Vgl. onder meer HR 12 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ3626, NJ 2013/394 m.nt. Reijntjes en meer recent HR 30 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:418.
HR, 14-09-2021, nr. 20/00953
ECLI:NL:HR:2021:1253
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
14-09-2021
- Zaaknummer
20/00953
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2021:1253, Uitspraak, Hoge Raad, 14‑09‑2021; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2020:660
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2021:821
ECLI:NL:PHR:2021:821, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 29‑06‑2021
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2021:1253
Beroepschrift, Hoge Raad, 27‑10‑2020
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2021-0273 met annotatie van J.H.J. Verbaan
NJB 2021/2485
RvdW 2021/905
JIN 2021/143 met annotatie van Oort, C. van
NJ 2021/366 met annotatie van N. Jörg
JIN 2021/143 met annotatie van Oort, C. van
Uitspraak 14‑09‑2021
Inhoudsindicatie
Belaging (art. 285b.1 Sr) en bedreiging (art. 285.1 Sr) van medewerkers van gemeente Gouda. Post-Keskin. Afwijzing van ttz. in h.b. gedaan getuigenverzoek (4 personen) o.b.v. noodzakelijkheidscriterium. 1. Afwijzing op tz. in h.b. toereikend gemotiveerd? 2. Gebruik van getuigenverklaringen voor het bewijs. Schending ondervragingsrecht? Ad 1. HR herhaalt relevante overwegingen uit HR:2021:576 (post-Keskin) m.b.t. beoordeling van verzoeken tot oproepen en horen van getuigen door feitenrechter in situatie dat zo’n verzoek betrekking heeft op getuige t.a.v. wie verdediging het ondervragingsrecht nog niet heeft kunnen uitoefenen, terwijl deze getuige al (in vooronderzoek of anderszins) verklaring heeft afgelegd met belastende strekking. ’s Hofs oordeel dat verzoek tot horen van personen als getuigen met inachtneming van noodzakelijkheidscriterium wordt afgewezen omdat onvoldoende is onderbouwd waarom horen van belang is voor enige door hof te nemen beslissing, is niet z.m. begrijpelijk, omdat aan verzoek ten grondslag is gelegd dat verklaringen van getuigen belastend zijn voor verdachte en dat verdachte tlgd. belagingen en bedreiging betwist. Ad 2. Hof heeft er niet blijk van gegeven te hebben nagegaan of procedure in haar geheel voldoet aan het door art. 6 EVRM gewaarborgde recht op eerlijk proces. In dat verband is van belang dat hof geen overwegingen heeft gewijd aan gewicht van verklaring van de getuigen, binnen geheel van resultaten van strafvorderlijk onderzoek, voor bewezenverklaring en bestaan van compenserende factoren, terwijl uit voorgaande blijkt dat hof zijn oordeel omtrent reden dat ondervragingsrecht niet kan worden uitgeoefend m.b.t. getuige van wie verklaring voor bewijs wordt gebruikt , ontoereikend heeft gemotiveerd. De enkele omstandigheid dat hof in zijn beoordeling ook het stadium waarin verzoek is gedaan in aanmerking heeft genomen, kan zonder nadere motivering niet tot ander oordeel leiden. Volgt vernietiging en terugwijzing. CAG: anders.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 20/00953
Datum 14 september 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 3 maart 2020, nummer 23-004072-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M.W. Stoet, advocaat te ’sGravenhage, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het derde cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat de afwijzing door het hof van het door de verdediging gedane verzoek tot het horen van [betrokkene 2], de medewerkster [betrokkene 3], [betrokkene 1] en [betrokkene 8] als getuigen ontoereikend is gemotiveerd, althans dat het gebruik van de eerder door deze getuigen afgelegde verklaringen voor het bewijs onverenigbaar is met artikel 6 lid 3, aanhef en onder d, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), omdat de verdediging het ondervragingsrecht niet heeft kunnen uitoefenen.
2.2.1
Het hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
“1. hij op tijdstippen gelegen in de periode van 1 januari 2012 tot en met 13 januari 2016 te Gouda, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van medewerkers van de gemeente Gouda, genaamd [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 1], met het oogmerk die medewerkers te dwingen aandacht aan hem te besteden, immers heeft hij, verdachte die medewerkers:
- op het woonadres bezocht en/of
- op straat aangesproken en/of
- op een verbaal agressieve/beschuldigende wijze benaderd en/of
- gebeld op de privé en zakelijke telefoon en/of
- brieven en e-mails gestuurd;
2. hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2014 tot en met 13 januari 2016 te Gouda, in elk geval in Nederland, de burgemeester van gemeente Gouda, genaamd M. Schoenmaker en medewerkers van gemeente Gouda, genaamd [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en [betrokkene 1], heeft bedreigd met enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen kan ontstaan,
immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde burgemeester en/of medewerkers dreigend schriftelijk de woorden toegevoegd:
- “Ik ben bijna dood maar ik zal niet alleen dood” en/of
- “Je hebt de deuren van de hel geopend. Ik zal je niet me laten doden. Ik ben niet bang van de doden. Straks zullen we elkaar zien. De hele wereld, CNN, BBC, SBS etc. zullen over wat ik ga doen spreken, dag en nacht. Voor jaren” en/of
- “Wat ik zal doen, zal op de TV, kranten, BBC, CNN en de hele wereld zal over wat ik ga doen, dag en nacht spreken”.”
2.2.2
De bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“Ten aanzien van feiten 1 en 2:
1. Een proces-verbaal van aangifte van stalking met nummer PL1500-2015293703-1 van 19 oktober 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] [doorgenummerde pagina’s 16-22 (Z)].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 7 oktober 2015 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [betrokkene 2]:
Ik doe aangifte en klacht tegen [verdachte] geboren [geboortedatum] 1969 te [geboorteplaats] wonende van de [a-straat 1] te Gouda. Mijn naam is [betrokkene 2]. Ik ben sinds 2012 werkzaam bij de Gemeente Gouda. In de periode van 1 januari 2012 tot 31 december 2014 was ik als afdelingshoofd Service verantwoordelijk voor de externe dienstverlening richting burgers waaronder naturalisatieaanvragen en hierbij ook direct leidinggevende van mijn collega [betrokkene 3].
Per 1 januari 2015 werk ik als afdelingshoofd Facilitaire Zaken bij de Gemeente Gouda.
Sinds 2012 word ik tijdens mijn werkzaamheden alsmede in mijn privéleven geconfronteerd met [verdachte].
Noot verbalisant:
Het navolgende is een samenvatting van de brieven, e-mails gestuurd aan de personeelsleden van de Gemeente Gouda en registraties bekend bij de politie.
2012
Het kennelijk eerste incident in Gouda speelde zich af in januari 2012, toen [verdachte] zich vervoegde aan de balie van het Huis van de Stad, waar hij te woord werd gestaan door medewerkster [betrokkene 3].
Hij wilde naturalisatie aanvragen, maar nadat [betrokkene 3] om dit na te vragen had gebeld bleek [verdachte] niet de juiste documenten meegebracht te hebben. Hij werd boos en liep weg. Na een half uur kwam hij terug en eiste de naam van [betrokkene 3]. Toen ze die niet wilde geven werd [verdachte] weer boos en zei tegen [betrokkene 3] dat ze niks was en niks voorstelde. Uiteindelijk gaf ze hem haar voornaam, waarna hij vertrok.
Op 25 mei 2012 verscheen [verdachte] weer aan de balie waar [betrokkene 3] werkzaam was. Toen ze hem aankeek zei hij tegen haar: “Wacht maar af”. [betrokkene 3] is hierna weggelopen, terwijl een andere medewerker met [verdachte] heeft gesproken. Tegen deze andere medewerker zou [verdachte] over [betrokkene 3] het volgende hebben gezegd: Ik ken haar heel goed. Ik weet wie ze is. Ik ga haar iets aandoen wat ze niet snel zal vergeten.
Omdat hij een afspraak zou hebben met een andere medewerker van de gemeente Gouda, genaamd [betrokkene 2], verscheen [verdachte] op 26 oktober 2012 ’s middags aan de op dat moment gesloten balie op de 1e etage van het gemeentehuis. Daar begon [verdachte] te schreeuwen tegen de daar werkzame [betrokkene 3] en aan het hek te rukken. Een medewerkster van de beveiliging nam [verdachte] mee naar beneden, waar hij zei dat hij haar ([betrokkene 3]) zou pakken en haar een kankerhoer noemde. Na de komst van de politie verliet [verdachte] het gemeentehuis, maar bleef zich in de omgeving ophouden. Toen hij er om 17:00 uur nog was en de uitgang in de gaten leek te houden, werd opnieuw de politie gebeld. Bij komst van de politie bleek [verdachte] te zijn vertrokken. [betrokkene 3] werd met politiebegeleiding naar haar auto gebracht.
2013
Op 23 mei 2013 kwam [verdachte] aan de deur op het privéadres van [betrokkene 2] om vragen te stellen. [betrokkene 2] meldde dit de volgende dag bij de politie.
2014
Terwijl zij op 22 januari 2014 in haar vrije tijd door een winkelcentrum liep in Gouda werd [betrokkene 3] benaderd door [verdachte], die zei haar te zullen vermoorden en af te maken omdat ze zijn leven verpest had.
Op 30 januari 2014 ontving de gemeente Gouda een aan de burgemeester gerichte brief van [verdachte] over zijn aanhouding de week ervoor. Volgens [verdachte] was de burgemeester hiervoor verantwoordelijk.
Op 4 april 2014 was er een Politierechterzitting tegen [verdachte] voor bedreiging en belediging. [verdachte] werd vrijgesproken van de bedreiging, maar veroordeeld voor de belediging. Hierna belde [verdachte] naar [betrokkene 2] met de vraag of zij (de burgemeester en medewerkers van de gemeente) al een feestje aan het vieren waren. Ze zouden volgens [verdachte] nog wel merken wat er ging gebeuren.
Op 11 april 2014 deed gemeentesecretaris [betrokkene 1] aangifte tegen [verdachte] i.v.m. het lastig vallen van [betrokkene 2]. Op zijn privénummer werd [betrokkene 2] op 10 en 11 april 2014 meerdere malen gebeld. Ook via zijn mobiele telefoon nam [verdachte] contact op met [betrokkene 2]. Een gedeelte van ongeveer 20 minuten van het 48 minuten durende gesprek werd opgenomen en ter beschikking gesteld van de politie en is in een proces-verbaal uitgewerkt. De uitwerking bevestigde het beeld van het taalgebruik van [verdachte].
2015
Op 2 februari 2015 werd door de politie vastgelegd dat de gemeente Gouda het al eerder aan [verdachte] opgelegde toegangsverbod tot het Huis van de Stad verlengd had tot 19 februari 2016. Dit was per brief aan [verdachte] meegedeeld.
Op 14 april 2015 is vastgelegd dat een bedreigende brief werd ontvangen, gericht aan de gemeenteambtenaren [betrokkene 3] en [betrokkene 2] en aan de burgemeester en gemeentesecretaris van Gouda. [verdachte] zou van de IND een brief hebben ontvangen dat een tweede door hem ingediend verzoek om naturalisatie zou worden afgewezen. Een valse aangifte die tegen [verdachte] zou zijn gedaan door [betrokkene 3] zou hiervan de oorzaak zijn. [verdachte] had [betrokkene 3] de kans gegeven om haar valse aangifte in te trekken, maar dat had ze niet gedaan. Hij vroeg daarom om het privéadres van [betrokkene 3] om een klacht tegen haar te kunnen indienen. [verdachte] sloot af met de mededeling dat ze elkaar volgende maand zouden zien.
Sinds 1 mei 2015 zijn er verschillende brieven en e-mails van [verdachte] ontvangen door de gemeente Gouda. Deze zijn allen bij deze aangifte gevoegd.
- U vraagt mij wat de invloed van het gedrag van [verdachte] op mijn werk is.
Ik kan u hierover het volgende verklaren:
Deze is in de periode van afdelingshoofd Services behoorlijk groot geweest omdat ik naast formeel verantwoordelijk voor de externe dienstverlening (o.a. naturalisatieaanvragen) ook direct leidinggevende was van [betrokkene 3] die heel veel last van [verdachte] had/heeft.
Verder heb ik een groot aantal malen direct contact gehad met [verdachte] zowel telefonisch als in persoon. Dit waren spannende situaties en vaak zeer vervelende ervaringen die in sterkte toenamen na afwijzing van de verzoeken om naturalisatie en bezwaarprocedures etc. van [verdachte]. Met regelmaat heb ik gekeken of [verdachte] zich soms ophield bij het HvdS (het hof begrijpt: Huis van de Stad) zodat ik hiermee bij het arriveren of bij het naar huis gaan rekening moest houden.
- U vraag mij wat de invloed van het gedrag van [verdachte] op mijn privésituatie is. Ik kan u hierover het volgende verklaren:
[verdachte] heeft (en nog steeds) heel vaak gebeld op tijdstippen buiten kantoortijd op zowel mijn privételefoon als werkmobiel. Belt ook ’s nachts waardoor ik de telefoon maar op stil heb staan, wat ik op zich vervelend vind omdat ik vind dat ik 24/7 bereikbaar moet zijn aangezien ik ook deel uitmaak van de rampenorganisatie van de gemeente. Er zijn periodes waarin het betrekkelijk rustig is, maar ook periodes dat hij zeer vaak belt. Voor de zomervakantie 2015 daarom besloten (na advies) om de privételefoon te blokkeren voor anonieme nummers zodat ik daarop niet meer door hem gebeld wordt. Dat geeft voor mij en mijn huisgenoten thuis meer rust. In de afgelopen periodes waarin dit allemaal speelt is [verdachte] enkele malen bij mijn privéadres langs geweest. Het feit dat hij weet waar ik woon maakt het er allemaal niet makkelijker op. Ondanks het feit dat via de politie een afspraak op locatie is geregeld en mijn huisgenoten zijn geïnstrueerd hoe te handelen blijft een nieuw bezoek of mogelijk bedreigend handelen van [verdachte] dat dit altijd wel een beetje meespeelt. In de periode dat er een paar hevige confrontaties waren liet ik bijvoorbeeld de lampen ‘s nachts branden om de indruk te wekken dat er iemand wakker was. Ook met het uitlaten van de hond keek ik dan extra goed om me heen en had ik altijd de mobiel en het mobiele alarm op zak.
- Wat doet het gedrag van [verdachte] met je en wat doet het met je familieleden?
In de periodes waarin het contact heftig was en bedreigend over kwam was ik altijd extra alert en maakte ik ook wel keuzes om [verdachte] (mogelijk) te ontlopen/niet tegen te komen. Dus als het even kan liever niet naar de stad op zaterdag of winkelcentrum Bloemendaal, kerkbezoek (want hij weet waar ik naar toe ga) etc. Niet dat ik bang voor hem ben, ik heb gewoon geen zin in de confrontatie en alles wat dit met zich meebrengt. Ondanks het feit dat ik een tiental keren aan hem heb uitgelegd dat ik geen part nog deel heb aan wat hem overkomt brengt dit geen verandering in zijn gedrag. Het feit hij weet waar ik woon en in mijn privésituatie is binnengedrongen en ik daarbij niet weet tot hoever hij misschien gaat maakt het er allemaal niet makkelijker op. Angst voor dat hij wellicht wat uithaalt als ik er niet ben of ‘s nachts is bij tijd en wijle zeker aanwezig. Mijn vrouw is er inmiddels ook helemaal klaar mee en vind dat er een eind aan moet komen. Zeker het telefonisch contact in het verleden en het feit dat hij weet waar ik woon maakte dat ze daar toch wel last van had.
- U vraag mij welk hinder ik ondervind van het gedrag van [verdachte]. Ik kan u het volgende verklaren:
Ik voel mij beperkt, ik ben altijd op mijn hoede, het voelt dat ik altijd over mijn schouder moet kijken. Bij tijd en wijle voel ik mij angstig. Ik ben boos en maak mij zorgen om mijn gezin, huis en auto.
- U vraag mij wat ik vind van het gedrag van [verdachte]. Ik kan u hierover het volgende verklaren:
Deze man is duidelijk paranoia. Hij hoort en ziet dingen die er niet zijn. Projecteert zijn woede op anderen en geeft hen de schuld van de situatie waarin hij verkeert, hoewel dat niet zo is. Het moet gewoon stoppen, het is onacceptabel, bedreigend en met name het onbekende van wat, waar en wanneer hij wellicht wat gaat doen (en waar hij in bedekte termen mee dreigt) maakt het uitermate vervelend en confronterend. Tevens word ik al langere tijd via mijn werk en privé telefoon lastig gevallen door [verdachte]. Vanaf 14 mei 2015 is er met de politie Gouda afgesproken dat ik mijn telefoon niet meer opneem als ik gebeld word door een onbekend nummer of door het telefoonnummer van [verdachte]. Ik heb op advies een lijst gemaakt van alle telefoontjes die ik onbekend heb ontvangen.
2. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1500-2015302909-18 van 26 januari 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] [doorgenummerde pagina 113 (A)].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Aangever [betrokkene 2] verklaart in zijn aangifte dat hij meerdere malen telefonisch is benaderd door verdachte [verdachte]. Van deze telefonische benaderingen is een lijst opgemaakt door de aangever. De lijst maakt onderdeel uit van dit proces-verbaal van bevindingen en is als bijlage hierbij gevoegd.
3. Geschriften, zijnde bij voormeld proces-verbaal van bevindingen gevoegde bijlagen:
a. e-mail bericht van [betrokkene 2] aan [betrokkene 4], met als onderwerp [verdachte], gedateerd 11 september 2014 16:47 [doorgenummerde pagina’s 114-115], waarin het volgende staat:
Vanmiddag om 15.49 uur ben ik gebeld door [verdachte] (geblokkeerd nummer). Het opende met: “dus u wilt mij vermoorden”. Zoals afgesproken heb ik gezegd dat ik hem niet te woord mag staan en heb verwezen naar de contactpersoon [betrokkene 4] en heb daarna opgehangen. Meteen daarna belde hij nogmaals maar ik heb niet opgenomen. Daarna is het rustig gebleven tot 16.45, toen is er nogmaals gebeld met een geblokkeerd nummer.
b. e-mail bericht van [betrokkene 2] aan [betrokkene 4], met als onderwerp RE: [verdachte], gedateerd 12 september 2014 8:59 [doorgenummerde pagina 114], waarin het volgende staat:
Zie onderstaand overzicht van latere belpogingen van [verdachte] om mij te spreken te krijgen.
