HR 3 november 2009, LJN BJ7258, NJ 2009/554 dictum sub 5.
HR, 17-09-2013, nr. 11/04324
ECLI:NL:HR:2013:710
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
17-09-2013
- Zaaknummer
11/04324
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:710, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 17‑09‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:802, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2013:802, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 25‑06‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:710, Gevolgd
- Wetingang
art. 14c Wetboek van Strafrecht
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2013-0354
NbSr 2013/316
Uitspraak 17‑09‑2013
Inhoudsindicatie
Last tot tenuitvoerlegging. Art. 14c.1 (oud) Sr. Mede gelet op de bewoordingen van art. 14c.1 (oud) Sr en de ratio van de algemene voorwaarde, moet worden aangenomen dat de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf niet kan worden gelast ter zake van een s.f. waaraan verdachte zich heeft schuldig gemaakt vóór de uitspraak waarbij de voorwaardelijke straf is opgelegd. In aanmerking genomen dat het bewezenverklaarde feit is begaan op 12 september 2007 en dat het vonnis waarbij de voorwaardelijke straffen waarvan de tenuitvoerlegging is gevorderd, zijn opgelegd, dateert van een latere datum (16 april 2008) had het Hof dus niet de tenuitvoerlegging van die straffen mogen gelasten. HR doet de zaak om doelmatigheidsredenen zelf af.
Partij(en)
17 september 2013
Strafkamer
nr. 11/04324
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 9 september 2011, nummer 24/001700-09, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. N. van der Laan, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, doch uitsluitend wat betreft de last tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 16 april 2008 voorwaardelijk opgelegde geldboetes, tot afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging van die geldboetes, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste, het tweede en het derde middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het vierde middel
3.1.
Het middel richt zich tegen 's Hofs last tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 16 april 2008 opgelegde voorwaardelijke geldboetes.
3.2.
Het Hof heeft de verdachte veroordeeld ter zake van een op 12 september 2007 begaan strafbaar feit.
3.3.
Het in de onderhavige zaak toegepaste art. 14c, eerste lid, (oud) Sr luidt, als volgt:
"Toepassing van artikel 14a geschiedt onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit."
3.4.
Mede gelet op de bewoordingen van art. 14c, eerste lid, (oud) Sr en de ratio van de algemene voorwaarde, moet worden aangenomen dat de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf niet kan worden gelast ter zake van een strafbaar feit waaraan de verdachte zich heeft schuldig gemaakt vóór de uitspraak waarbij de voorwaardelijke straf is opgelegd. In aanmerking genomen dat het bewezenverklaarde feit is begaan op 12 september 2007 en dat het vonnis waarbij de voorwaardelijke straffen waarvan de tenuitvoerlegging is gevorderd, zijn opgelegd, dateert van een latere datum, te weten 16 april 2008, had het Hof dus niet de tenuitvoerlegging van die straffen mogen gelasten.
3.5.
Het middel is gegrond. De Hoge Raad zal om doelmatigheidsredenen zelf de zaak afdoen.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de last tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 16 april 2008 voorwaardelijk opgelegde geldboetes;
wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van die straffen;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 17 september 2013.
Conclusie 25‑06‑2013
Inhoudsindicatie
Last tot tenuitvoerlegging. Art. 14c.1 (oud) Sr. Mede gelet op de bewoordingen van art. 14c.1 (oud) Sr en de ratio van de algemene voorwaarde, moet worden aangenomen dat de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf niet kan worden gelast ter zake van een s.f. waaraan verdachte zich heeft schuldig gemaakt vóór de uitspraak waarbij de voorwaardelijke straf is opgelegd. In aanmerking genomen dat het bewezenverklaarde feit is begaan op 12 september 2007 en dat het vonnis waarbij de voorwaardelijke straffen waarvan de tenuitvoerlegging is gevorderd, zijn opgelegd, dateert van een latere datum (16 april 2008) had het Hof dus niet de tenuitvoerlegging van die straffen mogen gelasten. HR doet de zaak om doelmatigheidsredenen zelf af.
