Hof Leeuwarden, 24-11-2009, nr. 107.002.209/01
ECLI:NL:GHLEE:2009:BK4276
- Instantie
Hof Leeuwarden
- Datum
24-11-2009
- Zaaknummer
107.002.209/01
- LJN
BK4276
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Ondernemingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHLEE:2009:BK4276, Uitspraak, Hof Leeuwarden, 24‑11‑2009; (Hoger beroep)
Uitspraak 24‑11‑2009
Inhoudsindicatie
Gemeenschap. Erfrecht. Gedwongen toerekening als bedoeld in art. 3:184 lid 1 eerste zin en 4:228 lid 1 BW en natuurlijke verbintenis.
Partij(en)
Arrest d.d. 24 november 2009
Zaaknummer 107.002.209/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de derde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats en gemeente],
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiser in reconventie,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. P. Stehouwer, kantoorhoudende te Leeuwarden,
tegen
1. de erfgenamen van
[geïntimeerde],
overleden te '[plaats] (gemeente [gemeente]),
zijn laatste woonplaats, op 6 december 2007,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser in conventie en verweerder in reconventie,
hierna te noemen: [geïntimeerde].
de erfgenamen hierna te noemen: de erven [geïntimeerde],
advocaat: mr. J.S. Bauer, kantoorhoudende te Leeuwarden,
alsmede
2. [geïntimeerde 2],
wonende te [woonplaats],
3. [geïntimeerde 3],
wonende te [woonplaats],
4. [geïntimeerde 4],
wonende te [woonplaats],
5. [geïntimeerde 5],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerden,
in eerste aanleg: eisers in conventie en verweerders in reconventie,
hierna gezamenlijk te noemen: [geïntimeerden],
advocaat: mr. G.M. Tiddens, kantoorhoudende te Groningen.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen uitgesproken op 19 oktober 2005, 20 december 2006 en 11 juli 2007 door de rechtbank Groningen.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 11 oktober 2007 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van de genoemde vonnissen van 20 december 2006 en 11 juli 2007, hierna gezamelijk te noemen de beroepen vonnissen, met dagvaarding van [geïntimeerde] en [geïntimeerden] tegen de zitting van 14 november 2007.
Het petitum van de dagvaarding in hoger beroep luidt:
"de vonnissen van de Rechtbank Groningen d.d. 20 december 2006 en 11 juli 2007 gewezen onder zaak-/rolnummer 80732 HA ZA 05-644 te vernietigen en, opnieuw rechtdoende bij arrest uitvoerbaar bij voorraad, voor zover mogelijk:
in conventie:
de geïntimeerde alsnog niet-ontvankelijk te verklaren in hun vorderingen danwel aan hen vorderingen te ontzeggen, met veroordeling van de geïntimeerden in de kosten van de procedure in beide instanties;
in reconventie:
dat het Gerechtshof Leeuwarden bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, de wijze van verdeling van de nalatenschap van [de erflaatster] zal gelasten, danwel dat het Gerechtshof zelf de verdeling zal vaststellen, rekening houdende naar billijkheid zowel met geïntimeerden in de kosten van de procedure in beide instanties."
De erven [geïntimeerde] hebben een akte tot schorsing genomen en vervolgens een akte tot hervatting na schorsing.
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerden] onder overlegging van een productie verweer gevoerd met als conclusie:
"bij het arrest de bestreden vonnissen van de Rechtbank Groningen te bekrachtigen -al dan niet onder aanvulling en/of verbetering van de gronden- en appellant in zijn vorderingen niet ontvankelijk te verklaren althans hem deze te ontzeggen als ongegrond, met veroordeling van appellant in de kosten van de gedingen in beide instanties."
Bij memorie van antwoord is door de erven [geïntimeerde] verweer gevoerd met als conclusie:
"in het appèl de vordering van [appellant] af te wijzen met veroordeling van hem in de kosten van het appèl."
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd en heeft het hof een dag bepaald voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellant] heeft drie grieven opgeworpen.
De beoordeling
De vaststaande feiten
- 1.
Tegen de weergave van de vaststaande feiten in r.o. 2 (a tot en met n) van genoemd vonnis van 20 december 2006 is geen grief ontwikkeld, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan.
De omvang van het geschil in hoger beroep
- 2.
Het geschil tussen partijen met betrekking tot de nalatenschap van hun moeder respectievelijk grootmoeder, [persoonsnaam erflaatster], hierna te noemen de erflaatster, is in hoger beroep beperkt tot een enkel strijdpunt, zoals hierna in r.o. 3 e.v. zal blijken.
Met betrekking tot de grieven:
- 3.
