Einde inhoudsopgave
Europees Verdrag betreffende de overdracht van strafvervolging
Artikel 27
Geldend
Geldend vanaf 30-03-1978
- Bronpublicatie:
15-05-1972, Trb. 1973, 84 (uitgifte: 05-06-1973, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
30-03-1978
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
02-05-1985, Trb. 1985, 65 (uitgifte: 01-01-1985, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal strafrecht / Overdracht en overname strafvervolging
Internationaal privaatrecht / Internationaal erkennings- en executierecht
1.
Indien de verzoekende Staat zijn voornemen kenbaar maakt tot het doen van een verzoek tot strafvervolging en de bevoegdheid van de aangezochte Staat uitsluitend is gegrond op artikel 2, kan de aangezochte Staat op verzoek van de verzoekende Staat krachtens dit Verdrag overgaan tot de aanhouding van de verdachte, indien:
- (a)
de wet van de aangezochte Staat voorlopige hechtenis voor het strafbare feit toelaat, en
- (b)
er redenen bestaan om te vrezen dat de verdachte de vlucht neemt of indien gevaar bestaat voor collusie.
2.
Het verzoek tot aanhouding dient aan te geven dat een bevel tot aanhouding of een andere akte die dezelfde kracht heeft is afgegeven in de door de wet van de verzoekende Staat voorgeschreven vorm; het dient te vermelden: het strafbare feit waarvoor strafvervolging wordt verzocht, het tijdstip waarop en de plaats waar het is begaan, benevens een zo nauwkeurig mogelijk signalement van de verdachte. Het dient tevens een korte omschrijving te bevatten van de feiten.
3.
Het verzoek tot aanhouding wordt door de in artikel 13 bedoelde autoriteiten van de verzoekende Staat rechtstreeks toegezonden aan de overeenkomstige autoriteiten van de aangezochte Staat, hetzij per brief of telegram, hetzij op enige andere wijze, waarbij schriftelijk van het verzoek blijkt of welke door de aangezochte Staat wordt aanvaard. De verzoekende Staat wordt onverwijld in kennis gesteld van het gevolg dat aan zijn verzoek is gegeven.