Op mijn mobiel (werk)
16:49
16:57
18:21
18:22 Voicemail ontvangen
18.32
Voicemail ontvangen: Ik bel je niet meer elke dag, is erg belangrijk, alstublieft maar 1 minuutje van je tijd
Op mijn vaste telefoon (thuis/privé)
18.20
opgenomen door mijn vrouw: [verdachte]: vroeg naar mij. Mijn vrouw: hij is er niet, u moet contact opnemen met uw contactpersoon.
18.28
opgenomen door mijn vrouw: [verdachte]: ik weet dat je bent tegen buitenlanders. Mijn vrouw: fijne avond [verdachte].
18.30
telefoon laten gaan.
c. e-mail bericht van [betrokkene 2] aan [betrokkene 5] en [betrokkene 6] en CC aan o.a. [betrokkene 1] gedateerd 10 april 2014 met als onderwerp: Nieuwe opname 3 [verdachte], [doorgenummerde pagina’s 116-117] waarin het volgende staat:
Vanmiddag heeft [verdachte] 2 keer naar mijn privé (vaste) huisnummer gebeld. Mijn vrouw heeft hem te woord gestaan. [..] Vervolgens maakte hij haar uit voor racist, ik was een racist. [..] Ongeveer 15.15 uur belde hij weer.
Verder heeft hij mij eerder op de middag ook al 4 keer gebeld. Om 17.28 belde hij me weer en heb ik hem te woord gestaan. Hij heeft mij in het gesprek vele malen klootzak en racist genoemd en mij (en [betrokkene 3]) de schuld gegeven dat hij geen Nederlander kan worden. Wat ik heb begrepen heeft hij vandaag van zijn advocaat gehoord dat zijn bezwaar is afgewezen en dat de reden de (in zijn ogen valse) aangifte was waarvoor hij vorige week is voorgekomen. Hij heeft gezegd dat hij zich altijd rustig heeft gehouden vanwege de behandeling van zijn aanvraag maar dat nu alles (zijn hele toekomst) door mij kapot is gemaakt. Iedereen (ook de burgemeester) is een racist. Ik en [betrokkene 3] en onze familie wij zullen niet meer lachen. Op de vraag wat hij dan gaat doen zegt hij dat hij zal laten zien dat hij beest en terrorist is. Ik ga jou zien. Fuck you, fuck de politie, fuck iedereen. Ik heb niets meer te verliezen etc. Hij heeft aangegeven mij elke dag te bellen en langs te komen. Ik heb aangegeven dat hij geen contact meer met mij moet zoeken, dat ik geen afspraak met hem maak en dat hij mij met rust moet laten. Hij zegt dat het een persoonlijke zaak is geworden. Uiteindelijk heb ik het gesprek na 3 kwartier beëindigd.
Later belde hij nog een keer (alsof er niets gebeurd was) om het adres van [betrokkene 3] want hij wil op haar huisadres een klacht indienen. Ik heb aangegeven dat wij nooit een privéadres van een medewerker geven. Toen begon hij weer. Daarna belde hij nogmaals om het telefoonnummer van [betrokkene 7] te vragen. Ik heb gezegd dat we dat niet verstrekken maar dat ik zal vragen of [betrokkene 7] hem wil bellen. Vervolgens het gesprek beëindigd.
Ik schrijf dit inmiddels wel met een knoop in mijn maag, ik ben er echt helemaal klaar mee.
d. Lijst ‘Overzicht contactmomenten [verdachte]’, waarop in totaal 116 contacten staan vermeld in de periode van 13 mei tot en met 9 september op zowel werkmobiel als huistelefoon, waarvan een deel in de late avond en de nachtelijke uren [doorgenummerde pagina’s 118-121].
4. Een proces-verbaal van verhoor aangever met nummer PL1500-2015293703-5 van 19 februari 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] [doorgenummerde pagina’s 301-302 (B)].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 16 februari 2016 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [betrokkene 2]:
Sinds oktober 2015 is de angst niet toegenomen, maar ook niet verminderd. Er zijn sinds oktober 2015 momenten geweest dat [verdachte] weer veel ’s nachts frequent (met een anoniem nummer) belde. Om die reden heb ik mijn telefoon ’s nachts altijd op stil staan. Terwijl ik voor mijn functie 24/7 bereikbaar moet zijn. Er ontstaat dan een soort van berusting dat dit nooit gaat eindigen en een gedachte in het achterhoofd dat zaken misschien ook wel weer kunnen gaan escaleren. Hij weet immers waar ik woon! Sinds zijn voorlopige hechtenis medio januari 2016 en schorsing met voorwaarden ben ik niet meer anoniem gebeld, kennelijk heeft e.e.a. effect.
5. Een proces-verbaal van aangifte van stalking met nummer PL1500-2015302909-1 van 19 oktober 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] [doorgenummerde pagina’s 25-30 (Z)].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 16 oktober 2015 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [betrokkene 3]:
Ik doe aangifte en klacht tegen [verdachte], geboren [geboortedatum] 1969 te [geboorteplaats]. Ik ben werkzaam bij de gemeente Gouda. Ik ben werkzaam op de afdeling Service. Ik ben regelmatig ingedeeld aan de balie van de afdeling Service, voorheen burgerzaken. In mijn werk bij de gemeente Gouda ben ik diverse keren in aanmerking gekomen met [verdachte]. [verdachte] heeft mij dan ook meerdere malen bedreigd. [verdachte] bedreigt het laatste jaar ook via brieven die hij stuurt naar de gemeente en waarin hij zijn bedreigingen naar mij kenbaar maakt.
Noot verbalisant:
Het navolgende is een samenvatting van de brieven, e-mails gestuurd aan de personeelsleden van de Gemeente Gouda en registraties bekend bij de politie.
2012
Het kennelijk eerste incident in Gouda speelde zich af in januari 2012, toen [verdachte] zich vervoegde aan de balie van het Huis van de Stad, waar hij te woord werd gestaan door medewerkster [betrokkene 3].
Hij wilde naturalisatie aanvragen, maar nadat [betrokkene 3] om dit na te vragen had gebeld bleek [verdachte] niet de juiste documenten meegebracht te hebben. Hij werd boos en liep weg. Na een half uur kwam hij terug en eiste de naam van [betrokkene 3]. Toen ze die niet wilde geven werd [verdachte] weer boos en zei tegen [betrokkene 3] dat ze niks was en niks voorstelde. Uiteindelijk gaf ze hem haar voornaam, waarna hij vertrok.
Op 25 mei 2012 verscheen [verdachte] weer aan de balie waar [betrokkene 3] werkzaam was. Toen ze hem aankeek zei hij tegen haar: “Wacht maar af”. [betrokkene 3] is hierna weggelopen, terwijl een andere medewerker met [verdachte] heeft gesproken. Tegen deze andere medewerker zou [verdachte] over [betrokkene 3] het volgende hebben gezegd: Ik ken haar heel goed. Ik weet wie ze is. Ik ga haar iets aandoen wat ze niet snel zal vergeten.
Omdat hij een afspraak zou hebben met een andere medewerker van de gemeente Gouda, genaamd [betrokkene 2], verscheen [verdachte] op 26 oktober 2012 ’s middags aan de op dat moment gesloten balie op de 1e etage van het gemeentehuis. Daar begon [verdachte] te schreeuwen tegen de daar werkzame [betrokkene 3] en aan het hek te rukken. Een medewerkster van de beveiliging nam [verdachte] mee naar beneden, waar hij zei dat hij haar ([betrokkene 3]) zou pakken en haar een kankerhoer noemde. Na de komst van de politie verliet [verdachte] het gemeentehuis, maar bleef zich in de omgeving ophouden. Toen hij er om 17:00 uur nog was en de uitgang in de gaten leek te houden, werd opnieuw de politie gebeld. Bij komst van de politie bleek [verdachte] te zijn vertrokken. [betrokkene 3] werd met politiebegeleiding naar haar auto gebracht.
2013
Op 23 mei 2013 kwam [verdachte] aan de deur op het privéadres van [betrokkene 2] om vragen te stellen. [betrokkene 2] meldde dit de volgende dag bij de politie.
2014
Terwijl zij op 22 januari 2014 in haar vrije tijd door een winkelcentrum liep in Gouda werd [betrokkene 3] benaderd door [verdachte], die zei haar te zullen vermoorden en af te maken omdat ze zijn leven verpest had.
Op 30 januari 2014 ontving de gemeente Gouda een aan de burgemeester gerichte brief van [verdachte] over zijn aanhouding de week ervoor. Volgens [verdachte] was de burgemeester hiervoor verantwoordelijk.
Op 4 april 2014 was er een Politierechterzitting tegen [verdachte] voor bedreiging en belediging. [verdachte] werd vrijgesproken van de bedreiging, maar veroordeeld voor de belediging. Hierna belde [verdachte] naar [betrokkene 2] met de vraag of zij (de burgemeester en medewerkers van de gemeente) al een feestje aan het vieren waren. Ze zouden volgens [verdachte] nog wel merken wat er ging gebeuren.
Op 11 april 2014 deed gemeentesecretaris [betrokkene 1] aangifte tegen [verdachte] i.v.m. het lastig vallen van [betrokkene 2]. Op zijn privénummer werd [betrokkene 2] op 10 en 11 april 2014 meerdere malen gebeld. Ook via zijn mobiele telefoon nam [verdachte] contact op met [betrokkene 2]. Een gedeelte van ongeveer 20 minuten van het 48 minuten durende gesprek werd opgenomen en ter beschikking gesteld van de politie en is in een proces-verbaal uitgewerkt. De uitwerking bevestigde het beeld van het taalgebruik van [verdachte].
2015
Op 2 februari 2015 werd door de politie vastgelegd dat de gemeente Gouda het al eerder aan [verdachte] opgelegde toegangsverbod tot het Huis van de Stad verlengd had tot 19 februari 2016. Dit was per brief aan [verdachte] meegedeeld.
Op 14 april 2015 is vastgelegd dat een bedreigende brief werd ontvangen, gericht aan de gemeenteambtenaren [betrokkene 3] en [betrokkene 2] en aan de burgemeester en gemeentesecretaris van Gouda. [verdachte] zou van de IND een brief hebben ontvangen dat een tweede door hem ingediend verzoek om naturalisatie zou worden afgewezen. Een valse aangifte die tegen [verdachte] zou zijn gedaan door [betrokkene 3] zou hiervan de oorzaak zijn. [verdachte] had [betrokkene 3] de kans gegeven om haar valse aangifte in te trekken, maar dat had ze niet gedaan. Hij vroeg daarom om het privéadres van [betrokkene 3] om een klacht tegen haar te kunnen indienen. [verdachte] sloot af met de mededeling dat ze elkaar volgende maand zouden zien.
Sinds 1 mei 2015 zijn er verschillende brieven en e-mails van [verdachte] ontvangen door de gemeente Gouda. Deze zijn allen bij deze aangifte gevoegd.
- U vraag mij wat de invloed van [verdachte] is op mijn werksfeer.
Ik kan u vertellen dat ik mijn werk altijd erg leuk gevonden maar dit is wel veranderd nadat [verdachte] is begonnen met zijn bedreigingen naar mij toe. Aangezien dit al 3 jaar speelt is er niet veel meer over van mijn werkplezier en is het zelfs een last geworden. Ik werk nog veel aan de balie maar ik merk dat ik angstig en gespannen ben als ik met klanten werk.
- U vraag mij wat voor invloed het gedrag van [verdachte] op mijn privésituatie doet.
Het gedrag van [verdachte] heeft er voor gezorgd dat ik angstig ben geworden en geen enkel vertrouwen meer heb in een goede uitkomst. Ik ben elke dag bang hem tegen te komen en dat hij mij of mijn familie iets zal aandoen. Mijn familie is gefrustreerd over het gebrek aan daadkracht en begrijpen niet dat iemand zover kan gaan zonder ter verantwoording te worden geroepen. Ze zijn bang dat mij op een dag iets ergs wordt aangedaan. Ik kan u vertellen dat ik mij al 3 jaar een gevangene voel. Ik durf en kan me niet meer vrij bewegen en moet dagelijks om me heen kijken. Hij heeft er voor gezorgd dat ik in een persoonlijke hel leef en me niet meer veilig voel. Mijn toekomst zie ik dus niet rooskleurig in maar met angst voor wat er komen gaat. Mijn leven staat al 3 jaar in teken van angst, haat en bedreiging. Ik weet niet meer hoe het is om in alle vrijheid te leven en te genieten van mijn leven.
6. Een proces-verbaal van aangifte van stalking met nummer PL1500-2015293859-1 van 19 oktober 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] [doorgenummerde pagina’s 33-37 (Z)].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 7 oktober 2015 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [betrokkene 1]:
Ik doe aangifte en klacht tegen [verdachte] geboren [geboortedatum] 1969 te [geboorteplaats]. Ik ben werkzaam bij de Gemeente Gouda als gemeente secretaris/algemeen directeur. Ik ben op de hoogte van de invloed en hinder die mijn medewerkers hebben van het gedrag van [verdachte]. Sinds 2012 word ik tijdens mijn werkzaamheden als mede in mijn privéleven geconfronteerd met [verdachte].
Noot verbalisant:
Het navolgende is een samenvatting van de brieven, e-mails gestuurd aan de personeelsleden van de Gemeente Gouda en registraties bekend bij de politie.
2012
Het kennelijk eerste incident in Gouda speelde zich af in januari 2012, toen [verdachte] zich vervoegde aan de balie van het Huis van de Stad, waar hij te woord werd gestaan door medewerkster [betrokkene 3].
Hij wilde naturalisatie aanvragen, maar nadat [betrokkene 3] om dit na te vragen had gebeld bleek [verdachte] niet de juiste documenten meegebracht te hebben. Hij werd boos en liep weg. Na een half uur kwam hij terug en eiste de naam van [betrokkene 3]. Toen ze die niet wilde geven werd [verdachte] weer boos en zei tegen [betrokkene 3] dat ze niks was en niks voorstelde. Uiteindelijk gaf ze hem haar voornaam, waarna hij vertrok.
Op 25 mei 2012 verscheen [verdachte] weer aan de balie waar [betrokkene 3] werkzaam was. Toen ze hem aankeek zei hij tegen haar: “Wacht maar af”. [betrokkene 3] is hierna weggelopen, terwijl een andere medewerker met [verdachte] heeft gesproken. Tegen deze andere medewerker zou [verdachte] over [betrokkene 3] het volgende hebben gezegd: Ik ken haar heel goed. Ik weet wie ze is. Ik ga haar iets aandoen wat ze niet snel zal vergeten.
Omdat hij een afspraak zou hebben met een andere medewerker van de gemeente Gouda, genaamd [betrokkene 2], verscheen [verdachte] op 26 oktober 2012 ’s middags aan de op dat moment gesloten balie op de 1e etage van het gemeentehuis. Daar begon [verdachte] te schreeuwen tegen de daar werkzame [betrokkene 3] en aan het hek te rukken. Een medewerkster van de beveiliging nam [verdachte] mee naar beneden, waar hij zei dat hij haar ([betrokkene 3]) zou pakken en haar een kankerhoer noemde. Na de komst van de politie verliet [verdachte] het gemeentehuis, maar bleef zich in de omgeving ophouden. Toen hij er om 17:00 uur nog was en de uitgang in de gaten leek te houden, werd opnieuw de politie gebeld. Bij komst van de politie bleek [verdachte] te zijn vertrokken. [betrokkene 3] werd met politiebegeleiding naar haar auto gebracht.
2013
Op 23 mei 2013 kwam [verdachte] aan de deur op het privéadres van [betrokkene 2] om vragen te stellen. [betrokkene 2] meldde dit de volgende dag bij de politie.
2014
Terwijl zij op 22 januari 2014 in haar vrije tijd door een winkelcentrum liep in Gouda werd [betrokkene 3] benaderd door [verdachte], die zei haar te zullen vermoorden en af te maken omdat ze zijn leven verpest had.
Op 30 januari 2014 ontving de gemeente Gouda een aan de burgemeester gerichte brief van [verdachte] over zijn aanhouding de week ervoor. Volgens [verdachte] was de burgemeester hiervoor verantwoordelijk.
Op 4 april 2014 was er een Politierechterzitting tegen [verdachte] voor bedreiging en belediging. [verdachte] werd vrijgesproken van de bedreiging, maar veroordeeld voor de belediging. Hierna belde [verdachte] naar [betrokkene 2] met de vraag of zij (de burgemeester en medewerkers van de gemeente) al een feestje aan het vieren waren. Ze zouden volgens [verdachte] nog wel merken wat er ging gebeuren.
Op 11 april 2014 deed gemeentesecretaris [betrokkene 1] aangifte tegen [verdachte] i.v.m. het lastig vallen van [betrokkene 2]. Op zijn privénummer werd [betrokkene 2] op 10 en 11 april 2014 meerdere malen gebeld. Ook via zijn mobiele telefoon nam [verdachte] contact op met [betrokkene 2]. Een gedeelte van ongeveer 20 minuten van het 48 minuten durende gesprek werd opgenomen en ter beschikking gesteld van de politie en is in een proces-verbaal uitgewerkt. De uitwerking bevestigde het beeld van het taalgebruik van [verdachte].
2015
Op 2 februari 2015 werd door de politie vastgelegd dat de gemeente Gouda het al eerder aan [verdachte] opgelegde toegangsverbod tot het Huis van de Stad verlengd had tot 19 februari 2016. Dit was per brief aan [verdachte] meegedeeld.
Op 14 april 2015 is vastgelegd dat een bedreigende brief werd ontvangen, gericht aan de gemeenteambtenaren [betrokkene 3] en [betrokkene 2] en aan de burgemeester en gemeentesecretaris van Gouda. [verdachte] zou van de IND een brief hebben ontvangen dat een tweede door hem ingediend verzoek om naturalisatie zou worden afgewezen. Een valse aangifte die tegen [verdachte] zou zijn gedaan door [betrokkene 3] zou hiervan de oorzaak zijn. [verdachte] had [betrokkene 3] de kans gegeven om haar valse aangifte in te trekken, maar dat had ze niet gedaan. Hij vroeg daarom om het privéadres van [betrokkene 3] om een klacht tegen haar te kunnen indienen. [verdachte] sloot af met de mededeling dat ze elkaar volgende maand zouden zien.
