Rb. Utrecht, 24-08-2009, nr. 16-60047108
ECLI:NL:RBUTR:2009:BJ8074
- Instantie
Rechtbank Utrecht
- Datum
24-08-2009
- Zaaknummer
16-60047108
- LJN
BJ8074
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBUTR:2009:BJ8074, Uitspraak, Rechtbank Utrecht, 24‑08‑2009; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 24‑08‑2009
Inhoudsindicatie
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het onder feit 2 (voor het overige) ten laste gelegde, daarnaast veroordeelt de rechtbank verdachte tot een gevangenisstraf van 4 maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en tot een werkstraf van 240 uren. Dit voor het medeplegen van oplichting.
Partij(en)
RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/600471-08 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 24 augustus 2009
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1974 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres], [woonplaats]
raadsman mr. G.F. van der Hardt Aberson, advocaat te Rotterdam
- 1.
Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzittingen van 30 maart 2009 en
- 10.
augustus 2009, waarbij de officier van justitie, mr. M.J. Nijenhuis, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: samen met een ander een leasemaatschappij heeft opgelicht tot afgifte van geld;
feit 2: samen met een ander auto’s heeft verduisterd;
feit 3: samen met een ander valse geschriften heeft gebruikt.
3. De voorvragen
3.1
De geldigheid van de dagvaarding
Overweging ten aanzien van feit 2
De verdediging heeft aangevoerd dat ten aanzien van feit 2 de dagvaarding nietig is nu deze niet nader is gespecificeerd door middel van het vermelden van de kentekens van de BMW en de Mercedes. De rechtbank is ten aanzien van de BMW van oordeel dat in de dagvaarding onvoldoende feitelijk is omschreven welke BMW verduisterd zou zijn nu in het dossier over twee BMW’s wordt gesproken, te weten: een BMW met kenteken [kenteken] en een BMW met kenteken [kenteken]. Nu in de dagvaarding niet nader is gespecificeerd om welke BMW het gaat, is het voor verdachte onvoldoende duidelijk op welke BMW de tenlastelegging betrekking heeft. Derhalve is niet voldaan aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering met als gevolg dat de dagvaarding ten aanzien van dit deel van het ten laste gelegde feit, te weten: de verduistering van de BMW, nietig is.
3.2
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Overweging ten aanzien van feit 3
De verdediging heeft zich ten aanzien van feit 3 op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk is in haar vervolging nu onder feit 3 hetzelfde ten laste is gelegd als onder feit 1. De rechtbank volgt deze redenering niet. Het enkele gegeven dat er bij een tenlastelegging sprake is van een overlapping in het feitencomplex van de ten laste gelegde feiten leidt op geen enkele wijze tot de conclusie dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijkheid is. Hier is enkel sprake van samenloop.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan en zij baseert zich daarbij op de in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en heeft vrijspraak bepleit.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De vindplaatsvermeldingen die in de navolgende bewijsoverwegingen voorkomen, verwijzen naar het in wettelijke vorm ambtsedig opgemaakte proces-verbaal, genummerd
PL 0920/08-001285A.
Overweging ten aanzien van feit 1 en feit 3
De rechtbank acht bovengenoemde feiten wettig en overtuigend bewezen, gelet op het navolgende.
Op 11 juli 2007 is door medeverdachte [medeverdachte], als (middellijk) bestuurder van [bedrijf 1] (hierna te noemen: [bedrijf 1]), een koopovereenkomst gesloten met [bedrijf 2] (hierna te noemen: [bedrijf 2]), gevestigd te [plaats], met betrekking tot de aanschaf van drie auto’s. Voor de financiering van de auto’s zijn Financial lease overeenkomsten gesloten tussen [bedrijf 3] (hierna te noemen: [bedrijf 3]), gevestigd te [plaats], en [bedrijf 1]. De auto’s zijn gefinancierd voor een totaalbedrag van
€ 81.500-. Op grond van de bovengenoemde overeenkomsten is [bedrijf 3] eigenaar geworden van de auto’s en zal [bedrijf 1] de auto’s voor [bedrijf 3] als eigenaresse houden. [bedrijf 1] is voorts verplicht tot betaling van de overeengekomen termijnbedragen.
De aanvraag voor de Financial lease is op 12 juli 2007 per faxbericht gedaan door [bedrijf 4] (hierna te noemen: [bedrijf 4]), gevestigd te [plaats].