Nr. 11/04324
Mr. Vegter
Zitting: 25 juni 2013
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Bij arrest van 9 september 2011 heeft de Enkelvoudige Kamer van het Hof te Leeuwarden de verdachte bij verstek wegens – kort gezegd – onverzekerd rijden, veroordeeld tot een geldboete van € 320,- te vervangen door zes dagen hechtenis. Tevens heeft het Hof de tenuitvoerlegging gelast van twee, door de Rechtbank te Leeuwarden, sector Kanton te Heerenveen op 19 april 2008 opgelegde voorwaardelijke geldboetes, te weten een van € 320,- te vervangen door zes dagen hechtenis en een van € 380,- te vervangen door zes dagen hechtenis.
2. Namens de verdachte heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, beroep in cassatie ingesteld. Namens de verdachte heeft mr. N. van der Laan, advocaat te Amsterdam, een schriftuur houdende vier middelen van cassatie ingediend.
3. Het eerste middel behelst de klacht dat het Hof de grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten door iets anders bewezen te verklaren dan ten laste is gelegd. Inderdaad is ten laste van de verdachte bewezen verklaard dat hij – kort gezegd – op 12 september 2009 onverzekerd heeft gereden terwijl ten laste was gelegd dat hij dit exact twee jaar eerder, op 12 september 2007 had begaan. Dat het hier een kennelijke vergissing betreft blijkt onder meer uit de uitspraak van de Rechtbank te Leeuwarden, sector Kanton te Heerenveen van 21 januari 2009, al is in de aantekening mondeling vonnis geen pleegdatum opgenomen. Uit de datum waarop het vonnis is gewezen blijkt echter dat de pleegdatum niet 12 september 2009 – dus enkele maanden ná de uitspraak – kan zijn geweest. Ook de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen wijzen op een kennelijke vergissing in de bewezenverklaring. Het proces-verbaal dat op 5 maart 2008 is opgemaakt door een buitengewoon opsporingsambtenaar wijst 12 september 2007 aan als pleegdatum terwijl ook de eveneens door het Hof gebezigde print uit het kentekenregister wijst op 12 september 2007 als datum waarop het bewezenverklaarde feit is begaan.
4. Hieruit volgt dat het Hof kennelijk bij vergissing 12 september 2009 als pleegdatum in de bewezenverklaring heeft opgenomen. Hieraan doet niet af dat in de aantekening mondeling arrest weer een andere pleegdatum is opgenomen, te weten 21 januari 2009. In de eerste plaats niet omdat de aantekening mondeling arrest op grond van het bepaalde in art. 426, vierde lid, Sv komt te vervallen indien een gewoon rechtsmiddel tegen het arrest wordt aangewend, zoals in de onderhavige zaak het geval is. In de tweede plaats is 21 januari 2009 de datum waarop het vonnis in de onderhavige zaak in eerste aanleg is uitgesproken door de Rechtbank Leeuwarden, Sector Kanton te Heerenveen. Op basis daarvan kan ook die datum als een kennelijke vergissing worden aangemerkt.
5. Nu de bewezenverklaring verbeterd kan worden gelezen, komt de feitelijke grondslag aan dit middel te ontvallen.
6. Het verbeterd lezen van de bewezenverklaring heeft tevens tot gevolg dat ook aan het tweede en derde middel de feitelijke grondslag komt te ontvallen. Beide middelen gaan ervan uit van een bewezenverklaring waarbij de verdachte op 12 september 2009 onverzekerd heeft gereden. Aldus mist het tweede middel, dat klaagt over het ontbreken van bewijsmiddelen waaruit kan volgen dat het feit op 12 september 2009 is gepleegd, feitelijke grondslag. Uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen volgt dat de verdachte op 12 september 2007 onverzekerd heeft gereden zoals het Hof ook bewezen heeft verklaard. Het middel faalt.