Sinds 1 mei 2015 zijn er verschillende brieven en e-mails van [verdachte] ontvangen door de gemeente Gouda. Deze zijn allen bij deze aangifte gevoegd.
Mijn medewerkers worden bedreigd en lastig gevallen en hebben bij hun werk veel last van het gedrag van [verdachte]. Verder geven zijn brieven, e-mails de organisatie veel werk en kosten veel tijd. Mij kost het ook tijd door de aangiftes en de gesprekken met medewerkers en de politie. Zijn aanwezigheid bij het Huis van de Stad of in de stad bij evenementen. Dit betekent dat wij er altijd rekening mee moeten houden.
[verdachte] beschuldigt mij van racisme en terrorisme en een valse aangifte. Hij beledigt mij en dreigt ermee dat “wij elkaar zullen zien”. Gelukkig heeft het gedrag van [verdachte] geen invloed op mijn privésituatie, maar ik maak mij wel zorgen omdat ik niet weet hoe gevaarlijk hij is of kan worden. Ik kan u wel vertellen dat het gedrag van [verdachte] mij raakt. Ik ben beledigd, ik voel me boos en machteloos. Wij als gemeente hebben alles gedaan om oplossingen te vinden maar deze leiden nergens toe. Vooral omdat medewerkers van de Gemeente Gouda die gewoon hun werk doen geïntimideerd worden, gestalked en hun werk niet kunnen doen zonder angst. Ik vind het gedrag van [verdachte] dan ook ontoelaatbaar en bedreigend.
7. Een proces-verbaal van aangifte van stalking met nummer PL1500-2016012354-1 van 13 januari 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] [doorgenummerde pagina’s 42-43 (Z)].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 13 januari 2016 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [betrokkene 8]:
Hij deed aangifte en verklaarde het volgende over het in de aanhef vermelde incident dat plaatsvond tussen 1 januari 2012 en 13 januari 2016:
[verdachte] bedreigt en belaagt sinds 2012 medewerkers van gemeente Gouda. Vanaf medio mei 2015 ontvangt de gemeente bijna wekelijks brieven met dreigende taal van [verdachte], van de [a-straat 1] in Gouda.
Deze brieven zijn gericht aan de burgemeester, (voormalig) betrokken gemeentesecretaris [betrokkene 1] en medewerkers [betrokkene 2] (het hof begrijpt: [betrokkene 2]), [betrokkene 3].
In oktober 2015 is er door de betrokken medewerkers, gemeentesecretaris en de burgemeester collectief aangifte / klacht gedaan tegen [verdachte].
Ook van oktober tot en met december 2015 heeft [verdachte] met grote regelmaat brieven met dreigende taal gestuurd en heeft hij steeds telefonisch contact gezocht met [betrokkene 2].
Het gedrag van [verdachte] stopt niet en is ontoelaatbaar. De genoemde ambtenaren van de gemeente Gouda voelen zich bedreigd en belaagd en zijn angstig om [verdachte] zowel in privé- als in de zakelijke omgeving te ontmoeten.
De gemeente heeft in de afgelopen periode maatregelen genomen om bedreigende situaties voor de ambtenaren van de gemeente zoveel mogelijk te voorkomen. Zo is er een toegangsverbod voor het Huis van de Stad opgelegd aan [verdachte] en is voor de contacten tussen [verdachte] en de gemeente een exclusieve contactpersoon aangewezen. Ondanks dat blijft [verdachte] doorgaan met dreigende brieven schrijven en telefonisch contact zoeken met [betrokkene 2]. De maat is vol. De persoonlijke levenssfeer van de betrokken ambtenaren / bestuurder wordt ernstig aangetast. Ik verzoek u om tot vervolging over te gaan.
8. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1500-2015302909-19 van 26 januari 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] [doorgenummerde pagina 128 (A)].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Verdachte [verdachte] schrijft sinds januari 2014 brieven aan de burgemeester van Gouda, Milo Schoenmaker. De brieven aan de burgemeester zijn tevens gericht aan de medewerkers van de gemeente Gouda, te weten [betrokkene 3], [betrokkene 2] en [betrokkene 1]. Naast brieven stuurde de verdachte ook e-mails. Ik zag dat de laatste brief dateerde van 17 december 2015. De brieven en e-mails maken onderdeel uit van dit proces-verbaal van bevindingen.
9. Geschriften, zijnde bij voormeld proces-verbaal van bevindingen gevoegde bijlagen:
- 35 brieven, ondertekend met [verdachte], [verdachte] of [verdachte]. De brieven op pagina’s 129, 131, 132, 133, 136-137, 139, 140-143, 148, 149-152, 153-154, 206, 207, 253, 259, 260-262, 271-273, 275, 277, 278-280, 283, 287-288, 290 en 291 hebben ofwel een datumstempel ofwel een handgeschreven datum (waarbij in de laatste gevallen deze datum door de inhoud van bijgevoegde e-mails van gemeenteambtenaren als datum binnenkomst wordt bevestigd). Voornoemde brieven zijn in de periode vanaf 28 januari 2014 tot en met 17 december 2015 bij de gemeente Gouda binnengekomen.
- 3 e-mails (met bijlagen) van [verdachte] ([e-mailadres], met als onderwerp: ‘Genocide, torture, discrimination, racism’, ondertekend met [verdachte], verstuurd aan (onder meer) gemeente Gouda en Milo Schoenmaker. De e-mails op p. 210 en p. 233 zijn op 23 juli 2015 binnengekomen, de e-mail op p. 240 met als onderwerp ‘Genocide, torture, discrimination en terrorism’ is op 3 augustus 2015 binnengekomen.
10. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1500-2015302909-24 van 18 april 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] [doorgenummerde pagina 282-283 (C-dossier)].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Ik heb onderzoek gedaan naar de brieven van verdachte [verdachte] waarvan de datum van binnenkomst niet duidelijk was.
De brief op pagina’s 155 en 156 van het dossier is binnengekomen op 2 februari 2015.
De brief op pagina’s 157 en 158 van het dossier is binnengekomen in het weekend van zaterdag 11 april 2015 en zondag 12 april 2015.
De brief op pagina’s 159 t/m 160 van het dossier is binnengekomen op maandag 18 mei 2015.
De brief op de pagina’s 165 t/m 166 van het dossier is binnengekomen op 26 mei 2015.
De brief op pagina 167 van het dossier is binnengekomen op 27 mei 2015.
De brief op pagina 168 van het dossier is binnengekomen op 1 juni 2015.
De brief op pagina 171 t/m 182 van het dossier is per mail op donderdag 11 juni 2015 binnengekomen bij de gemeente Gouda.
De brief op pagina 190 van het dossier is binnengekomen op 16 juni 2015.
De brief op pagina 191 van het dossier is binnengekomen op 17 juni 2015.
De brief op pagina 193 t/m 203 van het dossier is per mail binnengekomen op 22 juni 2015.
De brief op pagina 205 van het dossier is binnengekomen op 23 juni 2015.
De brief op pagina 208 van het dossier is binnengekomen op (het hof begrijpt) 13 juli 2015.
De brief op pagina 209 van het dossier is binnengekomen op (het hof begrijpt) 22 juli 2015.
De brief op pagina 257 van het dossier is binnengekomen op 26 augustus 2015.
Ten aanzien van feit 2:
11. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1500-2015302909-19 van 26 januari 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] [doorgenummerde pagina 128 (A)].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Verdachte [verdachte] schrijft sinds januari 2014 brieven aan de burgemeester van Gouda, Milo Schoenmaker. De brieven aan de burgemeester zijn tevens gericht aan de medewerkers van de gemeente Gouda, te weten [betrokkene 3], [betrokkene 2] en [betrokkene 1]. De brieven maken onderdeel uit van dit proces-verbaal van bevindingen.
12. Geschriften, zijnde bij voormeld proces-verbaal yan bevindingen gevoegde brieven:
a) p. 165-166: Brief ondertekend met [verdachte], voor zover inhoudende: “Ik ben bijna dood, maar ik zal niet alleen dood”;
b) p. 205: Brief gericht aan [betrokkene 3], Milo, [betrokkene 2], [betrokkene 1], ondertekend met [verdachte], voor zover inhoudende: ‘je hebt deur van de hel geopend.”
c) p. 276-277: Brief gericht aan [betrokkene 3], Milo, [betrokkene 2], [betrokkene 1], ondertekend met [verdachte], voor zover inhoudende:
“[betrokkene 3], je hebt de door van de hel geopend. Ik zal je me niet laten doden. Ik ben niet bang van de doden. Straks zullen we elkaar weerzien. De hele wereld, CNN, BBC, SBS etc... zullen over wat ik ga doen spreken, dag en nacht. Voor jaren.” en de bijgevoegde e-mail van de beveiligingsfunctionaris van de gemeente Gouda, waaruit het hof begrijpt dat de brief op 9 oktober 2015 bij de gemeente is binnengekomen;
d) p. 278-281: Brief gericht aan [betrokkene 3], Milo, [betrokkene 2], [betrokkene 1], ondertekend met [verdachte], met daarop handgeschreven “ontvangen 16-10-’15” voor zover inhoudende: “De helle wereld, TV. Kranten, CNN, BBC, SBS zullen spreken dag en nacht over wat ik ga doen. [...] Wat ik zal doen, zal op de TV, kranten, BBC, CNN en de hele wereldzal over wat ik ga doen, dag en nacht, spreken.” en de bijgevoegde e-mail van de M. Kolthof van de gemeente Gouda, waaruit het hof begrijpt dat de brief op 16 oktober 2015 bij de gemeente is bezorgd.
13. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1500-2015302909-24 van 18 april 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] [doorgenummerde pagina 282-283 (C-dossier)].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Ik heb onderzoek gedaan naar de brieven van verdachte [verdachte] waarvan de datum van binnenkomst niet duidelijk was.
De brief op de pagina’s 165 t/m 166 van het dossier is binnengekomen op 26 mei 2015.
De brief op pagina 205 van het dossier is binnengekomen op 23 juni 2015.”
2.2.3
Het hof heeft verder het volgende overwogen over de bewezenverklaring:
“Het hof stelt op grond van de tot het bewijs gebruikte bewijsmiddelen het volgende vast.
De verdachte heeft:
- gemeenteambtenaar [betrokkene 2] eenmaal op zijn woonadres bezocht;
- gemeenteambtenaar [betrokkene 3] eenmaal op straat aangesproken;
-gemeenteambtenaar [betrokkene 3] meermalen op een verbaal agressieve/beschuldigende wijze benaderd in het Huis van de Stad;
- vele brieven en e-mails van verontrustende dreigende dan wel intimiderende toon verstuurd naar de gemeente Gouda waarbij uit de inhoud en/of aanhef blijkt dat deze (onder meer) specifiek gericht zijn aan [betrokkene 3], [betrokkene 2] en [betrokkene 1].
Het hof verwerpt het verweer van de verdachte dat hij de brieven niet heeft geschreven. Gelet op de gedetailleerde inhoud van de brieven, die ziet op het conflict met de gemeente Gouda over de naturalisatieprocedure van de verdachte en de onjuiste bejegening door medewerkster [betrokkene 3] en de vermelding van de naam van de verdachte als afzender kan het niet anders dan dat de brieven van de verdachte afkomstig zijn. Er is geen aanwijzing dat iemand anders van deze gedetailleerde inhoud op de hoogte was en de brieven heeft geschreven; nog daargelaten dat niet valt in te zien welk belang een ander bij het schrijven van die brieven in naam van de verdachte zou hebben. Daar komt bij dat de verdachte verschillende e-mails aan de advocaatgeneraal en het hof heeft gezonden, waarin het hof vele overeenkomsten opmerkt qua schrijfwijze, toon en onderwerpen met de brieven in het dossier.
Voornoemde handelingen dienen in samenhang te worden beoordeeld, waarbij geldt dat belaging óók kan bestaan uit het veelvuldig lastig vallen van anderen uit de directe leef- of werkomgeving van een persoon, zonder dat deze daarbij zelf veelvuldig rechtstreeks door de verdachte wordt benaderd. Zo komt uit de aangiften van [betrokkene 3], [betrokkene 2] en [betrokkene 1] duidelijk naar voren dat zij zich door de combinatie van de genoemde handelingen van de verdachte, die deels niet direct op henzelf zijn gericht, in hun persoonlijke levenssfeer aangetast voelen.
De aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de hiervoor vastgestelde gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van de slachtoffers zijn zodanig geweest dat deze stelselmatig inbreuk op hun persoonlijke levenssfeer hebben gemaakt.
Uit de bewijsmiddelen komt naar voren dat de verdachte op indringende en intensieve wijze heeft geprobeerd met de slachtoffers in contact te komen en dat hij, ondanks een verbod om naar het stadhuis te komen, daarna middels het schrijven van vele brieven van dreigende dan wel intimiderende toon is doorgegaan met het maken van inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de betreffende gemeenteambtenaren. Het hof acht daarmee bewezen dat de verdachte zich aan de ten laste gelegde belaging schuldig heeft gemaakt.
Feit 2
Zoals hiervoor overwogen is bewezen dat de verdachte de in het dossier aanwezige brieven aan de burgemeester en medewerkers van de gemeente Gouda heeft verstuurd. Uit de bewijsmiddelen blijkt afdoende dat deze brieven op tijdstippen binnen de ten laste gelegde periode zijn binnengekomen bij de gemeente.
Anders dan door de rechtbank is overwogen is het hof van oordeel dat de in de tenlastelegging opgenomen uitingen voldoende concreet en van dien aard zijn dat bij de bedreigden de redelijke vrees kon ontstaan dat de verdachte enig misdrijf zou plegen waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen en goederen kon ontstaan. Daartoe is niet vereist dat een ieder van de bedreigden zich daadwerkelijk bedreigd heeft gevoeld door deze specifieke uitlatingen, nu de bedreigingen van dien aard zijn en onder zulke omstandigheden zijn gedaan dat deze in het algemeen een dergelijke vrees kunnen opwekken.”
2.3
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 18 februari 2020 heeft de raadsman van de verdachte het verzoek gedaan om [betrokkene 2], [betrokkene 3], [betrokkene 1] en [betrokkene 8] als getuigen te horen. Dat verzoek is door het hof afgewezen. Het proces-verbaal houdt daarover het volgende in:
“De verdachte, die ook hoger beroep heeft ingesteld, wordt na de voordracht van de advocaatgeneraal in de gelegenheid gesteld mondeling de bezwaren tegen het vonnis op te geven. Hij zegt dat hij ten onrechte is veroordeeld en dat zijn naturalisatie gevaar loopt bij een veroordeling. (...)
De verdachte deelt mede dat (...) hij de advocaat-generaal heeft verzocht om getuigen op te roepen en videobeelden te verstrekken.
De voorzitter verzoekt de raadsman om het woord te voeren aangaande verzoeken van de verdediging.
De raadsman:
Mijn cliënt heeft verzocht om de burgemeester te horen. Hij wil daarnaast ook andere getuigen horen, te weten [betrokkene 2], [betrokkene 3], [betrokkene 1] en [betrokkene 8]. Ze zijn weliswaar al gehoord, maar hij wil zelf vragen kunnen stellen. Er zijn allerlei omstandigheden te bedenken die mogelijk van invloed zijn op de betrouwbaarheid van verklaringen. Er wordt een monster van cliënt gemaakt. (...) Dit alles met een beroep op artikel 6 EVRM.
De advocaat-generaal:
U zegt dat de getuigen al eerder zijn gehoord, maar dan doelt u op hun verklaringen bij de politie neem ik aan. Het noodzaakscriterium is van toepassing. Het verzoek is geenszins onderbouwd, er wordt niet aangegeven welke vragen gesteld moeten worden of iets dergelijks. (...)
De voorzitter onderbreekt het onderzoek voor beraad in raadkamer.
Na de hervatting deelt de voorzitter de volgende beslissingen van het hof mede:
- de verzoeken tot het horen van de aangevers [betrokkene 2], [betrokkene 3], [betrokkene 1] en [betrokkene 8] worden afgewezen. Onvoldoende is onderbouwd (met inachtneming van de maatstaf van het noodzaakscriterium) waarom dit van belang is voor enige door het hof te nemen beslissing. Er is in het algemeen iets aangevoerd over de betrouwbaarheid van aangevers, maar de verzoeken zijn niet onderbouwd en dat mag in dit stadium van het proces zeker verwacht worden.”
2.4
De Hoge Raad is in zijn arrest van 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:576, ingegaan op de beoordeling van verzoeken tot het oproepen en horen van getuigen door de feitenrechter, in de situatie dat zo’n verzoek betrekking heeft op een getuige ten aanzien van wie de verdediging het ondervragingsrecht nog niet heeft kunnen uitoefenen, terwijl deze getuige al - in het vooronderzoek of anderszins - een verklaring heeft afgelegd met een belastende strekking. In dit arrest heeft de Hoge Raad onder meer het volgende overwogen:
“2.8 De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496 op hoofdlijnen uiteengezet op welke wijze de op grond van het Wetboek van Strafvordering geldende regels over het oproepen dan wel horen van door de verdediging opgegeven getuigen moeten worden uitgelegd. In aanvulling daarop heeft de Hoge Raad in het (...) arrest van 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1015 uiteengezet welke eisen gelden met betrekking tot de onderbouwing van verzoeken van de verdediging tot het oproepen en horen van getuigen. De uitspraak van het EHRM in de zaak Keskin geeft aanleiding die eisen bij te stellen waar het gaat om getuigen die een verklaring met een belastende strekking hebben afgelegd.
2.9.1
De motiveringsplicht die in het genoemde arrest van 4 juli 2017 door de Hoge Raad is geformuleerd, houdt in dat de verdediging ten aanzien van iedere door haar opgegeven getuige moet toelichten waarom het horen van deze getuige van belang is voor enige in de strafzaak op grond van artikel 348 en 350 Sv te nemen beslissing. Aan dit motiveringsvereiste ligt ten grondslag dat de rechter in staat wordt gesteld de relevantie van het verzoek te beoordelen, mede in het licht van de onderzoeksbevindingen zoals deze zich op het moment van het verzoek in het dossier bevinden. Ook draagt dat vereiste eraan bij dat de rechter zo vroegtijdig mogelijk het recht op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 lid 1 EVRM bij de beoordeling van het verzoek kan betrekken.