Bij de aanvraag is gevoegd een winst- en verliesrekening en een balans, te weten: de Jaarrekening 2006 (waaruit zou blijken dat er sprake is van een aanzienlijk resultaat over 2006), een kopie van het rijbewijs van medeverdachte [medeverdachte] en een beoordelingsverklaring d.d. 20 mei 2006. [betrokkene], voormalig vennoot van [bedrijf 4], heeft verklaard dat hij de jaarcijfers heeft gekregen van [bedrijf 1]. Hij heeft verklaard dat hij in [plaats] heeft afgesproken voor de ondertekening van de contracten. In [plaats] heeft hij de eigenaar ontmoet van [bedrijf 1]. Deze man was samen met een ander die hij voorstelde als zijn partner ‘voor de toekomst’. De nieuwe partner voerde voornamelijk het woord. [betrokkene] herkent [medeverdachte] van een foto en geeft aan dat de andere foto die hem wordt getoond verdachte zou kunnen zijn.
De termijnbedragen zijn door [bedrijf 1] niet betaald. Uit nader onderzoek is gebleken dat [bedrijf 1] niet is gevestigd op het opgegeven vestigingsadres uit het uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel.
De voormalig bestuurder van [bedrijf 1], [betrokkene 2], heeft verklaard dat [bedrijf 1] vanaf de oprichting in 2003 geen activiteiten heeft ontplooid. Dit volgt ook uit het feit dat er nimmer jaarstukken van [bedrijf 1] zijn gedeponeerd bij de Kamer van Koophandel.
[betrokkene 2] heeft op 14 juli 2007 bij de Kamer van Koophandel aangegeven dat de onderneming van [bedrijf 1] per 1 november 2005 is opgeheven.
[betrokkene 2] heeft verklaard dat hij enkele lege B.V.’s, waaronder [bedrijf 1], heeft verkocht aan ene [B] en ene [O] voor een bedrag van € 15.000,00. [betrokkene 2] is ook gevraagd of hij voor hen “cijfertjes kon maken” hetgeen hij heeft gedaan. De kopers hebben de papieren voor de Kamer van Koophandel voor de overgang van [betrokkene 2] als bestuurder naar de nieuwe bestuurder verzorgd, waarvoor hij heeft getekend. Van 1 februari 2007 tot 30 juli 2007 staat medeverdachte [medeverdachte] als (middellijk) bestuurder van [bedrijf 1] ingeschreven in de Kamer van Koophandel. In de Jaarrekening 2006 staat [medeverdachte] als bestuurder vermeld, waaruit ook volgt dat de Jaarrekening niet naar waarheid is opgemaakt.
[betrokkene 2] heeft voorts verklaard dat de handtekening op de beoordelingsverklaring d.d. 20 mei 2006 niet zijn handtekening is. Dit wordt ondersteund door een vergelijking van meerdere handtekeningen uit naam van [betrokkene 2] die sterk op elkaar lijken, maar toch wezenlijk anders blijken.
Indien [bedrijf 3] had geweten dat [bedrijf 1] geen activiteiten ontplooit en niet gevestigd is op het opgegeven adres, had zij nooit een financiering voor de drie auto’s afgegeven.
Verdachte heeft ter zitting van 30 maart 2009 verklaard dat hij slechts als tussenpersoon heeft gefungeerd en dat het initiatief van medeverdachte [medeverdachte] kwam. Deze verklaring komt de rechtbank ongeloofwaardig voor en de rechtbank acht daarentegen de verklaring van [medeverdachte] wel geloofwaardig nu deze wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen en nu [medeverdachte] ook belastend over zichzelf heeft verklaard. Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat hij benaderd is door [verdachte] om [bedrijf 1] op zijn naam te laten zetten en dat hij hiervoor een bedrag van € 10.000,00 zou krijgen. Ook zou [verdachte] verdachte overal naar toe hebben gereden om allerlei papieren te laten tekenen. Zo is hij ook een keer opgehaald door [verdachte] en zijn zij naar een plaats in buurt van [plaats] gereden waar [medeverdachte] weer moest tekenen, waarna zij met drie auto’s zijn weggereden.