7. Het derde middel houdt de klacht in dat de bewezenverklaring onverenigbaar is met het feit dat de personenauto die de verdachte niet verzekerd zou hebben, op 12 september 2009 reeds in beslag was genomen nu de Kantonrechter te Heerenveen bij vonnis van 19 april 2008 de verbeurdverklaring van de personenauto had uitgesproken toen hij wederom wegens onverzekerd rijden was veroordeeld. Ook dit middel mist feitelijke grondslag nu de verdachte onverzekerd heeft gereden vóórdat de verbeurdverklaring van de betreffende personenauto werd uitgesproken. Het middel faalt.
8. Het vierde middel betreft de tenuitvoerlegging van twee door de Kantonrechter te Leeuwarden op 19 april 2008 opgelegde geldboetes. In de toelichting op het middel wordt terecht gesteld dat Hof de tenuitvoerlegging niet had mogen gelasten omdat het feit waarvoor de verdachte thans terecht staat, is begaan vóórdat de uitspraak is gedaan waarbij de voorwaardelijke straffen werd opgelegd zodat het geen grond kan zijn om de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straffen te gelasten.
9. Voor de beoordeling van het middel is van belang dat de Rechtbank te Leeuwarden, sector Kanton te Heerenveen op 19 april 2008, de verdachte wegens – kort gezegd – drie maal onverzekerd rijden, heeft veroordeeld tot een drietal geldboetes van achtereenvolgens twee maal € 320,- (te vervangen door zes dagen hechtenis) en eenmaal van € 400,- (te vervangen door acht dagen hechtenis) voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Tevens heeft de kantonrechter een personenauto verbeurdverklaard. De drie feiten zijn begaan op achtereenvolgens 27 juli 2007, 6 juli 2007 en 24 mei 2007. De officier van justitie heeft ervoor gekozen de tenuitvoerlegging van twee van de drie voorwaardelijk opgelegde geldboetes te vorderen.
10. Nu het in de onderhavige zaak bewezenverklaarde feit – bij verbeterde lezing van de pleegdatum – dateert van vóór het vonnis waarbij de voorwaardelijke straffen zijn opgelegd, wordt in de toelichting op het middel een beroep gedaan op HR 3 november 2009, LJN BJ7258, NJ 2009/554 r.o. 3.4 waarin de Hoge Raad het navolgende heeft overwogen:
‘Mede gelet op de bewoordingen van art. 14c, eerste lid, Sr en de ratio van de algemene voorwaarde, moet worden aangenomen dat de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf vanwege niet naleving van de algemene voorwaarde niet kan worden gelast ter zake van een strafbaar feit waaraan de verdachte zich heeft schuldig gemaakt vóór de uitspraak waarbij de voorwaardelijke straf is opgelegd. In aanmerking genomen dat het bewezenverklaarde feit is begaan op 29 mei 2006 en dat het vonnis waarbij de voorwaardelijke straf waarvan de tenuitvoerlegging is gevorderd is opgelegd, dateert van een latere datum, te weten 22 augustus 2006, had het Hof dus niet de tenuitvoerlegging van die straf mogen gelasten.’
11. Ook in de onderhavige zaak is het vonnis waarbij de voorwaardelijke straf is opgelegd waarvan de tenuitvoerlegging is gevorderd, van later datum dan het bewezenverklaarde feit dat op 12 september 2007 is begaan. Het bewezenverklaarde feit dateert wel van ná de feiten waarvoor de voorwaardelijke straf is opgelegd, maar de veroordeling zelf is van eerder datum. Het Hof had dus niet de tenuitvoerlegging van de straffen mogen gelasten.
12. De Hoge Raad kan zelf de vordering tot tenuitvoerlegging van de straffen afwijzen.1.
13. De eerste drie middelen kunnen worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO, ontleende motivering.
14. Ambtshalve gronden die tot vernietiging van het bestreden arrest zouden moeten leiden, heb ik niet aangetroffen.
15. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, doch uitsluitend voor wat betreft de last tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 19 april 2008 voorwaardelijk opgelegde geldboetes; afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging van die geldboetes, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 25‑06‑2013