2.9.2
De uitspraak van het EHRM in de zaak Keskin heeft tot gevolg dat in bepaalde gevallen het belang bij het oproepen en horen van een getuige moet worden voorondersteld, zodat van de verdediging geen nadere onderbouwing van dit belang mag worden verlangd. Dat is aan de orde als het verzoek betrekking heeft op een getuige ten aanzien van wie de verdediging het ondervragingsrecht nog niet heeft kunnen uitoefenen, terwijl deze getuige al - in het vooronderzoek of anderszins - een verklaring heeft afgelegd met een belastende strekking. Het gaat dan om een verklaring die door de rechter voor het bewijs van het tenlastegelegde feit zou kunnen worden gebruikt of al is gebruikt. Daarvan is in ieder geval sprake als de rechter in eerste aanleg een verklaring van een getuige voor het bewijs heeft gebruikt, en de verdediging in hoger beroep het verzoek doet deze getuige op te roepen en te (doen) horen. (...)
2.10 (...)
Het initiatief tot het bieden van een (...) ondervragingsgelegenheid kan tijdens het vooronderzoek worden genomen door het openbaar ministerie en in bepaalde gevallen ook door de rechter-commissaris. Aanleiding daarvoor kan bestaan in gevallen waarin een getuige al een verklaring met een belastende strekking heeft afgelegd en aan die verklaring - voor zover zich dat laat vaststellen in de stand van het onderzoek - een meer dan gering gewicht kan toekomen voor een eventuele bewezenverklaring. Het bieden van een dergelijke ondervragingsgelegenheid aan de verdediging voorafgaand aan het onderzoek ter terechtzitting, zonder daartoe een verzoek van de verdediging af te wachten, ligt vooral ook in de rede in gevallen waarin het voorzienbaar is dat de getuige op een later moment mogelijk niet meer beschikbaar zal zijn voor een verhoor of moeilijk zal kunnen worden getraceerd, of als de belangen van de getuige ermee zijn gediend dat een (nadere) ondervraging op korte termijn plaatsvindt. Onder omstandigheden kan dat ook aanleiding vormen om al bij het verhoor van een getuige door de politie gelegenheid tot ondervraging te bieden.
2.11
Daarnaast kan de verdediging op diverse momenten in de strafrechtelijke procedure een verzoek doen om een getuige te horen met het oog op de uitoefening van het ondervragingsrecht. Voor een effectief gebruik van deze mogelijkheid is tijdens het vooronderzoek wel van belang dat de verdediging al in voldoende mate toegang heeft tot de processtukken en bekend is met de beschuldiging die door het openbaar ministerie in de strafzaak centraal wordt gesteld.
De verdediging kan ook tijdens het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg of in hoger beroep verzoeken doen tot het (opnieuw) oproepen en horen van getuigen. De omstandigheid dat de verdediging geen gebruik heeft gemaakt van een eerder bestaande gelegenheid om wensen met betrekking tot de ondervraging van getuigen kenbaar te maken of dat de verdediging niet zelf in een eerder stadium van het onderzoek gebruik heeft gemaakt van de hiervoor genoemde mogelijkheden om een verzoek te doen een getuige te horen, terwijl daarvoor op dat moment geen beletsel bestond, biedt op zichzelf geen grond voor de afwijzing van zo’n verzoek. Dat neemt niet weg dat een dergelijke inactiviteit van de verdediging, als daarvoor geen gegronde reden bestaat, een rol kan spelen bij de, onder 2.12 nader te bespreken, beoordeling of het proces als geheel eerlijk is verlopen.
(...)
2.12.1
De voor het Nederlandse stelsel kenmerkende omstandigheid dat de rechter in de loop van het strafproces beslissingen neemt over het oproepen en horen van getuigen, is niet alleen van betekenis bij de beoordeling van getuigenverzoeken, maar ook bij de eindbeoordeling van de zaak. Zoals in het (...) arrest van 4 juli 2017 [ECLI:NL:HR:2017:1015] is overwogen, moet de rechter voordat hij einduitspraak doet, nagaan of de procedure in haar geheel voldoet aan het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces. Zo nodig zal hij hetzij ambtshalve alsnog overgaan tot het oproepen en het horen van (een) getuige(n), hetzij bij zijn beslissing over de bewezenverklaring onder ogen moeten zien of en zo ja, welke gevolgen moeten worden verbonden aan de omstandigheid dat de verdediging, ondanks het nodige initiatief daartoe, geen gebruik heeft kunnen maken van de mogelijkheid om de relevante getuige(n) in enig stadium van het geding te (doen) ondervragen.
2.12.2
Deze wijze van beoordeling sluit aan bij de drie stappen die in de rechtspraak van het EHRM deel uitmaken van de beoordeling of, in gevallen waarin de verdediging niet een behoorlijke en effectieve mogelijkheid heeft gehad om het ondervragingsrecht uit te oefenen, het proces als geheel eerlijk is verlopen. Van belang hierbij zijn (i) de reden dat het ondervragingsrecht niet kan worden uitgeoefend met betrekking tot een getuige van wie de verklaring voor het bewijs wordt gebruikt, (ii) het gewicht van de verklaring van de getuige, binnen het geheel van de resultaten van het strafvorderlijke onderzoek, voor de bewezenverklaring van het feit, en (iii) het bestaan van compenserende factoren, waaronder ook procedurele waarborgen, die compensatie bieden voor het ontbreken van een ondervragingsgelegenheid. Deze beoordelingsfactoren moeten daarbij in onderling verband worden beschouwd. Naarmate het gewicht van de verklaring groter is, is het - wil de verklaring voor het bewijs kunnen worden gebruikt - des te meer van belang dat een goede reden bestaat voor het niet bieden van een ondervragingsgelegenheid en dat compenserende factoren bestaan. Dit betekent dat met name in gevallen waarin niet tot een bewezenverklaring kan worden gekomen zonder dat die in beslissende mate zal steunen op de verklaring van de getuige, terwijl de verdediging het nodige initiatief heeft getoond om het ondervragingsrecht te kunnen uitoefenen en een goede reden ontbreekt om de getuige niet te horen, de rechter (alsnog) zal moeten overgaan tot het oproepen en horen van die getuige, althans nog zal moeten doen wat redelijkerwijs mogelijk is om de verdediging de gelegenheid te bieden tot uitoefening van het ondervragingsrecht.
Als de uitoefening van het ondervragingsrecht niet wordt gerealiseerd, moet de rechter onderzoeken of voldoende compenserende factoren hebben bestaan voor de door de verdediging ondervonden beperkingen bij het onderzoek naar de betrouwbaarheid van de verklaring van de getuige, waarmee ook de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing wordt gewaarborgd. Als de rechter oordeelt dat (vooralsnog) onvoldoende compenserende factoren hebben bestaan, onderzoekt hij of daartoe alsnog stappen kunnen worden gezet. Het gaat er daarbij in de kern om dat de rechter de betrouwbaarheid van de verklaring van de nietondervraagde getuige zorgvuldig onderzoekt, een en ander in samenhang met het overige bewijsmateriaal en in het licht van de betwisting door de verdachte van die verklaring. Van belang daarbij kunnen zijn verklaringen van personen tegenover wie de getuige - kort na de gebeurtenissen waar het om gaat - zijn of haar verhaal heeft gedaan of die anderszins feiten en omstandigheden waarop de getuigenverklaring ziet, kunnen bevestigen. Het kan onder omstandigheden ook gaan om verklaringen van deskundigen die de totstandkoming en de betrouwbaarheid van de verklaring van de niet-ondervraagde getuige dan wel de persoon van die getuige aan een onderzoek hebben onderworpen. Verder kan compensatie betrekking hebben op procedurele waarborgen zoals de beschikbaarheid van een audiovisuele vastlegging van het verhoor van de getuige of het ondervragen van de zojuist genoemde personen of deskundigen. In dit verband kan ook van belang zijn dat de verdediging wel een beperkte mogelijkheid heeft gehad om vragen te (doen) stellen aan de getuige.
2.12.3
De toetsing in cassatie kan gericht zijn op de vraag of de beslissing het tenlastegelegde mede op grond van een verklaring van een niet-ondervraagde getuige bewezen te verklaren in overeenstemming is met het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces en de daaraan verbonden notie van ‘the overall fairness of the trial’. Bij deze beoordeling kan van belang zijn of de feitenrechter zijn oordeel dat dit het geval is, (nader) heeft gemotiveerd.”
2.5
Het hof heeft het verzoek tot het horen van [betrokkene 2], [betrokkene 3], [betrokkene 1] en [betrokkene 8] als getuigen met inachtneming van het noodzakelijkheidscriterium afgewezen omdat onvoldoende is onderbouwd waarom het horen van belang is voor enige door het hof te nemen beslissing. Bij deze beslissing heeft het hof betrokken dat in het algemeen wel iets is aangevoerd over de betrouwbaarheid van de aangevers, maar dat de verzoeken niet zijn onderbouwd terwijl dat in dit stadium van het proces zeker mag worden verwacht. Dit oordeel is niet zonder meer begrijpelijk, omdat aan het verzoek ten grondslag is gelegd dat de verklaringen van de hiervoor genoemde getuigen belastend zijn voor de verdachte en dat de verdachte de tenlastegelegde belagingen en bedreiging betwist. Daarbij heeft het hof er niet blijk van gegeven te hebben nagegaan, op de hiervoor onder 2.4 weergegeven wijze, of de procedure in haar geheel voldoet aan het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces. In dat verband is van belang dat het hof geen overwegingen heeft gewijd aan de daar onder (ii) en (iii) aangeduide factoren, terwijl uit het voorgaande blijkt dat het hof zijn oordeel omtrent de onder (i) aangeduide factor ontoereikend heeft gemotiveerd. De enkele omstandigheid dat het hof in zijn beoordeling ook het stadium waarin het verzoek is gedaan in aanmerking heeft genomen, kan zonder nadere motivering niet tot een ander oordeel leiden.
2.6
Het cassatiemiddel slaagt.
3. Beoordeling van de overige cassatiemiddelen
Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van het eerste, het tweede en het vierde cassatiemiddel niet nodig.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 september 2021.
Conclusie 29‑06‑2021
Inhoudsindicatie
Belaging, art. 285b Sr, en bedreiging, art. 285 Sr. Post-Keskin. Afwijzen getuigen. HR herhaalt relevante overwegingen uit HR:2021:576, waarbij is ingegaan op de beoordeling van verzoeken tot het oproepen en horen van getuigen door de feitenrechter in de situatie dat zo’n verzoek betrekking heeft op een getuige t.a.v. wie de verdediging het ondervragingsrecht nog niet heeft kunnen uitoefenen, terwijl deze getuige al - in het vooronderzoek of anderszins - een verklaring heeft afgelegd met een belastende strekking. I.c. is het oordeel van het hof niet z.m. begrijpelijk, omdat aan het verzoek ten grondslag is gelegd dat de verklaringen van de verzochte getuigen belastend zijn voor verdachte en dat verdachte de tenlastegelegde belagingen en bedreiging betwist. Daarbij heeft het hof er niet blijk van gegeven te hebben nagegaan of de procedure in haar geheel voldoet aan het door art. 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces. In dat verband is van belang dat het hof geen overwegingen heeft gewijd aan het gewicht van de verklaring van de getuigen, binnen het geheel van de resultaten van het strafvorderlijke onderzoek, voor de bewezenverklaring van het feit (ii), en het bestaan van compenserende factoren, waaronder ook procedurele waarborgen, die compensatie bieden voor het ontbreken van een ondervragingsgelegenheid (iii), terwijl uit het voorgaande blijkt dat het hof zijn oordeel omtrent de reden dat het ondervragingsrecht niet kan worden uitgeoefend met betrekking tot een getuige van wie de verklaring voor het bewijs wordt gebruikt (i), ontoereikend heeft gemotiveerd. De enkele omstandigheid dat het hof in zijn beoordeling ook het stadium waarin het verzoek is gedaan in aanmerking heeft genomen, kan zonder nadere motivering niet tot een ander oordeel leiden. Volgt vernietiging en terugwijzing. CAG: anders.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer20/00953
Zitting 29 juni 2021 (bij vervroeging)
CONCLUSIE
B.F. Keulen
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969,
hierna: de verdachte.
De verdachte is bij arrest van 3 maart 2020 door het Gerechtshof Amsterdam wegens 1. ‘belaging, meermalen gepleegd’ en 2. ‘bedreiging met enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen ontstaat, meermalen gepleegd’, veroordeeld tot 135 dagen gevangenisstraf waarvan 120 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden en een proeftijd van twee jaren en met aftrek van voorarrest als bedoeld in art. 27 Sr.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. Mr. M.W. Stoet, advocaat te 's-Gravenhage, heeft vier middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste middel
3. Het eerste middel bevat de klacht dat ten onrechte althans onvoldoende gemotiveerd is bewezenverklaard dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan belaging, in het bijzonder met betrekking tot [betrokkene 1] . Voordat ik het middel bespreek geef ik de bewezenverklaring onder 1, de bewijsmiddelen en ’s hofs bewijsoverweging weer.
4. Het hof heeft ten laste van de verdachte onder 1 bewezenverklaard dat:
‘hij op tijdstippen gelegen in de periode van 1 januari 2012 tot en met 13 januari 2016 te Gouda, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van medewerkers van de gemeente Gouda, genaamd [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 1] , met het oogmerk die medewerkers te dwingen aandacht aan hem te besteden, immers heeft hij, verdachte die medewerkers:
- op het woonadres bezocht en/of
- op straat aangesproken en/of
- op een verbaal agressieve/beschuldigende wijze benaderd en/of
- gebeld op de privé en zakelijke telefoon en/of
- brieven en e-mails gestuurd’
5. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen (met weglating van verwijzingen):
‘1. Een proces-verbaal van aangifte van stalking (…) van 19 oktober 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] […].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 7 oktober 2015 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [betrokkene 2]:
Ik doe aangifte en klacht tegen [verdachte] geboren [geboortedatum] 1969 te [geboorteplaats] wonende van de [a-straat 1] te Gouda. Mijn naam is [betrokkene 2] . Ik ben sinds 2012 werkzaam bij de Gemeente Gouda. In de periode van 1 januari 2012 tot 31 december 2014 was ik als afdelingshoofd Service verantwoordelijk voor de externe dienstverlening richting burgers waaronder naturalisatieaanvragen en hierbij ook direct leidinggevende van mijn collega [betrokkene 3] . Per 1 januari 2015 werk ik als afdelingshoofd Facilitaire Zaken bij de Gemeente Gouda. Sinds 2012 word ik tijdens mijn werkzaamheden alsmede in mijn privéleven geconfronteerd met meneer [verdachte] .
Noot verbalisant:
Het navolgende is een samenvatting van de brieven, e-mails gestuurd aan de personeelsleden van de Gemeente Gouda en registraties bekend bij de politie.
2012
Het kennelijk eerste incident in Gouda speelde zich af in januari 2012, toen [verdachte] zich vervoegde aan de balie van het Huis van de Stad, waar hij te woord werd gestaan door medewerkster [betrokkene 3] . Hij wilde naturalisatie aanvragen, maar nadat [betrokkene 3] om dit na te vragen had gebeld bleek [verdachte] niet de juiste documenten meegebracht te hebben. Hij werd boos en liep weg. Na een half uur kwam hij terug en eiste de naam van [betrokkene 3] . Toen ze die niet wilde geven werd [verdachte] weer boos en zei tegen [betrokkene 3] dat ze niks was en niks voorstelde. Uiteindelijk gaf ze hem haar voornaam, waarna hij vertrok.
Op 25 mei 2012 verscheen [verdachte] weer aan de balie waar [betrokkene 3] werkzaam was. Toen ze hem aankeek zei hij tegen haar: “Wacht maar af”. [betrokkene 3] is hierna weggelopen, terwijl een andere medewerker met [verdachte] heeft gesproken. Tegen deze andere medewerker zou [verdachte] over [betrokkene 3] het volgende hebben gezegd: Ik ken haar heel goed. Ik weet wie ze is. Ik ga haar iets aandoen wat ze niet snel zal vergeten.
Omdat hij een afspraak zou hebben met een andere medewerker van de gemeente Gouda, genaamd [betrokkene 2] , verscheen [verdachte] op 26 oktober 2012 ‘s middags aan de op dat moment gesloten balie op de 1e etage van het gemeentehuis. Daar begon [verdachte] te schreeuwen tegen de daar werkzame [betrokkene 3] en aan het hek te rukken. Een medewerkster van de beveiliging nam [verdachte] mee naar beneden, waar hij zei dat hij haar ( [betrokkene 3] ) zou pakken en haar een kankerhoer noemde. Na de komst van de politie verliet [verdachte] het gemeentehuis, maar bleef zich in de omgeving ophouden. Toen hij er om 17:00 uur nog was en de uitgang in de gaten leek te houden, werd opnieuw de politie gebeld. Bij komst van de politie bleek [verdachte] te zijn vertrokken. [betrokkene 3] werd met politiebegeleiding naar haar auto gebracht.
2013
Op 23 mei 2013 kwam [verdachte] aan de deur op het privéadres van [betrokkene 2] om vragen te stellen. [betrokkene 2] meldde dit de volgende dag bij de politie.
2014
Terwijl zij op 22 januari 2014 in haar vrije tijd door een winkelcentrum liep in Gouda werd [betrokkene 3] benaderd door [verdachte] , die zei haar te zullen vermoorden en af te maken omdat ze zijn leven verpest had.
Op 30 januari 2014 ontving de gemeente Gouda een aan de burgemeester gerichte brief van [verdachte] over zijn aanhouding de week ervoor. Volgens [verdachte] was de burgemeester hiervoor verantwoordelijk.
Op 4 april 2014 was er een Politierechterzitting tegen [verdachte] voor bedreiging en belediging. [verdachte] werd vrijgesproken van de bedreiging, maar veroordeeld voor de belediging. Hierna belde [verdachte] naar [betrokkene 2] met de vraag of zij (de burgemeester en medewerkers van de gemeente) al een feestje aan het vieren waren. Ze zouden volgens [verdachte] nog wel merken wat er ging gebeuren.
Op 11 april 2014 deed gemeentesecretaris [betrokkene 1] aangifte tegen [verdachte] i.v.m. het lastig vallen van [betrokkene 2] . Op zijn privénummer werd [betrokkene 2] op 10 en 11 april 2014 meerdere malen gebeld. Ook via zijn mobiele telefoon nam [verdachte] contact op met [betrokkene 2] . Een gedeelte van ongeveer 20 minuten van het 48 minuten durende gesprek werd opgenomen en ter beschikking gesteld van de politie en is in een proces-verbaal uitgewerkt. De uitwerking bevestigde het beeld van het taalgebruik van [verdachte] .
