen op worden gewezen dat de aan de orde zijnde economische activiteit, namelijk het overladen van intermodale transporteenheden, niet kan worden aangemerkt als een in wezen op handarbeid berustende activiteit omdat in aanzienlijke mate gebruik wordt gemaakt van uitrusting.
37
Zoals blijkt uit de verwijzingsbeslissing, heeft ADIF in het kader van de met Algeposa gesloten overeenkomst tot uitvoering van publieke dienstverlening namelijk kranen en bedrijfsruimten beschikbaar gesteld aan Algeposa en zijn die kranen en bedrijfsruimten noodzakelijk voor het uitvoeren van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde werkzaamheden. Bij deze werkzaamheden is uitrusting dus de voornaamste factor.
38
Wat voorts de omstandigheid betreft dat de materiële activa die nodig zijn voor het verrichten van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde werkzaamheden, steeds eigendom zijn geweest van ADIF, moet in herinnering worden geroepen dat volgens de in punt 28 van het onderhavige arrest aangehaalde rechtspraak voor de toepassing van richtlijn 2001/23 niet van belang is of de eigendom van de materiële activa is overgedragen.
39
Dienaangaande heeft het Hof geoordeeld dat de omstandigheid dat de door de nieuwe ondernemer overgenomen materiële activa geen eigendom van zijn voorganger waren, doch door de opdrachtgever slechts ter beschikking waren gesteld, niet kan leiden tot de conclusie dat geen sprake is van overgang van onderneming in de zin van die richtlijn (zie in die zin arrest Abler e.a., C-340/01, EU:C:2003:629, punt 42).
40
Hieruit volgt dat, zoals de Europese Commissie in haar schriftelijke opmerkingen heeft aangegeven, een zodanige uitlegging van artikel 1, lid 1, onder b), van richtlijn 2001/23 dat deze richtlijn niet van toepassing is wanneer de materiële activa die nodig zijn voor het verrichten van de aan de orde zijnde werkzaamheden, steeds eigendom zijn gebleven van de verkrijger, de richtlijn haar nuttig effect gedeeltelijk zou ontnemen.
41
Wat ten slotte het niet overnemen van het personeel van Algeposa door ADIF betreft, moet eraan worden herinnerd dat het Hof reeds heeft geoordeeld dat het feit dat de nieuwe ondernemer geen wezenlijk deel — qua aantal en deskundigheid — van het personeel overneemt dat zijn voorganger voor de uitvoering van dezelfde activiteit had ingezet, niet voldoende is om uit te sluiten dat sprake is van overgang van een eenheid met behoud van haar identiteit in de zin van richtlijn 2001/23 in een sector als in het hoofdgeding, waar uitrusting de voornaamste factor bij de activiteit is. Een andere uitlegging zou indruisen tegen het hoofddoel van de richtlijn, namelijk het behouden van de arbeidsovereenkomsten van de werknemers van de vervreemder, ook al is dit tegen de wil van de verkrijger (zie in die zin arrest Abler e.a., C-340/01, EU:C:2003:629, punt 37).
42
Dat ADIF de werknemers van Algeposa niet heeft overgenomen, sluit dan ook niet uit dat de economische eenheid waarop het hoofdgeding betrekking heeft, haar identiteit heeft behouden en dus evenmin dat sprake is van overgang van een onderneming in de zin van de richtlijn.
43
Het staat dus aan de verwijzende rechter om in het licht van de voorgaande overwegingen en met inachtneming van alle feitelijke omstandigheden die de betrokken transactie kenmerken, te bepalen of al dan niet sprake is van overgang van een onderneming in het hoofdgeding.
44
Op de vraag moet dus worden geantwoord dat artikel 1, lid 1, van richtlijn 2001/23 aldus moet worden uitgelegd dat deze richtlijn van toepassing is wanneer een overheidsbedrijf dat verantwoordelijk is voor de economische activiteit bestaande in het overladen van intermodale transporteenheden, middels een overeenkomst tot uitvoering van publieke dienstverlening de exploitatie van die activiteit opdraagt aan een ander bedrijf en aan dat bedrijf de benodigde, aan het overheidsbedrijf toebehorende voorzieningen en uitrusting beschikbaar stelt, maar later besluit die overeenkomst te beëindigen en het personeel van dat bedrijf niet over te nemen omdat het die activiteit voortaan zelf zal uitvoeren met zijn eigen personeel.
Kosten
45
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof (Zesde kamer) verklaart voor recht:
Artikel 1, lid 1, van richtlijn 2001/23/EG van de Raad van 12 maart 2001 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen van ondernemingen of vestigingen moet aldus worden uitgelegd dat deze richtlijn van toepassing is wanneer een overheidsbedrijf dat verantwoordelijk is voor de economische activiteit bestaande in het overladen van intermodale transporteenheden, middels een overeenkomst tot uitvoering van publieke dienstverlening de exploitatie van die activiteit opdraagt aan een ander bedrijf en aan dat bedrijf de benodigde, aan het overheidsbedrijf toebehorende voorzieningen en uitrusting beschikbaar stelt, maar later besluit die overeenkomst te beëindigen en het personeel van dat bedrijf niet over te nemen omdat het die activiteit voortaan zelf zal uitvoeren met zijn eigen personeel.
ondertekeningen
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 26‑11‑2015