De grieven richten zich tegen de verwerping door de rechtbank van het door [appellant] gedane beroep op verjaring ten aanzien van enkele vorderingen van de nalatenschap van de erflaatster te zijnen laste. De grieven zullen daarom gezamenlijk worden behandeld.
- 4.
Bij de in r.o. 3 bedoelde vorderingen gaat het om de volgende: de twee vorderingen ten titel van geldlening ten belope van eertijds ƒ 155.000,--, thans € 70.335,93 respectievelijk ƒ 60.000,--, thans € 27.226,81 oftewel tezamen ƒ 215.000,-- respectievelijk € 97.562,74, de rente te dier zake, van welke rente het beloop door de rechtbank in r.o. 2.5.2 en 2.7.1, eerste alinea, van het vonnis van 11 juli 2007 is vastgesteld, alsmede de rente ter zake van de vordering uit hoofde van achterstallige pachtpenningen, van welke rente het beloop door de rechtbank in r.o. 2.5.2 en 2.7.1, tweede alinea, van het vonnis van 11 juli 2007 is vastgesteld.
- 5.
Het hof overweegt omtrent het door [appellant] gedane beroep op verjaring het volgende. Naar het oordeel van het hof kan in dit geval in het midden blijven of dat beroep zou slagen. Immers ook als dat het geval zou zijn, baat dat [appellant] niet. Wanneer ten gevolge van een succesvol beroep op verjaring de aan de litigieuze verbintenissen verbonden rechtsvorderingen zouden zijn komen te ontvallen en bedoelde verbintenissen ten gevolge daarvan derhalve als natuurlijke verbintenissen zouden zijn aan te merken, rijst de vraag of zulks aan de uitoefening door de erven [geïntimeerde] en [geïntimeerden] van de aan ieder van hen toekomende bevoegdheid, als bedoeld in art. 3:184 lid 1 eerste zin BW, in de weg staat. Deze bevoegdheid houdt in dat bij een verdeling door de overige deelgenoten kan worden verlangd dat op het aandeel van een deelgenoot wordt toegerekend hetgeen deze aan de te verdelen gemeenschap schuldig is. Het bepaalde in art. 3:184 lid 1 eerste zin BW wordt voor de nalatenschap herhaald in art. 4:228 lid 1 BW.
- 6.
Naar de algemeen in de literatuur aanvaarde opvatting strekt de bedoelde bevoegdheid zich niet uit tot niet-afdwingbare oftewel natuurlijke verbintenissen van een te verdelen gemeenschap ten laste van een deelgenoot.
- 7.
Naar het oordeel van het hof brengt redelijke wetstoepassing evenwel mee dat deze regel, behoudens bijzondere omstandigheden die te dezen niet zijn gesteld of gebleken, uitzondering lijdt, indien ten aanzien van de betrokken verbintenissen door een beroep op verjaring de afdwingbaarheid is komen te ontvallen en daardoor natuurlijke verbintenissen zijn geworden. Een vergelijkbare behandeling valt een verbintenis die uit dien hoofde niet-afdwingbaar is geworden, onder omstandigheden ook ten deel in het kader van het leerstuk van verrekening. De schuldeiser van een civiele verbintenis die de verbintenis, door een succesvol beroep op verjaring van de schuldenaar, een natuurlijke verbintenis ziet worden, verliest immers een ten tijde van de verjaring reeds bestaande bevoegdheid tot verrekening niet (art. 6:131 lid 1 BW).
- 8.
Voor het geval anders geoordeeld zou moeten worden, overweegt het hof nog het volgende. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid het onaanvaardbaar is, indien [appellant] te dezen een beroep op verjaring zou kunnen doen. Het gaat immers niet aan dat het beroep op verjaring wordt gehonoreerd, omdat de verjaringstermijn zou zijn verstreken, nu het in het onderhavige geval gaat om door een moeder aan één van haar kinderen uitgeleende geldbedragen en het nastreven van gerechtelijke of buitengerechtelijke maatregelen door een ouder, teneinde hetgeen een kind aan de ouder schuldig is, te kunnen innen, in de regel tot een verstoring van de relatie van de ouder tot het kind zal leiden.
- 9.
De grieven treffen derhalve geen doel.
De slotsom.
- 10.
De beroepen vonnissen dienen te worden bekrachtigd. In verband met de familierelatie tussen partijen zal het hof de kosten van het geding in hoger beroep compenseren als na te melden.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de beroepen vonnissen;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep, in die zin dat procespartijen de eigen kosten dragen.
Aldus gewezen door mrs. Streppel, voorzitter, Breemhaar en Fikkers, raden, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 24 november 2009 in bijzijn van de griffier.