2015
Op 2 februari 2015 werd door de politie vastgelegd dat de gemeente Gouda het al eerder aan [verdachte] opgelegde toegangsverbod tot het Huis van de Stad verlengd had tot 19 februari 2016. Dit was per brief aan [verdachte] meegedeeld.
Op 14 april 2015 is vastgelegd dat een bedreigende brief werd ontvangen, gericht aan de gemeenteambtenaren [betrokkene 3] en [betrokkene 2] en aan de burgemeester en gemeentesecretaris van Gouda. [verdachte] zou van de IND een brief hebben ontvangen dat een tweede door hem ingediend verzoek om naturalisatie zou worden afgewezen. Een valse aangifte die tegen [verdachte] zou zijn gedaan door [betrokkene 3] zou hiervan de oorzaak zijn. [verdachte] had [betrokkene 3] de kans gegeven om haar valse aangifte in te trekken, maar dat had ze niet gedaan. Hij vroeg daarom om het privéadres van [betrokkene 3] om een klacht tegen haar te kunnen indienen. [verdachte] sloot af met de mededeling dat ze elkaar volgende maand zouden zien.
Sinds 1 mei 2015 zijn er verschillende brieven en e-mails van [verdachte] ontvangen door de gemeente Gouda. Deze zijn allen bij deze aangifte gevoegd.
- U vraagt mij wat de invloed van het gedrag van [verdachte] op mijn werk is.
Ik kan u hierover het volgende verklaren:
Deze is in de periode van afdelingshoofd Services behoorlijk groot geweest omdat ik naast formeel verantwoordelijk voor de externe dienstverlening (o.a. naturalisatieaanvragen) ook direct leidinggevende was van [betrokkene 3] die heel veel last van [verdachte] had/heeft.
Verder heb ik een groot aantal malen direct contact gehad met [verdachte] zowel telefonisch als in persoon. Dit waren spannende situaties en vaak zeer vervelende ervaringen die in sterkte toenamen na afwijzing van de verzoeken om naturalisatie en bezwaarprocedures etc. van [verdachte] . Met regelmaat heb ik gekeken of [verdachte] zich soms ophield bij het HvdS (het hof begrijpt: Huis van de Stad) zodat ik hiermee bij het arriveren of bij het naar huis gaan rekening moest houden.
- U vraag mij wat de invloed van het gedrag van [verdachte] op mijn privésituatie is. Ik kan u hierover het volgende verklaren:
[verdachte] heeft (en nog steeds) heel vaak gebeld op tijdstippen buiten kantoortijd op zowel mijn privételefoon als werkmobiel. Belt ook ‘s nachts waardoor ik de telefoon maar op stil heb staan, wat ik op zich vervelend vind omdat ik vind dat ik 24/7 bereikbaar moet zijn aangezien ik ook deel uitmaak van de rampenorganisatie van de gemeente. Er zijn periodes waarin het betrekkelijk rustig is, maar ook periodes dat hij zeer vaak belt. Voor de zomervakantie 2015 daarom besloten (na advies) om de privételefoon te blokkeren voor anonieme nummers zodat ik daarop niet meer door hem gebeld wordt. Dat geeft voor mij en mijn huisgenoten thuis meer rust. In de afgelopen periodes waarin dit allemaal speelt is [verdachte] enkele malen bij mijn privéadres langs geweest. Het feit dat hij weet waar ik woon maakt het er allemaal niet makkelijker op. Ondanks het feit dat via de politie een afspraak op locatie is geregeld en mijn huisgenoten zijn geïnstrueerd hoe te handelen blijft een nieuw bezoek of mogelijk bedreigend handelen van [verdachte] dat dit altijd wel een beetje meespeelt. In de periode dat er een paar hevige confrontaties waren liet ik bijvoorbeeld de lampen ‘s nachts branden om de indruk te wekken dat er iemand wakker was. Ook met het uitlaten van de hond keek ik dan extra goed om me heen en had ik altijd de mobiel en het mobiele alarm op zak.
- Wat doet het gedrag van [verdachte] met je en wat doet het met je familieleden?
In de periodes waarin het contact heftig was en bedreigend over kwam was ik altijd extra alert en maakte ik ook wel keuzes om [verdachte] (mogelijk) te ontlopen/niet tegen te komen. Dus als het even kan liever niet naar de stad op zaterdag of winkelcentrum Bloemendaal, kerkbezoek (want hij weet waar ik naar toe ga) etc. Niet dat ik bang voor hem ben, ik heb gewoon geen zin in de confrontatie en alles wat dit met zich meebrengt. Ondanks het feit dat ik een tiental keren aan hem heb uitgelegd dat ik geen part nog deel heb aan wat hem overkomt brengt dit geen verandering in zijn gedrag. Het feit hij weet waar ik woon en in mijn privésituatie is binnengedrongen en ik daarbij niet weet tot hoever hij misschien gaat maakt het er allemaal niet makkelijker op. Angst voor dat hij wellicht wat uithaalt als ik er niet ben of ‘s nachts is bij tijd en wijle zeker aanwezig. Mijn vrouw is er inmiddels ook helemaal klaar mee en vind dat er een eind aan moet komen. Zeker het telefonisch contact in het verleden en het feit dat hij weet waar ik woon maakte dat ze daar toch wel last van had.
- U vraag mij welk hinder ik ondervind van het gedrag van [verdachte] . Ik kan u het volgende verklaren:
Ik voel mij beperkt, ik ben altijd op mijn hoede, het voelt dat ik altijd over mijn schouder moet kijken. Bij tijd en wijle voel ik mij angstig. Ik ben boos en maak mij zorgen om mijn gezin, huis en auto.
- U vraag mij wat ik vind van het gedrag van [verdachte] . Ik kan u hierover het volgende verklaren:
Deze man is duidelijk paranoia. Hij hoort en ziet dingen die er niet zijn. Projecteert zijn woede op anderen en geeft hen de schuld van de situatie waarin hij verkeert, hoewel dat niet zo is. Het moet gewoon stoppen, het is onacceptabel, bedreigend en met name het onbekende van wat, waar en wanneer hij wellicht wat gaat doen (en waar hij in bedekte termen mee dreigt) maakt het uitermate vervelend en confronterend. Tevens word ik al langere tijd via mijn werk en privé telefoon lastig gevallen door [verdachte] . Vanaf 14 mei 2015 is er met de politie Gouda afgesproken dat ik mijn telefoon niet meer opneem als ik gebeld word door een onbekend nummer of door het telefoonnummer van [verdachte] . Ik heb op advies een lijst gemaakt van alle telefoontjes die ik onbekend heb ontvangen.
2. Een proces-verbaal van bevindingen (…) van 26 januari 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] […].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Aangever [betrokkene 2] verklaart in zijn aangifte dat hij meerdere malen telefonisch is benaderd door verdachte [verdachte] . Van deze telefonische benaderingen is een lijst opgemaakt door de aangever. De lijst maakt onderdeel uit van dit proces-verbaal van bevindingen en is als bijlage hierbij gevoegd.
3. Geschriften, zijnde bij voormeld proces-verbaal van bevindingen gevoegde bijlagen:
a. e-mail bericht van [betrokkene 2] aan [betrokkene 4] , met als onderwerp [verdachte] , gedateerd 11 september 2014 16:47 […], waarin het volgende staat:
Vanmiddag om 15.49 uur ben ik gebeld door [verdachte] (geblokkeerd nummer). Het opende met: “dus u wilt mij vermoorden”. Zoals afgesproken heb ik gezegd dat ik hem niet te woord mag staan en heb verwezen naar de contactpersoon [betrokkene 4] en heb daarna opgehangen. Meteen daarna belde hij nogmaals maar ik heb niet opgenomen. Daarna is het rustig gebleven tot 16.45, toen is er nogmaals gebeld met een geblokkeerd nummer.
b. e-mail bericht van [betrokkene 2] aan [betrokkene 4] , met als onderwerp RE: [verdachte] , gedateerd 12 september 2014 8:59 […], waarin het volgende staat:
Zie onderstaand overzicht van latere belpogingen van [verdachte] om mij te spreken te krijgen.
Op mijn mobiel (werk)
16:49
16:57
18:21
18:22 Voicemail ontvangen
18.29
18.31
18.32 Voicemail ontvangen: Ik bel je niet meer elke dag, is erg belangrijk, alstublieft maar 1 minuutje van je tijd
19.40
Op mijn vaste telefoon (thuis/privé)
18.20 opgenomen door mijn vrouw: [verdachte] : vroeg naar mij. Mijn vrouw: hij is er niet, u moet contact opnemen met uw contactpersoon.
18.28 opgenomen door mijn vrouw: [verdachte] : ik weet dat je bent tegen buitenlanders. Mijn vrouw: fijne avond [verdachte] .
18.30 telefoon laten gaan.
c. e-mail bericht van [betrokkene 2] aan [betrokkene 5] en [betrokkene 6] en CC aan o.a. [betrokkene 1] gedateerd 10 april 2014 met als onderwerp: Nieuwe opname 3 [verdachte] , […] waarin het volgende staat:
Vanmiddag heeft [verdachte] 2 keer naar mijn privé (vaste) huisnummer gebeld. Mijn vrouw heeft hem te woord gestaan. [..] Vervolgens maakte hij haar uit voor racist, ik was een racist. [..] Ongeveer 15.15 uur belde hij weer.
Verder heeft hij mij eerder op de middag ook al 4 keer gebeld. Om 17.28 belde hij me weer en heb ik hem te woord gestaan. Hij heeft mij in het gesprek vele malen klootzak en racist genoemd en mij (en [betrokkene 3] ) de schuld gegeven dat hij geen Nederlander kan worden. Wat ik heb begrepen heeft hij vandaag van zijn advocaat gehoord dat zijn bezwaar is afgewezen en dat de reden de (in zijn ogen valse) aangifte was waarvoor hij vorige week is voorgekomen. Hij heeft gezegd dat hij zich altijd rustig heeft gehouden vanwege de behandeling van zijn aanvraag maar dat nu alles (zijn hele toekomst) door mij kapot is gemaakt. Iedereen (ook de burgemeester) is een racist. Ik en [betrokkene 3] en onze familie wij zullen niet meer lachen. Op de vraag wat hij dan gaat doen zegt hij dat hij zal laten zien dat hij beest en terrorist is. Ik ga jou zien. Fuck you, fuck de politie, fuck iedereen. Ik heb niets meer te verliezen etc. Hij heeft aangegeven mij elke dag te bellen en langs te komen. Ik heb aangegeven dat hij geen contact meer met mij moet zoeken, dat ik geen afspraak met hem maak en dat hij mij met rust moet laten. Hij zegt dat het een persoonlijke zaak is geworden. Uiteindelijk heb ik het gesprek na 3 kwartier beëindigd.
Later belde hij nog een keer (alsof er niets gebeurd was) om het adres van [betrokkene 3] want hij wil op haar huisadres een klacht indienen. Ik heb aangegeven dat wij nooit een privéadres van een medewerker geven. Toen begon hij weer. Daarna belde hij nogmaals om het telefoonnummer van [betrokkene 7] te vragen. Ik heb gezegd dat we dat niet verstrekken maar dat ik zal vragen of [betrokkene 7] hem wil bellen. Vervolgens het gesprek beëindigd.
Ik schrijf dit inmiddels wel met een knoop in mijn maag, ik ben er echt helemaal klaar mee.
d. Lijst ‘Overzicht contactmomenten [verdachte] ’, waarop in totaal 116 contacten staan vermeld in de periode van 13 mei tot en met 9 september op zowel werkmobiel als huistelefoon, waarvan een deel in de late avond en de nachtelijke uren […].
4. Een proces-verbaal van verhoor aangever (…) van 19 februari 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] […].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 16 februari 2016 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [betrokkene 2]:
Sinds oktober 2015 is de angst niet toegenomen, maar ook niet verminderd. Er zijn sinds oktober 2015 momenten geweest dat [verdachte] weer veel ’s nachts frequent (met een anoniem nummer) belde. Om die reden heb ik mijn telefoon ‘s nachts altijd op stil staan. Terwijl ik voor mijn functie 24/7 bereikbaar moet zijn. Er ontstaat dan een soort van berusting dat dit nooit gaat eindigen en een gedachte in het achterhoofd dat zaken misschien ook wel weer kunnen gaan escaleren. Hij weet immers waar ik woon! Sinds zijn voorlopige hechtenis medio januari 2016 en schorsing met voorwaarden ben ik niet meer anoniem gebeld, kennelijk heeft e.e.a effect.
5. Een proces-verbaal van aangifte van stalking (…) van 19 oktober 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] […].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 16 oktober 2015 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [betrokkene 3]:
Ik doe aangifte en klacht tegen [verdachte] , geboren [geboortedatum] 1969 te [geboorteplaats] . Ik ben werkzaam bij de gemeente Gouda. Ik ben werkzaam op de afdeling Service. Ik ben regelmatig ingedeeld aan de balie van de afdeling Service, voorheen burgerzaken. In mijn werk bij de gemeente Gouda ben ik diverse keren in aanmerking gekomen met [verdachte] . [verdachte] heeft mij dan ook meerdere malen bedreigd. [verdachte] bedreigt het laatste jaar ook via brieven die hij stuurt naar de gemeente en waarin hij zijn bedreigingen naar mij kenbaar maakt.
Noot verbalisant:
Het navolgende is een samenvatting van de brieven, e-mails gestuurd aan de personeelsleden van de Gemeente Gouda en registraties bekend bij de politie.
(BFK: betreft dezelfde samenvatting als in bewijsmiddel 1)
- U vraag mij wat de invloed van [verdachte] is op mijn werksfeer.
Ik kan u vertellen dat ik mijn werk altijd erg leuk gevonden maar dit is wel veranderd nadat [verdachte] is begonnen met zijn bedreigingen naar mij toe. Aangezien dit al 3 jaar speelt is er niet veel meer over van mijn werkplezier en is het zelfs een last geworden. Ik werk nog veel aan de balie maar ik merk dat ik angstig en gespannen ben als ik met klanten werk.
- U vraag mij wat voor invloed het gedrag van [verdachte] op mijn privésituatie doet.
Het gedrag van [verdachte] heeft er voor gezorgd dat ik angstig ben geworden en geen enkel vertrouwen meer heb in een goede uitkomst. Ik ben elke dag bang hem tegen te komen en dat hij mij of mijn familie iets zal aandoen. Mijn familie is gefrustreerd over het gebrek aan daadkracht en begrijpen niet dat iemand zover kan gaan zonder ter verantwoording te worden geroepen. Ze zijn bang dat mij op een dag iets ergs wordt aangedaan. Ik kan u vertellen dat ik mij al 3 jaar een gevangene voel. Ik durf en kan me niet meer vrij bewegen en moet dagelijks om me heen kijken. Hij heeft er voor gezorgd dat ik in een persoonlijke hel leef en me niet meer veilig voel. Mijn toekomst zie ik dus niet rooskleurig in maar met angst voor wat er komen gaat. Mijn leven staat al 3 jaar in teken van angst, haat en bedreiging. Ik weet niet meer hoe het is om in alle vrijheid te leven en te genieten van mijn leven.
6. Een proces-verbaal van aangifte van stalking (…) van 19 oktober 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] […].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 7 oktober 2015 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [betrokkene 1]:
Ik doe aangifte en klacht tegen [verdachte] geboren [geboortedatum] 1969 te [geboorteplaats] . Ik ben werkzaam bij de Gemeente Gouda als gemeente secretaris/algemeen directeur. Ik ben op de hoogte van de invloed en hinder die mijn medewerkers hebben van het gedrag van [verdachte] . Sinds 2012 word ik tijdens mijn werkzaamheden als mede in mijn privéleven geconfronteerd met [verdachte] .
Noot verbalisant:
Het navolgende is een samenvatting van de brieven, e-mails gestuurd aan de personeelsleden van de Gemeente Gouda en registraties bekend bij de politie.
(BFK: betreft dezelfde samenvatting als in bewijsmiddel 1)
Mijn medewerkers worden bedreigd en lastig gevallen en hebben bij hun werk veel last van het gedrag van [verdachte] . Verder geven zijn brieven, e-mails de organisatie veel werk en kosten veel tijd. Mij kost het ook tijd door de aangiftes en de gesprekken met medewerkers en de politie. Zijn aanwezigheid bij het Huis van de Stad of in de stad bij evenementen. Dit betekent dat wij er altijd rekening mee moeten houden.
[verdachte] beschuldigt mij van racisme en terrorisme en een valse aangifte. Hij beledigt mij en dreigt ermee dat “wij elkaar zullen zien”. Gelukkig heeft het gedrag van [verdachte] geen invloed op mijn privésituatie, maar ik maak mij wel zorgen omdat ik niet weet hoe gevaarlijk hij is of kan worden. Ik kan u wel vertellen dat het gedrag van [verdachte] mij raakt. Ik ben beledigd, ik voel me boos en machteloos. Wij als gemeente hebben alles gedaan om oplossingen te vinden maar deze leiden nergens toe. Vooral omdat medewerkers van de Gemeente Gouda die gewoon hun werk doen geïntimideerd worden, gestalked en hun werk niet kunnen doen zonder angst. Ik vind het gedrag van [verdachte] dan ook ontoelaatbaar en bedreigend.
7. Een proces-verbaal van aangifte van stalking (…) van 13 januari 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] […].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 13 januari 2016 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [betrokkene 8]:
Hij deed aangifte en verklaarde het volgende over het in de aanhef vermelde incident dat plaatsvond tussen 1 januari 2012 en 13 januari 2016:
[verdachte] bedreigt en belaagt sinds 2012 medewerkers van gemeente Gouda. Vanaf medio mei 2015 ontvangt de gemeente bijna wekelijks brieven met dreigende taal van [verdachte] , van de [a-straat 1] in Gouda.
Deze brieven zijn gericht aan de burgemeester, (voormalig) betrokken gemeentesecretaris [betrokkene 1] en medewerkers [betrokkene 2] (het hof begrijpt: [betrokkene 2] ), [betrokkene 3] .