Ter terechtzitting van 10 augustus 2009 heeft verdachte verklaard dat hij [verdachte] wordt genoemd. Ook is verdachte op 12 oktober 2007 aangehouden in een van de auto’s uit de Financial lease overeenkomst en heeft hij de beschikking gehad over een postbankrekening op naam van [bedrijf 1] . Uit de verklaring van de reeds genoemde [betrokkene] blijkt dat niet [medeverdachte], maar verdachte het voortouw had bij alle handelingen.
Uit bovengenoemde bewijsmiddelen blijkt dat verdachte de delictsomschrijving van oplichting heeft vervuld en dat hij met name het vereiste oogmerk heeft gehad. Zijn handelen was erop gericht de auto’s door middel van de financiering te verkrijgen, zonder dat hij daartoe enig recht had. Immers, de door verdachte en zijn medeverdachte overgelegde jaarstukken waren geen getrouwe weergave van de werkelijkheid. Uit het dossier blijkt dat verdachte samen met zijn medeverdachte twee van de drie auto’s heeft doorverkocht. Voorts blijkt uit het dossier dat de opbrengst van de verkoop van een van de auto’s op de bij verdachte in gebruik zijnde de bankrekening is gestort. Uit niets blijkt dat verdachte op enig moment de bedoeling heeft gehad de maandelijkse leasetermijnen te betalen, zodat het niet anders kan dan dat het oogmerk bestond om [bedrijf 3] op te lichten.
Ook leidt de rechtbank af uit de bovengenoemde bewijsmiddelen dat verdachte de delictsomschrijving van -kort gezegd- gebruik maken van vervalste gegevens heeft vervuld en met name dat hij bij het laten afsluiten van de financieringsovereenkomsten opzet heeft gehad op het gebruik maken van die geschriften als ware zij echt en onvervalst. Verdachte wist dat de jaarrekening en beoordelingsverklaring in strijd met de waarheid zijn opgemaakt. Verdachte heeft immers een lege B.V. -dat wil zeggen: zonder dat er sprake was van enige activiteit- van de voormalig bestuurder gekocht. Met deze wetenschap heeft verdachte valse jaarstukken laten opstellen en deze documenten laten gebruiken met als doel een financiering te verkrijgen waar -indien de financierder op de hoogte zou zijn geweest dat er geen enkele omzet binnen de B.V. was- geen recht op zou bestaan.
Doordat er sprake is van medeplegen is niet nodig dat de medeplegers allen eigenhandig aan de uitvoering van de delictshandeling deelnemen (zie Hoge Raad 25 maart 1975, NJ 1975, 270). Nu de samenwerking bewust en nauw is geweest leveren ondersteunende handelingen medeplegen op. Ieder van de verdachten is dan ook aansprakelijk voor het geheel, dus ook voor de uitvoeringshandelingen welke verdachte niet zelf, maar zijn medeverdachte heeft verricht.
Overweging ten aanzien van feit 2
In het vorenstaande heeft de rechtbank bewezen geacht dat verdachte schuldig is aan (medeplegen van) oplichting. Als gevolg van de oplichting hadden verdachten (drie) auto’s onder zich. Ten aanzien van feit 2 is -kort gezegd- ten laste gelegd dat verdachte twee auto’s “anders dan door misdrijf onder zich had”. Op grond van de uitspraak van de Hoge Raad d.d. 13 november 2001 (www.rechtspraak.nl, LJN: AD4573) moet bedoeld bestanddeel van artikel 321 van het Wetboek van Strafrecht aldus worden uitgelegd dat niet enig door de betrokkene begaan misdrijf, zoals diefstal, afpersing of oplichting, ertoe heeft geleid dat hij het betreffende goed onder zich heeft gekregen. Bovenstaande staat derhalve een bewezenverklaring van het onder feit 2 ten laste gelegde in de weg, met als gevolg dat hiervoor vrijspraak dient te volgen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
- 1.
omstreeks de periode van 11 tot en met 31 juli 2007 te [plaats] en [plaats] en [plaats], tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich (en een ander) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid, [bedrijf 3] heeft bewogen tot de afgifte van 81.500 Euro, hebbende verdachte en zijn mededader met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - in strijd met de waarheid zich voorgedaan als bestuurder van [bedrijf 1], zijnde een kredietwaardige B.V., waardoor [bedrijf 3] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.