In oktober 2015 is er door de betrokken medewerkers, gemeentesecretaris en de burgemeester collectief aangifte / klacht gedaan tegen [verdachte] .
Ook van oktober tot en met december 2015 heeft [verdachte] met grote regelmaat brieven met dreigende taal gestuurd en heeft hij steeds telefonisch contact gezocht met [betrokkene 2] .
Het gedrag van [verdachte] stopt niet en is ontoelaatbaar. De genoemde ambtenaren van de gemeente Gouda voelen zich bedreigd en belaagd en zijn angstig om [verdachte] zowel in privé- als in de zakelijke omgeving te ontmoeten.
De gemeente heeft in de afgelopen periode maatregelen genomen om bedreigende situaties voor de ambtenaren van de gemeente zoveel mogelijk te voorkomen. Zo is er een toegangsverbod voor het Huis van de Stad opgelegd aan [verdachte] en is voor de contacten tussen [verdachte] en de gemeente een exclusieve contactpersoon aangewezen. Ondanks dat blijft [verdachte] doorgaan met dreigende brieven schrijven en telefonisch contact zoeken met [betrokkene 2] . De maat is vol. De persoonlijke levenssfeer van de betrokken ambtenaren / bestuurder wordt ernstig aangetast. Ik verzoek u om tot vervolging over te gaan.
8. Een proces-verbaal van bevindingen (…) van 26 januari 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] […].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Verdachte [verdachte] schrijft sinds januari 2014 brieven aan de burgemeester van Gouda, Milo Schoenmaker. De brieven aan de burgemeester zijn tevens gericht aan de medewerkers van de gemeente Gouda, te weten [betrokkene 3] , [betrokkene 2] en [betrokkene 1] . Naast brieven stuurde de verdachte ook e-mails. Ik zag dat de laatste brief dateerde van 17 december 2015. De brieven en e-mails maken onderdeel uit van dit proces-verbaal van bevindingen.
9. Geschriften, zijnde bij voormeld proces-verbaal van bevindingen gevoegde bijlagen:
- 35 brieven, ondertekend met [verdachte] , [verdachte] of [verdachte] . De brieven op pagina’s 129, 131, 132, 133, 136-137, 139, 140-143, 148, 149-152, 153-154, 206, 207, 253, 259, 260-262, 271-273, 275, 277, 278-280, 283, 287-288, 290 en 291 hebben ofwel een datumstempel ofwel een handgeschreven datum (waarbij in de laatste gevallen deze datum door de inhoud van bijgevoegde e-mails van gemeenteambtenaren als datum binnenkomst wordt bevestigd). Voornoemde brieven zijn in de periode vanaf 28 januari 2014 tot en met 17 december 2015 bij de gemeente Gouda binnengekomen.
- 3 e-mails (met bijlagen) van [verdachte] ( [e-mailadres] , met als onderwerp: ‘Genocide, torture, discrimination, racism’, ondertekend met [verdachte] , verstuurd aan (onder meer) gemeente Gouda en Milo Schoenmaker. De e-mails op p. 210 en p. 233 zijn op 23 juli 2015 binnengekomen, de e-mail op p. 240 met als onderwerp ‘Genocide, torture, discrimination en terrorism’ is op 3 augustus 2015 binnengekomen.
10. Een proces-verbaal van bevindingen (…) van 18 april 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] […].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Ik heb onderzoek gedaan naar de brieven van verdachte [verdachte] waarvan de datum van binnenkomst niet duidelijk was.
De brief op pagina’s 155 en 156 van het dossier is binnengekomen op 2 februari 2015.
De brief op pagina’s 157 en 158 van het dossier is binnengekomen in het weekend van zaterdag 11 april 2015 en zondag 12 april 2015.
De brief op pagina’s 159 t/m 160 van het dossier is binnengekomen op maandag 18 mei 2015.
De brief op de pagina’s 165 t/m 166 van het dossier is binnengekomen op 26 mei 2015.
De brief op pagina 167 van het dossier is binnengekomen op 27 mei 2015.
De brief op pagina 168 van het dossier is binnengekomen op 1 juni 2015.
De brief op pagina 171 t/m 182 van het dossier is per mail op donderdag 11 juni 2015 binnengekomen bij de gemeente Gouda.
De brief op pagina 190 van het dossier is binnengekomen op 16 juni 2015.
De brief op pagina 191 van het dossier is binnengekomen op 17 juni 2015.
De brief op pagina 193 t/m 203 van het dossier is per mail binnengekomen op 22 juni 2015.
De brief op pagina 205 van het dossier is binnengekomen op 23 juni 2015.
De brief op pagina 208 van het dossier is binnengekomen op (het hof begrijpt) 13 juli 2015.
De brief op pagina 209 van het dossier is binnengekomen op (het hof begrijpt) 22 juli 2015.
De brief op pagina 257 van het dossier is binnengekomen op 26 augustus 2015.’
6. Het hof heeft in verband met de bewezenverklaring onder 1 voorts het volgende overwogen:
‘Het hof stelt het volgende voorop. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van belaging als bedoeld in artikel 285b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) zijn verschillende factoren van belang: de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.
Er is dus - kort gezegd - sprake van belaging wanneer iemand opzettelijk een ander herhaaldelijk lastig valt waardoor een inbreuk wordt gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van die persoon. Het kan daarbij gaan om een herhaling van dezelfde activiteit maar ook om het samenstel van een variëteit aan gedragingen.
Het hof stelt op grond van de tot het bewijs gebruikte bewijsmiddelen het volgende vast.
De verdachte heeft:
- gemeenteambtenaar [betrokkene 2] eenmaal op zijn woonadres bezocht;
- gemeenteambtenaar [betrokkene 3] eenmaal op straat aangesproken;
- gemeenteambtenaar [betrokkene 3] meermalen op een verbaal agressieve/beschuldigende wijze benaderd in het Huis van de Stad;
- vele brieven en e-mails van verontrustende dreigende dan wel intimiderende toon verstuurd naar de gemeente Gouda waarbij uit de inhoud en/of aanhef blijkt dat deze (onder meer) specifiek gericht zijn aan [betrokkene 3] , [betrokkene 2] en [betrokkene 1] .
Het hof verwerpt het verweer van de verdachte dat hij de brieven niet heeft geschreven. Gelet op de gedetailleerde inhoud van de brieven, die ziet op het conflict met de gemeente Gouda over de naturalisatieprocedure van de verdachte en de onjuiste bejegening door medewerkster [betrokkene 3] en de vermelding van de naam van de verdachte als afzender kan het niet anders dan dat de brieven van de verdachte afkomstig zijn. Er is geen aanwijzing dat iemand anders van deze gedetailleerde inhoud op de hoogte was en de brieven heeft geschreven; nog daargelaten dat niet valt in te zien welk belang een ander bij het schrijven van die brieven in naam van de verdachte zou hebben. Daar komt bij dat de verdachte verschillende e-mails aan de advocaat-generaal en het hof heeft gezonden, waarin het hof vele overeenkomsten opmerkt qua schrijfwijze, toon en onderwerpen met de brieven in het dossier.
Voornoemde handelingen dienen in samenhang te worden beoordeeld, waarbij geldt dat belaging óók kan bestaan uit het veelvuldig lastig vallen van anderen uit de directe leef- of werkomgeving van een persoon, zonder dat deze daarbij zelf veelvuldig rechtstreeks door de verdachte wordt benaderd. Zo komt uit de aangiften van [betrokkene 3] , [betrokkene 2] en [betrokkene 1] duidelijk naar voren dat zij zich door de combinatie van de genoemde handelingen van de verdachte, die deels niet direct op henzelf zijn gericht, in hun persoonlijke levenssfeer aangetast voelen.
De aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de hiervoor vastgestelde gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van de slachtoffers zijn zodanig geweest dat deze stelselmatig inbreuk op hun persoonlijke levenssfeer hebben gemaakt.
Uit de bewijsmiddelen komt naar voren dat de verdachte op indringende en intensieve wijze heeft geprobeerd met de slachtoffers in contact te komen en dat hij, ondanks een verbod om naar het stadhuis te komen, daarna middels het schrijven van vele brieven van dreigende dan wel intimiderende toon is doorgegaan met het maken van inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de betreffende gemeenteambtenaren. Het hof acht daarmee bewezen dat de verdachte zich aan de ten laste gelegde belaging schuldig heeft gemaakt.’
7. De bewijsklacht spitst zich toe op de bewezenverklaring van belaging van [betrokkene 1] . De in de aanvulling opgenomen bewijsmiddelen zouden zien op het face to face contact tussen de verdachte en aangevers [betrokkene 2] en [betrokkene 3] ; [betrokkene 1] zou slechts in haar eigen verklaring genoemd worden en eigenlijk aangifte doen ten behoeve van haar medewerkers. Er zou onvoldoende blijken van een herhaaldelijke inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer.
8. Uw Raad stelt bij de beoordeling of sprake is van belaging als bedoeld in art. 285b, eerste lid, Sr voorop dat ‘van belang zijn de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer’.1.Uit de gewijzigde memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat tot de strafbaarstelling van belaging heeft geleid kan worden afgeleid dat als kenmerkend voor belaging wordt gezien dat ‘iemand opzettelijk door een ander herhaaldelijk lastig gevallen’ wordt en dat daardoor een inbreuk wordt gemaakt op iemands persoonlijke levenssfeer.2.Uit rechtspraak van Uw Raad kan worden afgeleid dat gedrag relatief snel als ‘indringend stelselmatig lastigvallen’ wordt aangemerkt als dat gedrag gepaard gaat met bedreigingen of beledigingen.3.De omstandigheid dat de belaging plaatsvindt op de werkplek van het slachtoffer en betrekking heeft op de uitoefening van een (overheids)functie, maakt niet dat geen sprake kan zijn van een inbreuk op de ‘persoonlijke levenssfeer’.4.
9. Uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat gemeentesecretaris [betrokkene 1] op 11 april 2014 aangifte heeft gedaan tegen verdachte in verband met het lastig vallen van [betrokkene 2] (bewijsmiddel 1). [betrokkene 1] is de dag daarvoor door [betrokkene 2] via een e-mailbericht geïnformeerd over telefoongesprekken met verdachte (bewijsmiddel 3 onder c). [betrokkene 1] heeft op 7 oktober 2015 weer aangifte gedaan tegen verdachte (bewijsmiddel 6). Daarin verklaart zij op de hoogte te zijn van ‘de invloed en hinder die mijn medewerkers hebben van het gedrag’ van verdachte, alsmede dat zij sinds 2012 tijdens haar werkzaamheden en in haar privéleven wordt ‘geconfronteerd’ met verdachte.
10. In die aangifte geeft [betrokkene 1] aan dat haar medewerkers ‘worden bedreigd en lastig gevallen’ en dat zij bij hun werk ‘veel last’ hebben van het gedrag van verdachte. Haar ‘kost het ook tijd door de aangiftes en de gesprekken met medewerkers en de politie’. Zij vermeldt voorts dat verdachte haar beschuldigt ‘van racisme en terrorisme en een valse aangifte’, haar beledigt en ermee dreigt dat ‘wij elkaar weer zullen zien’. Het gedrag van verdachte heeft geen invloed op haar privésituatie, maar ‘raakt’ haar wel. Zij is ‘beledigd’ en voelt zich ‘boos en machteloos’. Die machteloosheid lijkt blijkens het vervolg van haar verklaring te worden veroorzaakt door het feit dat de inspanningen van de gemeente om oplossingen te vinden nergens toe leiden; de boosheid door de omstandigheid dat medewerkers van de gemeente ‘die gewoon hun werk doen geïntimideerd worden, gestalked en hun werk niet kunnen doen zonder angst’.
11. Uit de aangifte van [betrokkene 8] volgt dat de gemeente vanaf medio mei 2015 bijna wekelijks brieven met dreigende taal van de verdachte ontvangt, en dat die brieven zijn gericht aan de burgemeester, [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [betrokkene 3] (bewijsmiddel 7). [betrokkene 8] verklaart dat de genoemde ambtenaren van de gemeente Gouda zich ‘bedreigd en belaagd’ voelen en angstig zijn om de verdachte ‘zowel in privé- als in de zakelijke omgeving te ontmoeten’. Verbalisant [verbalisant 2] relateert dat de verdachte sinds januari 2014 brieven schrijft aan de burgemeester van Gouda die tevens gericht zijn aan de medewerkers [betrokkene 3] , [betrokkene 2] en [betrokkene 1] . De laatste brief dateerde van 17 december 2015. [verbalisant 2] relateert dat verdachte ook e-mails stuurde (bewijsmiddel 8). Het hof heeft voorts verwezen naar 35 nader omschreven brieven die in de periode vanaf 28 januari 2014 tot en met 17 december 2015 bij de gemeente Gouda zijn binnengekomen en naar drie e-mails, bij de gemeente Gouda binnengekomen op 23 juli 2015 respectievelijk 3 augustus 2015, allen ondertekend met de naam van verdachte (bewijsmiddel 9).
12. Daarmee verschilt de bewijsconstructie van die welke in HR 18 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:367 (art. 81 RO) aan de orde was. Uit de conclusie van A-G Harteveld volgt dat de verdachte ook in die zaak wegens het belagen van gemeenteambtenaren veroordeeld is. Het belagen bestond er daarbij (enkel) in dat verdachte ‘opzettelijk één of meer emailberichten en/of brieven met beledigende en/of bedreigende tekst naar die voornoemde ambtenaren en/of naar de Gemeente Spijkenisse gestuurd’ had. Acht e-mailberichten worden in de bewijsmiddelen geciteerd. In de onderhavige zaak heeft het hof verwezen naar de brieven en e-mailberichten. Dat is toereikend als volstaan kan worden met een opgave van bewijsmiddelen (art. 359, derde lid, tweede volzin, Sv), maar volstaat niet als de bewezenverklaring dient te steunen op ‘de inhoud van in het vonnis opgenomen bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden’.
13. De verwijzing naar de betreffende brieven en e-mails kan naar het mij voorkomt evenwel gelezen worden in samenhang met de bewijsoverweging, waarin het hof de belaging onder meer afleidt uit ‘vele brieven en e-mails van verontrustende dreigende dan wel intimiderende toon verstuurd naar de gemeente Gouda waarbij uit de inhoud en/of aanhef blijkt dat deze (onder meer) specifiek gericht zijn aan [betrokkene 3] , [betrokkene 2] en [betrokkene 1] ’. De verwijzing brengt mee dat voldoende nauwkeurig is aangegeven waar deze redengevende feiten en omstandigheden aan zijn ontleend.5.Ook de aangifte van [betrokkene 1] kan in samenhang met de verwijzing naar deze geschriften worden gelezen. Nu, zoals ook de steller van het middel aangeeft, van face to face contact tussen de verdachte en [betrokkene 1] uit de bewijsmiddelen niet blijkt, volgt uit de bewijsmotivering als geheel dat de beschuldiging van ‘racisme en terrorisme en een valse aangifte’ waar [betrokkene 1] over verklaart, de belediging(en) aan haar adres en het dreigement dat zij elkaar zullen zien (bewijsmiddel 6) in de brieven en e-mails zijn terug te vinden.
14. Naar het mij voorkomt heeft het hof uit de vele brieven en e-mails van verontrustende dreigende dan wel intimiderende toon die onder meer zijn gericht aan [betrokkene 1] , en waarin zij onder meer is beschuldigd van racisme en terrorisme en een valse aangifte, is beledigd en waarin verdachte heeft gedreigd dat zij elkaar zullen zien, kunnen afleiden dat de verdachte ook stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [betrokkene 1] . Anders dan de steller van het middel meen ik voorts dat de gedragingen in de richting van [betrokkene 2] en [betrokkene 3] in de gegeven omstandigheden aan dat oordeel kunnen bijdragen. Onbegrijpelijk is het in ieder geval niet dat het hof de bewezenverklaarde gedragingen richting de verschillende ambtenaren van de Gemeente Gouda in samenhang heeft beoordeeld.
15. De steller van het middel voert voorts aan dat uit de bewijsmiddelen onvoldoende zou blijken dat de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [betrokkene 1] zou hebben plaatsgevonden ‘met het oogmerk die medewerker (gemeentesecretaris [betrokkene 1] ) te dwingen aandacht aan hem te besteden’.
16. Ook deze deelklacht, die slechts is onderbouwd met het argument dat voor dit bijkomend oogmerk voorwaardelijk opzet onvoldoende is, faalt naar het mij voorkomt. Het hof heeft uit de omstandigheid dat de verdachte de brieven aan (onder meer) [betrokkene 1] heeft gestuurd, kunnen afleiden dat de verdachte heeft gehandeld met het oogmerk (in de vorm van naaste doel of noodzakelijkheidsbewustzijn) haar te dwingen aandacht aan hem te besteden.
17. Het eerste middel faalt.
Het tweede middel
18. Het tweede middel bevat de klacht dat het verweer inhoudend dat de in de bewezenverklaring onder 2 genoemde uitlatingen onvoldoende zijn om voor de geadresseerden vrees voor één van de in art. 285 Sr genoemde gevolgen in het leven te roepen ten onrechte althans onvoldoende gemotiveerd is verworpen, althans dat ten onrechte althans onvoldoende gemotiveerd is bewezenverklaard dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan bedreiging.
19. Het hof heeft ten laste van de verdachte onder 2 bewezenverklaard dat:
‘hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2014 tot en met 13 januari 2016 te Gouda, in elk geval in Nederland, de burgemeester van gemeente Gouda, genaamd M. Schoenmaker en medewerkers van gemeente Gouda, genaamd [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en [betrokkene 1] , heeft bedreigd met enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen kan ontstaan,
immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde burgemeester en/of medewerkers dreigend schriftelijk de woorden toegevoegd:
- "Ik ben bijna dood maar ik zal niet alleen dood" en/of
- "Je hebt de deuren van de hel geopend. Ik zal je niet me laten doden. Ik ben niet bang van de doden. Straks zullen we elkaar zien. De hele wereld, CNN, BBC, SBS etc. zullen over wat ik ga doen spreken, dag en nacht. Voor jaren" en/of
- "Wat ik zal doen, zal op de TV, kranten, BBC, CNN en de hele wereld zal over wat ik ga doen, dag en nacht spreken".’
20. Deze bewezenverklaring steunt in de eerste plaats op de bewijsmiddelen waar ook de bewezenverklaring onder 1 op steunt en die onder randnummer 5 zijn geciteerd. Daarnaast steunt de bewezenverklaring op de volgende bewijsmiddelen (met weglating van verwijzingen):
‘11. Een proces-verbaal van bevindingen (…) van 26 januari 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] […].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Verdachte [verdachte] schrijft sinds januari 2014 brieven aan de burgemeester van Gouda, Milo Schoenmaker. De brieven aan de burgemeester zijn tevens gericht aan de medewerkers van de gemeente Gouda, te weten [betrokkene 3] , [betrokkene 2] en [betrokkene 1] . De brieven maken onderdeel uit van dit proces-verbaal van bevindingen.
12. Geschriften, zijnde bij voormeld proces-verbaal van bevindingen gevoegde brieven:
a) p. 165-166: Brief ondertekend met [verdachte] , voor zover inhoudende:
“Ik ben bijna dood, maar ik zal niet alleen dood”;
b) p. 205: Brief gericht aan [betrokkene 3] , Milo, [betrokkene 2] , [betrokkene 1] , ondertekend met [verdachte] , voor zover inhoudende:
“je hebt deur van de hel geopend.”
c) p. 276-277: Brief gericht aan [betrokkene 3] , Milo, [betrokkene 2] , [betrokkene 1] , ondertekend met [verdachte] , voor zover inhoudende:
“ [betrokkene 3] , je hebt de door van de hel geopend. Ik zal je me niet laten doden. Ik ben niet bang van de doden. Straks zullen we elkaar weer zien. De hele wereld, CNN, BBC, SBS etc... zullen over wat ik ga doen spreken, dag en nacht. Voor jaren.” en de bijgevoegde e-mail van de beveiligingsfunctionaris van de gemeente Gouda, waaruit het hof begrijpt dat de brief op 9 oktober 2015 bij de gemeente is binnengekomen;
d) p. 278-281: Brief gericht aan [betrokkene 3] , Milo, [betrokkene 2] , [betrokkene 1] , ondertekend met [verdachte] , met daarop handgeschreven “ontvangen 16-10-’15” voor zover inhoudende:
“ De helle wereld, TV. Kranten, CNN, BBC, SBS zullen spreken dag en nacht over wat ik ga doen. [...] Wat ik zal doen, zal op de TV, kranten, BBC, CNN en de hele wereld zal over wat ik ga doen, dag en nacht, spreken.” en de bijgevoegde e-mail van de [betrokkene 9] van de gemeente Gouda, waaruit het hof begrijpt dat de brief op 16 oktober 2015 bij de gemeente is bezorgd.
13. Een proces-verbaal van bevindingen (…) van 18 april 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] […].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Ik heb onderzoek gedaan naar de brieven van verdachte [verdachte] waarvan de datum van binnenkomst niet duidelijk was.
De brief op de pagina’s 165 t/m 166 van het dossier is binnengekomen op 26 mei 2015.
De brief op pagina 205 van het dossier is binnengekomen op 23 juni 2015.’
21. Het hof heeft in verband met de bewezenverklaring onder 2 voorts het volgende overwogen:
‘Zoals hiervoor overwogen is bewezen dat de verdachte de in het dossier aanwezige brieven aan de burgemeester en medewerkers van de gemeente Gouda heeft verstuurd. Uit de bewijsmiddelen blijkt afdoende dat deze brieven op tijdstippen binnen de ten laste gelegde periode zijn binnengekomen bij de gemeente.
Anders dan door de rechtbank is overwogen is het hof van oordeel dat de in de tenlastelegging opgenomen uitingen voldoende concreet en van dien aard zijn dat bij de bedreigden de redelijke vrees kon ontstaan dat de verdachte enig misdrijf zou plegen waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen en goederen kon ontstaan. Daartoe is niet vereist dat een ieder van de bedreigden zich daadwerkelijk bedreigd heeft gevoeld door deze specifieke uitlatingen, nu de bedreigingen van dien aard zijn en onder zulke omstandigheden zijn gedaan dat deze in het algemeen een dergelijke vrees kunnen opwekken.’
22. De steller van het middel voert aan dat de verdachte uitgaande van de bewijsmiddelen zou hebben geschreven dat hij ‘iets’ zal doen waarover de hele wereld dag en nacht zal blijven spreken. Dat zou ‘zeker onheilspellend’ zijn maar ook, zo begrijp ik, op acties kunnen duiden die geen geweld tegen personen of goederen meebrengen, zoals een hongerstaking of mediaoffensieven. Een nadere motivering waarom bij bedreigden de redelijke vrees kon ontstaan dat de verdachte enig misdrijf zou plegen waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen en goederen kon ontstaan was volgens de steller van het middel op zijn plaats.
23. Uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de brief die verdachte heeft gestuurd onder a , waarin hij aangeeft bijna dood te zijn maar niet alleen dood te zullen gaan, op 26 mei 2015 is binnengekomen. Vervolgens is op 23 juni 2015 een door de verdachte geschreven brief binnengekomen die (onder meer) inhield ‘je hebt deur van de hel geopend’. Op 9 oktober is vervolgens een brief bij de gemeente binnengekomen waarin de verdachte aangeeft dat [betrokkene 3] de door/deur van de hel heeft geopend, dat hij zich niet zal laten doden, dat hij niet bang is van ‘de doden’ en dat ‘we’ elkaar straks weer zullen zien. Daaropvolgend heeft hij aangekondigd dat de hele wereld, CNN, BBC, SBS etc. voor jaren, dag en nacht, zullen spreken ‘over wat ik ga doen’. Een week later, op 16 oktober 2015, heeft hij dat laatste in een brief twee keer herhaald.
24. Daarmee volgt uit de bewijsmiddelen dat de verdachte niet een op zich zelf staande aankondiging heeft gestuurd, inhoudend dat hij ‘iets’ zal doen waarover de wereld zal blijven spreken. Die aankondiging staat in verband met iets wat met de aanstaande dood van de verdachte van doen heeft, met het openen van de deur van de hel en met het ‘weer zien’ van de personen tot wie hij zijn brieven richt. Daarbij gaat het om iets waarover de hele wereld en internationale nieuwszenders jaren zullen spreken. Het hof heeft mede uit deze bewijsmiddelen kunnen afleiden dat bij de bedreigden de redelijke vrees kon ontstaan dat verdachte enig misdrijf zou plegen waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen en goederen kon ontstaan. En het hof heeft de bewezenverklaring in zoverre toereikend gemotiveerd.
25. Het middel faalt.
Het derde middel
26. Het derde middel behelst de klacht dat het hof het verzoek tot het horen van vier getuigen ten onrechte althans onvoldoende gemotiveerd heeft afgewezen, althans dat de verdachte niet de mogelijkheid heeft gehad deze getuigen à charge te ondervragen terwijl hun verklaringen wel voor het bewijs zijn gebruikt.
27. Tijdens de terechtzitting in eerste aanleg van 17 januari 2017 heeft de raadsman volgens het proces-verbaal van die terechtzitting als volgt het woord gevoerd tot verdediging:
‘De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit. Ter onderbouwing heeft de raadsman betoogd dat verdachte ontkent de strafbare gedragingen te hebben gepleegd en dat er onvoldoende steunbewijs is. Kort gezegd, stelt verdachte zich op het standpunt dat er sprake is van een complot tegen hem. De brieven in het dossier zijn vervalst en niet van hem afkomstig. Zijn twitter account is gehackt door de politie en hij heeft de in het dossier opgenomen twitter berichten niet verstuurd. De tolk heeft zijn bij de politie afgelegde verklaring niet juist vertaald en de door de burgemeester afgelegde verklaring is vals. Hij heeft toevallig bij het huisadres van Schmink aangebeld en wist toen niet dat Schmink daar woonde. De raadsman heeft subsidiair aangevoerd dat het stelselmatige karakter van de gedragingen ontbreekt.’
28. De rechtbank heeft de verdachte op 31 januari 2017 vervolgens vrijgesproken van het onder 1 en 2 tenlastegelegde. Zij stelt vast dat de verdachte brieven heeft gestuurd gericht aan medewerkers van de gemeente Gouda en (eenmalig) een bezoek aan een privé adres van medewerker [betrokkene 2] heeft gebracht. Mede gelet op de inhoud en het aantal brieven en de periode waarin die zijn verstuurd was naar het oordeel van de rechtbank echter geen sprake van belaging. Dat de verdachte bij de woning van [betrokkene 2] is verschenen, maakte dat oordeel niet anders. Met betrekking tot de onder 2 tenlastegelegde bedreiging stelde de rechtbank vast dat hetgeen onder de eerste beide gedachtestreepjes was opgenomen ontleend was aan ongedateerde brieven van de verdachte en oordeelde de rechtbank dat de uitlating die onder het derde gedachtestreepje was opgenomen (te) weinig concreet was. De rechtbank veroordeelde de verdachte wegens het onder 3 tenlastegelegde (eenvoudige belediging) tot een geldboete van € 300,-. Tegen dat vonnis heeft de officier van justitie hoger beroep ingesteld. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg is niet om het verhoor van getuigen verzocht.
29. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 2 augustus 2018 houdt (onder meer) in dat de verdachte en de raadsvrouw van de verdachte niet aanwezig zijn. De voorzitter deelt mee dat op voorhand is aangekondigd dat de behandeling van de zaak zal worden aangehouden en dat in overleg met de raadsvrouw en de advocaat-generaal de zaak voor een inhoudelijke behandeling gepland staat op 28 november 2018.
30. Op 28 november 2018 zijn de verdachte en zijn raadsman ter terechtzitting aanwezig. Het proces-verbaal van de terechtzitting houdt onder meer het volgende in:
‘De verdachte, ter terechtzitting verschenen, antwoordt op vragen van de voorzitter te zijn:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969,
adres: van de [a-straat 1] , [postcode] Gouda.
Als raadsman van de verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. M.N.R. Nasrullah, advocaat te Rotterdam.
(…)
De voorzitter deelt mondeling mede de korte inhoud van de volgende bij het hof ingekomen stukken:
- (…);
- een viertal schriftelijke verklaringen van de slachtoffers: de heer Schoenmaker, [betrokkene 3] , [betrokkene 8] , [betrokkene 2] ;
- een proces-verbaal van dit hof van 2 augustus 2018, inhoudende dat de zaak op voorhand is aangehouden en dat de advocaat-generaal heeft aangegeven dat hij voornemens is nader onderzoek te laten verrichten;
- diverse stelbrieven en vervolgens intrekkingen van voorgaande raadslieden van de verdachte en uiteindelijk de stelbrief van 16 november 2018 van de raadsman die vandaag aanwezig is;
- een brief van de raadsman van 18 november 2018, inhoudende onderzoekswensen;
- een e-mail van 27 november 2018 van de raadsman, inhoudende een aanvulling op de onderzoekswensen;
- een e-mail van 27 november 2018 van de griffier aan de advocaat-generaal en de raadsman, inhoudende dat deze zitting een regiekarakter draagt.
Deze stukken worden in het dossier gevoegd.
(…)
De raadsman deelt mede:
Ten aanzien van mijn onderzoekswens om de beelden van de ontmoeting met de burgemeester van Gouda op 29 augustus 2015 in het dossier te voegen zie ik dat de rechtbank aan de officier van justitie gelast heeft die beelden af te geven aan de advocaat. Deze beelden heb ik niet ontvangen. Cliënt wil deze beelden zien en hij heeft deze nog niet gezien; ook niet bij zijn advocaat, zegt hij.
(…)
De voorzitter merkt op dat deze beelden al in het dossier zijn gevoegd en de advocaat-generaal zegt toe dat hij de beelden - desgewenst - nog een keer zal verstrekken aan de raadsman. Bij deze stand van zaken behoeft op deze onderzoekswens niet meer beslist te worden.
De raadsman deelt mede:
Ten aanzien van mijn eerste onderzoekswens in mijn brief wil ik graag de beelden van alle gevoerde gesprekken tussen de verdachte en [betrokkene 3] bij de gemeente Gouda, die verband houden met de tenlastegelegde feiten 1 en 2 aan het dossier gevoegd zien. Deze gesprekken zijn terug te vinden in de aangifte. Volgens de procedure van het stadhuis worden deze beelden voor de veiligheid opgenomen. Cliënt stelt zich op het standpunt dat hij ontkent dat deze gesprekken op de wijze zijn gevoerd zoals hem wordt verweten. De beelden kunnen ontlastend zijn voor cliënt. De toenmalige raadslieden van cliënt destijds hebben op deze beelden gewezen en hebben hiernaar gevraagd. Ik acht de kans dan ook groot dat deze beelden er zijn. Deze kwestie liep toen al en de beelden zullen zijn veiliggesteld.
Ten aanzien van mijn derde onderzoekswens het volgende. Alle feiten liggen in hoger beroep weer voor. Meerdere namen zijn genoemd van personen in het stadhuis die zouden zijn bejegend en benaderd door cliënt. Cliënt en ik hebben daar geen zicht op. Als hier beelden van zijn veilig gesteld, dan verzoek ik deze in het dossier te voegen zodat de feiten vastgesteld kunnen worden. Cliënt ontkent immers de hem verweten gedragingen. Cliënt stelt dat hij alleen een verzoek tot naturalisatie heeft gedaan, maar heeft geen [strafbare feiten begaan; hij heeft zich niet misdragen.
Ten aanzien van het tweede deel van dit punt wil ik opmerken dat cliënt zich geschaad en niet juist bejegend voelt. (…) Hij wil een deskundige benoemd zien die niet beïnvloed wordt door het ambtelijk apparaat. (…)
Tevens wil de verdediging dat de burgemeester van Gouda gehoord wordt over hetgeen onder 3 aan cliënt is tenlastegelegd. Dit betreft de vierde onderzoekswens in mijn brief. (…)
Gister heb ik een vijfde onderzoekswens aan het hof toegezonden. Ik verwijs daarbij naar het vonnis van de rechtbank, waarin staat dat de verdachte tijdens het verhoor van 13 januari 2016 min of meer bekend zou hebben dat hij het ten laste gelegde gedaan zou hebben. Deze verklaring was belangrijk voor een veroordeling door de rechtbank. Cliënt stelt echter dat hij dit zo niet heeft gezegd en dat het proces-verbaal dat is opgemaakt niet klopt. Derhalve verzoek ik u de geluidsopname in het dossier te voegen als deze er is.
(…)
De voorzitter deelt vervolgens als beslissingen van het hof mede dat:
- ten aanzien van de eerste onderzoekswens het openbaar ministerie opdraagt om na te gaan of het gevraagde beeldmateriaal (van het gesprek tussen de verdachte en de gemeenteambtenaar [betrokkene 3] ) beschikbaar is, en zo dat het geval is de raadsman en de verdachte daarvan kennis te laten nemen;
- het verzoek om alle overige geluidsopnamen, beeldmateriaal en documenten vrij te geven en toe te voegen aan het strafdossier, verband houdende met deze strafzaak (derde onderzoekswens) te algemeen is geformuleerd en onvoldoende is onderbouwd waarom dit (met in achtneming van de maatstaf van het noodzaakscriterium) van belang is voor enig door het hof te nemen beslissing, zodat het verzoek wordt afgewezen. De verdachte wordt door deze afwijzing niet in zijn verdediging geschaad;
- het verzoek tot aanstellen van een deskundige op het gebied van mensenrechten (tweede gedeelte van de derde onderzoekswens) wordt (met in achtneming van de maatstaf van het noodzaakscriterium) op dezelfde grond afgewezen. De verdachte wordt door deze afwijzing niet in zijn verdediging geschaad;
- het verzoek tot het horen van de getuige de Burgemeester van Gouda, M. Schoenmaker, geboren op 17 november 1967 te Alkmaar, adres [b-straat 1] , [postcode] Gouda, (vierde onderzoekswens) wordt toegewezen;
(…)
Gehoord de advocaat-generaal deelt de voorzitter vervolgens als beslissing van het hof mede dat het onderzoek wordt geschorst voor onbepaalde tijd, met bevel tot oproeping van de verdachte en zijn raadsman, alsmede de getuige M. Schoenmaker tegen de dag en het tijdstip van de nader te terechtzitting.’
31. Het proces-verbaal van de terechtzitting van 18 februari 2020 houdt het volgende in:
‘De verdachte, ter terechtzitting verschenen, antwoordt op vragen van de voorzitter te zijn:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969,
adres: van de [a-straat 1] , [postcode] Gouda.
Als raadsman van de verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. H. Alfers (BFK: bedoeld is mr. Halfers), advocaat te Rotterdam.
(…)
De voorzitter verzoekt de raadsman om het woord te voeren aangaande verzoeken van de verdediging.
De raadsman:
Mijn cliënt heeft verzocht om de burgemeester te horen. Hij wil daarnaast ook andere getuigen horen, te weten [betrokkene 2] , [betrokkene 3] , [betrokkene 1] en [betrokkene 8] . Ze zijn weliswaar al gehoord, maar hij wil zelf vragen kunnen stellen. Er zijn allerlei omstandigheden te bedenken die mogelijk van invloed zijn op de betrouwbaarheid van verklaringen. Er wordt een monster van cliënt gemaakt. Op internet staat een artikel van het Gouds Dagblad, waarin staat dat de burgemeester met veel plezier in Gouda heeft gewerkt, hetgeen niet strookt met de aangifte. Cliënt heeft ook om gegevensdragers en videobeelden gevraagd. Ik heb ze in ieder geval niet. Ook heb ik gevraagd om zelf de beschikking over opnamen op dvd te krijgen, en niet om ze op afspraak te bekijken of beluisteren. Dit alles met een beroep op artikel 6 EVRM.
Ik verzoek namens cliënt ook om behandeling met gesloten deuren. Ik zie weliswaar geen pers, maar er werd ook medische info geciteerd in eerste aanleg in aanwezigheid van pers.
De advocaat-generaal:
U zegt dat de getuigen al eerder zijn gehoord, maar dan doelt u op hun verklaringen bij de politie neem ik aan. Het noodzaakscriterium is van toepassing. Het verzoek is geenszins onderbouwd, er wordt niet aangegeven welke vragen gesteld moeten worden of iets dergelijks. Op 30 november 2018 zijn nogmaals de beschikbare beelden verstrekt en in ontvangst genomen volgens de ‘track and trace’- registratie. Er is geen beeldmateriaal van het gesprek tussen de verdachte en gemeenteambtenaar [betrokkene 3] , dus dat kan niet worden verstrekt.