- 3.
in de periode van 11 tot en met 12 juli 2007 te [plaats] en [plaats], tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een valse of vervalste jaarrekening 2006 van [bedrijf 1] en een beoordelingsverklaring, - elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware die geschriften echt en onvervalst, terwijl uit dat gebruik enig nadeel kon ontstaan, bestaande dat gebruikmaken hierin dat hij, verdachte en zijn mededader die jaarrekening hebben overgelegd ten behoeve van het sluiten van een financieringsovereenkomst met [bedrijf 3] en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat de cijfers op die jaarrekening fictief zijn en de handtekening niet is van de ondergetekende.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1
De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Feit 1: Medeplegen van oplichting
Feit 3: Medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst
5.2
De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met aftrek van het voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met medeverdachte [medeverdachte] schuldig gemaakt aan oplichting van een lease-maatschappij ter verkrijging van een financiering voor de aankoop van drie auto’s voor een totaalbedrag van € 81.500,00. Daartoe heeft verdachte een lege B.V. gekocht en zijn medeverdachte [medeverdachte] directeur gemaakt van die B.V.. Door middel van valse financiële gegevens is de leasemaatschappij met verdachte en zijn medeverdachte de lease-overeenkomst aangegaan en hebben de beide verdachten daarmee de beschikking gekregen over de drie dure auto’s. Teneinde de oplichting mogelijk te maken heeft verdachte [medeverdachte] benaderd en hem geld geboden om de lege B.V. op zijn naam te zetten. Verdachte heeft [medeverdachte] als “katvanger” ingezet om zichzelf buiten beeld te houden en daarbij gebruik gemaakt van de valse jaarrekening en beoordelingsverklaring. Hiermee is tevens het vertrouwen in het handelsverkeer ernstig geschaad. Verdachte heeft enkel gehandeld uit winstbejag en hij heeft zich niet om de gevolgen bekommerd, sterker nog: hij wilde de medeverdachte [medeverdachte] hiervoor laten opdraaien, terwijl verdachte de vruchten van het frauduleuze handelen plukte. Bij zijn aanhouding beschikte de verdachte immers nog over één van de bewuste auto’s en de bankpas van de B.V..
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
- -
de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d.
- 15.
juni 2009 waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Bij de bepaling van de hierna te noemen straf heeft de rechtbank overeenkomstig het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, rekening gehouden met de omstandigheid, dat verdachte op 7 mei 2009 is veroordeeld in verband met deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven (een zaak waarin soortgelijke strafbare feiten aan die veroordeling ten grondslag lagen) en nu opnieuw wordt schuldig verklaard aan een strafbaar feit voor de hierboven genoemde datum gepleegd.
De rechtbank acht, alles afwegende, een voorwaardelijke gevangenisstraf en een onvoorwaardelijke werkstraf van na te melden duur passend en geboden. De rechtbank heeft daarbij gelet op de initiërende en grotere rol van verdachte dan zijn medeverdachte. Ook heeft de rechtbank gelet op de andere veroordeling ter zake soortgelijke feiten en om die reden zal aan de verdachte een hogere straf worden opgelegd dan aan de medeverdachte. Anders dan de officier van justitie heeft geëist zal geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf worden opgelegd. De rechtbank wil met deze voorwaardelijke gevangenisstraf enerzijds de ernst van de door verdachte gepleegde feiten tot uitdrukking brengen en anderzijds ermee bewerkstelligen dat dit verdachte ervan zal weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Daarnaast zal de rechtbank een werkstraf opleggen van de maximale duur.
7. De wettelijke voorschriften
8. De beslissing
De rechtbank:
Geldigheid van de dagvaarding
- -
verklaart de dagvaarding nietig voor zover onder 2 is ten laste gelegd dat verdachte tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk een BMW wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
Vrijspraak
- -
spreekt verdachte vrij van het onder feit 2 (voor het overige) ten laste gelegde;
Bewezenverklaring
- -
verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- -
spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- -
verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1: Medeplegen van oplichting
Feit 3: Medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst
- -
verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- -
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 4 maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- -
bepaalt dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast;
omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- -
veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 240 uren;
- -
beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen.
- -
bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P. den Otter, voorzitter, mr. J.W. Veenendaal en
mr. M.H.L. Schoenmakers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.A.B. Kleemans, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 24 augustus 2009.
Mr. Schoenmakers is niet in de gelegenheid dit vonnis mee te ondertekenen.