Het strafproces is nu juist op basis van artikel 6 EVRM een openbare aangelegenheid, ik heb geen redenen gehoord waarom dit nu niet zo zou moeten zijn.
De voorzitter onderbreekt het onderzoek voor beraad in raadkamer.
Na de hervatting deelt de voorzitter de volgende beslissingen van het hof mede:
- de verzoeken tot het horen van de aangevers [betrokkene 2] , [betrokkene 3] , [betrokkene 1] en [betrokkene 8] worden afgewezen. Onvoldoende is onderbouwd (met inachtneming van de maatstaf van het noodzaakscriterium) waarom dit van belang is voor enige door het hof te nemen beslissing. Er is in het algemeen iets aangevoerd over de betrouwbaarheid van aangevers, maar de verzoeken zijn niet onderbouwd en dat mag in dit stadium van het proces zeker verwacht worden;
- de beelden, voor zover aanwezig, zijn volgens mededeling van de advocaat-generaal opnieuw verstrekt aan de toenmalige verdediging na de zitting van 28 november 2018, hetgeen wordt bevestigd door een aantekening in computersysteem NIAS;
- het verzoek om de deuren te sluiten wordt afgewezen, nu het persoonlijk belang van de verdachte bij privacy minder zwaar weegt dan het algemeen belang van de openbaarheid.
(…)
De raadsman voert het woord tot verdediging aan de hand van pleitnotities. Deze pleitnotities worden aan het hof overgelegd en in het dossier gevoegd.’
32. In de pleitnotities wordt in de eerste zin vermeld dat de verdachte ‘persisteert in de wensen van de verdediging datum 7 februari 2020 (zie bijlage)’. Die bijlage behelst een schrijven van de raadsman gericht aan de voorzitter van het hof en de advocaat-generaal dat op 7 februari 2020 gedateerd is. Daarin wordt onder meer aangegeven dat als de verdachte niet in de gelegenheid wordt gesteld de getuigen à charge Schoenmaker, [betrokkene 2] , [betrokkene 3] , [betrokkene 1] en [betrokkene 8] tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep te ondervragen, zulks ‘een onvoldoende compenserende maatregel is en een schending van artikel 6 lid 3 sub d EVRM’.
33. De steller van het middel is van mening dat het hof het getuigenverzoek dat op 18 februari 2020 ter terechtzitting is gedaan had moeten toetsen aan het criterium van het verdedigingsbelang.
34. Daarmee ziet de steller van het middel over het hoofd dat het criterium van het verdedigingsbelang (ook) in hoger beroep slechts van toepassing kan zijn als voorafgaand aan het onderzoek ter terechtzitting getuigen worden opgegeven.6.In de onderhavige strafzaak waren er in hoger beroep al twee terechtzittingen bij het Gerechtshof Amsterdam geweest voordat de raadsman op de derde terechtzitting het onderhavige getuigenverzoek deed. Aan een en ander doet niet af dat het onderzoek ter terechtzitting op 18 februari 2020 opnieuw is aangevangen.
35. De steller van het middel is voorts van mening dat sprake is van getuigen wier verklaringen in belangrijke mate hebben bijgedragen aan het bewijs van de tenlastegelegde feiten. Zij zouden ‘het framewerk (bieden) waarop de veroordeling is gebaseerd’.
36. Voor zover de steller van het middel daarmee wil aanvoeren dat de bewezenverklaring ‘solely or to a decisive extent’ gebaseerd is op de verklaringen die deze vier getuigen bij de politie hebben afgelegd meen ik dat de raadsman het belang van de brieven en e-mails die de verdachte heeft gestuurd onderschat. Het hof heeft overwogen dat de verdachte ‘vele brieven en e-mails van verontrustende dreigende dan wel intimiderende toon (heeft) verstuurd naar de gemeente Gouda waarbij uit de inhoud en/of aanhef blijkt dat deze (onder meer) specifiek gericht zijn aan [betrokkene 3] , [betrokkene 2] en [betrokkene 1] ’. De aangifte van belaging door [betrokkene 1] (bewijsmiddel 6) is, zo bleek, wat haar betreft op deze brieven gebaseerd. Het hof wijst in de bewijsmiddelen op de vindplaatsen van de brieven en drie e-mails (bewijsmiddel 9).
37. Daarbij blijkt uit de ‘samenvatting van de brieven, e-mails gestuurd aan de personeelsleden van de Gemeente Gouda en registraties bekend bij de politie’ die in bewijsmiddel 1 en andere aangiftes is opgenomen dat ook anderen dan de vier getuigen waarnemingen hebben gedaan die reden hebben gegeven tot de bewezenverklaring van belaging. Tegen een andere medewerker dan [betrokkene 3] heeft de verdachte op 25 mei 2012 gezegd: ‘Ik ken haar heel goed. Ik weet wie ze is. Ik ga haar iets aandoen wat ze niet snel zal vergeten’. Op 26 oktober 2012 nam een medewerkster van de beveiliging de verdachte mee naar beneden, waar hij zei dat hij [betrokkene 3] zou pakken en haar een kankerhoer noemde. Die dag is ook de politie twee keer langs geweest in verband met de aanwezigheid van verdachte in en bij het gemeentehuis. [betrokkene 2] heeft een gedeelte van ongeveer 20 minuten van een op 10 dan wel 11 april 2014 gevoerd 48 minuten durend telefoongesprek met verdachte opgenomen; dat volgens deze samenvatting is uitgewerkt in een proces-verbaal. Op 14 april 2015 is vastgelegd dat een bedreigende brief werd ontvangen die gericht was aan onder meer [betrokkene 3] en [betrokkene 2] , waarvan de inhoud in de samenvatting wordt weergegeven.
38. In dat licht meen ik dat het hof de bewezenverklaring van belaging voor zover deze behelst dat verdachte de medewerkers [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 1] ‘op een verbaal agressieve/beschuldigende wijze (heeft) benaderd’ en/of ‘gebeld (heeft) op de privé en zakelijke telefoon’ en/of ‘brieven en e-mails (heeft) gestuurd’ (ook) uit andere bewijsmiddelen dan de verklaringen die de betreffende personen bij de politie hebben afgelegd heeft kunnen afleiden.
39. Daar komt bij dat Uw Raad in HR 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1016, NJ 2017/447 m.nt. Kooijmans heeft overwogen dat voor de beantwoording van de vraag of de bewezenverklaring in beslissende mate steunt op de verklaring van een niet door de verdediging ondervraagde getuige, van belang is in hoeverre die verklaring steun vindt in andere bewijsmiddelen. Het benodigde steunbewijs moet daarbij ‘betrekking hebben op die onderdelen van de hem belastende verklaring die de verdachte betwist’.7.Namens de verdachte is tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 18 februari 2020 slechts aangegeven dat hij de getuigen ‘zelf vragen (wil) kunnen stellen’ en dat er ‘omstandigheden te bedenken (zijn) die mogelijk van invloed zijn op de betrouwbaarheid van de verklaringen’. Uit de verklaring die de verdachte tijdens het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg van 17 januari 2017 heeft afgelegd, blijkt dat hij niet betwist bij [betrokkene 2] te hebben aangebeld.8.De raadsman geeft in de pleitnota die in hoger beroep is overgelegd ook aan dat vast staat dat verdachte op 23 mei 2013 bij het woonadres van [betrokkene 2] is verschenen. Verdachte zou zijn ‘verdwaald’.
40. Tegen deze achtergrond meen ik dat dat de verdachte de in verschillende bewijsmiddelen opgenomen ‘samenvatting’ voor zover inhoudend dat de verdachte op 23 mei 2013 ‘aan de deur op het privéadres van [betrokkene 2] ’ kwam, en diens verklaring voor zover inhoudend dat de verdachte weet waar hij woont, niet heeft betwist. En dat het steunbewijs derhalve niet op dit onderdeel van de verklaring van [betrokkene 2] betrekking behoefde te hebben. In aanmerking genomen dat conclusies van feitelijke aard die de feitenrechter heeft getrokken uit de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vastgesteld in cassatie slechts op hun begrijpelijkheid kunnen worden onderzocht9., meen ik dat het hof uit het niet betwiste deel van de verklaring van [betrokkene 2] het bij het eerste gedachtestreepje bewezenverklaarde heeft kunnen afleiden.10.
41. Slechts voor het in de bewezenverklaring onder 1 bij het tweede gedachtestreepje vermelde aanspreken op straat (van [betrokkene 3] ) geldt dat de bewezenverklaring steunt op de verklaring van een niet door de verdediging ondervraagde getuige waarbij de betwisting op dit onderdeel van de verklaring betrekking heeft. De raadsman stelt in de pleitnota dat de verdachte ontkent [betrokkene 3] (op 22 januari 2014, op straat) te hebben aangesproken. Mede in aanmerking genomen dat in verband met de stelselmatigheid van de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de medewerkers bijzondere betekenis toekomt aan de vele brieven en e-mails die de verdachte heeft geschreven, heeft het hof de stelselmatigheid van de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de medewerkers evenwel op de andere vier bewezenverklaarde gedragingen kunnen baseren.11.
42. Wat de bedreiging betreft is van belang dat de brieven waaruit van de bewezenverklaarde bedreigingen blijkt onder de bewijsmiddelen zijn opgenomen.
43. Al met al faalt de klacht voor zover inhoudend dat de bewezenverklaring van de feiten 1 en 2 ‘solely or to a decisive extent’ is gebaseerd op onderdelen van verklaringen van niet gehoorde personen die door de verdachte zijn betwist.
44. De steller van het middel voert voorts aan dat het bij de getuige [betrokkene 3] zou gaan om een schriftelijk bescheid houdende de verklaring van een persoon wiens identiteit niet blijkt in de zin van art. 344a Sv. De steller van het middel wijst er daarbij op dat haar achternaam nooit is vrijgegeven. Die verklaring zou (derhalve) niet tot het bewijs mogen meewerken nu om het verhoor van [betrokkene 3] is gevraagd.
45. Uit art. 344a, derde lid, Sv volgt dat een ‘schriftelijk bescheid houdende de verklaring van een persoon wiens identiteit niet blijkt’, buiten het geval van het tweede lid (kort gezegd: een proces-verbaal van een verhoor bij de rechter-commissaris houdende de verklaring van een bedreigde of anonieme afgeschermde getuige), alleen tot het bewijs kan meewerken indien ‘door of namens de verdachte (…) niet op enig moment in het geding de wens te kennen (is) gegeven om de in de aanhef bedoelde persoon te ondervragen of te doen ondervragen’. Uit rechtspraak van Uw Raad volgt dat de term ‘een persoon wiens identiteit niet blijkt’ niet personen omvat ‘wier persoonsgegevens weliswaar niet (volledig) zijn vermeld in het proces-verbaal waarin hun verklaringen zijn opgenomen, maar van wie vaststaat dat zij wel zodanig kunnen worden geïndividualiseerd dat de verdediging desgewenst hun verhoor als getuige door de rechter-commissaris of ter terechtzitting kan verzoeken’.12.In aanmerking genomen dat uit de bewijsmiddelen volgt dat de getuige [betrokkene 3] in de bewezenverklaarde periode werkte bij de gemeente Gouda staat in voldoende mate vast dat zij zodanig kan worden geïndividualiseerd dat desgewenst het verhoor van haar als getuige bij de rechter-commissaris of ter terechtzitting kan worden verzocht.
46. In het middel ligt ook de meer algemene, aan art. 6 EVRM gerelateerde, klacht besloten dat de verdachte ‘niet de mogelijkheid heeft gehad de vier belangrijke getuigen à charge te ondervragen, terwijl hun verklaringen wel voor het bewijs zijn gebruikt’. En daarvoor zou geen compensatie zijn geboden.
47. Het hof heeft de verzoeken tot het horen van de aangevers [betrokkene 2] , [betrokkene 3] , [betrokkene 1] en [betrokkene 8] afgewezen omdat ‘(o)nvoldoende is onderbouwd (met inachtneming van de maatstaf van het noodzaakscriterium) waarom dit van belang is voor enige door het hof te nemen beslissing. Er is in het algemeen iets aangevoerd over de betrouwbaarheid van aangevers, maar de verzoeken zijn niet onderbouwd en dat mag in dit stadium van het proces zeker verwacht worden’. Daarmee heeft het hof de verzoeken afgewezen op basis van het argument dat deze verzoeken niet zijn onderbouwd, in samenhang met het stadium waarin de verzoeken zijn gedaan. Uit HR 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:576, NJ 2021/173 m.nt. Reijntjes, rov. 2.9.2 en 2.11 kan worden afgeleid dat deze argumentatie de afwijzing van een verzoek tot het horen van getuigen à charge (na Keskin) niet langer kan dragen.
48. Het hof heeft het onder 1 en 2 bewezenverklaarde mede doen steunen op de verklaringen van de verzochte, maar niet ondervraagde getuigen. Het oordeel dat de verklaringen van de getuigen voor het bewijs kunnen worden gebruikt is door het hof niet nader gemotiveerd.
49. Voor de beoordeling van de vraag of, in gevallen waarin de verdediging niet een behoorlijke en effectieve mogelijkheid heeft gehad om het ondervragingsrecht uit te oefenen, het proces als geheel in overeenstemming is met het door art. 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces is van belang (i) de reden dat het ondervragingsrecht niet kan worden uitgeoefend met betrekking tot een getuige van wie de verklaring voor het bewijs wordt gebruikt, (ii) het gewicht van de verklaring van de getuige, binnen het geheel van de resultaten van het strafvorderlijke onderzoek, voor de bewezenverklaring van het feit, en (iii) het bestaan van compenserende factoren, waaronder ook procedurele waarborgen, die compensatie bieden voor het ontbreken van een ondervragingsgelegenheid. Deze beoordelingsfactoren moeten daarbij in onderling verband worden beschouwd (arrest van 20 april 2021, rov. 2.12.2).
50. De argumentatie van het hof levert geen goede reden op voor de afwijzing van het getuigenverzoek. Dat alleen impliceert evenwel nog niet dat art. 6 EVRM is geschonden.13.Zoals aangegeven, berust noch de bewezenverklaring van feit 1 noch de bewezenverklaring van feit 2 to a decisive extent op de verklaringen van deze getuigen. En wat betreft de compenserende factoren is in het bijzonder van belang dat de burgemeester van Gouda ter terechtzitting in hoger beroep als getuige is gehoord; daarbij bestond de mogelijkheid vragen omtrent het onder 1 en 2 bewezenverklaarde te stellen aan een persoon die daar nauw bij betrokken was en voor wie de personen werkzaam waren waar de getuigenverzoeken betrekking op hadden.
51. Naar het oordeel van Uw Raad kan het belang bij cassatie ontbreken als de procedure in haar geheel – ondanks de (op onjuiste gronden berustende) afwijzing van het verzoek tot het horen en oproepen van getuigen – voldoet aan het door art. 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces (arrest van 20 april 2021, rov. 2.12.3). In ieder geval het tweede onderdeel van de argumentatie van het hof, het late tijdstip van het verzoek, kan, als daarvoor geen gegronde reden bestaat, bij deze beoordeling een rol spelen (arrest van 20 april 2021, rov. 2.11). In dat verband wijs ik erop dat tijdens de berechting in eerste aanleg niet om het verhoor van de vier getuigen is verzocht, en dat voorafgaand aan de eerste terechtzitting in hoger beroep geen getuigenverzoek is gedaan. Tijdens de tweede terechtzitting in hoger beroep is een groot aantal verzoeken gedaan, waaronder een getuigenverzoek dat is toegewezen, maar ook tijdens die terechtzitting is niet om het verhoor van deze vier getuigen verzocht. Ik wijs er in dit verband ook op dat de betrouwbaarheid van deze vier getuigen noch in eerste aanleg noch in hoger beroep beargumenteerd is betwist.14.
52. Al met al meen ik dat belang bij cassatie ontbreekt nu de procedure in haar geheel voldoet aan het door art. 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces.15.
53. Het middel leidt niet tot cassatie.
Het vierde middel; afronding
54. Het vierde middel klaagt dat het hof in antwoord op het verweer dat de redelijke termijn is geschonden althans onverplicht de redelijke termijn toetsend, ten onrechte heeft volstaan met de enkele vaststelling dat de redelijke termijn is geschonden.
55. De raadsman heeft tijdens de terechtzitting in hoger beroep op 18 februari 2020 het woord tot verdediging gevoerd aan de hand van overgelegde pleitnotities. Daarin wordt met betrekking tot het vereiste van berechting binnen een redelijke termijn het volgende aangevoerd (met weglating van een voetnoot):
‘Schending redelijke termijn artikel 6 lid 1 EVRM
De behandeling van een strafzaak dient volgens het EHRM binnen een redelijke termijn plaats te vinden opdat de verdachte niet te lang in onzekerheid verkeert omtrent de uitkomst van zijn strafzaak (EHRM 27 juni 1968, A 7, paragraaf 18 (Wemhoff))
Vertraging door wisseling van Rechters komt voor rekening van de Justitiële Autoriteiten (EHRM 23 april 1987, A 118, paragraaf 58 (Lechner / Hess)) '(..) one year per instance may be a rough rule of thumb in Article 6 paragraph 1 cases (..)' (EHRM 20 februari 2003, ECHR 2003 / 35, paragraaf 79))
De zaak heeft in hoger beroep onnodig lang stilgelegen en dat leidt tot een schending’
56. In aanvulling daarop heeft de raadsman ter terechtzitting aangevoerd:
‘Het recht is verspeeld. Ik ken de jurisprudentie van de Hoge Raad wat betreft de overschrijding van de redelijke termijn, maar desondanks vind ik dat het te lang heeft geduurd en ik beroep mij daarbij op artikel 6 EVRM.’
57. Het hof heeft in het bestreden arrest in verband met dit verweer het volgende overwogen:
‘Ten aanzien van het beroep op overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM overweegt het hof als volgt. De op de redelijkheid te beoordelen termijn is begonnen op 16 januari 2016, toen de verdachte in verzekering is gesteld. Het hof wijst arrest op 3 maart 2020 en daarmee heeft de behandeling van de zaak in eerste aanleg en in hoger beroep (inclusief verwijzing) in totaal 4 jaar en 1,5 maand geduurd. Gelet op de beperkte overschrijding van de redelijke termijn, mede veroorzaakt doordat bij de inhoudelijke behandeling op 28 november 2018 alsnog onderzoekswensen van de zijde van de verdediging zijn ingediend die deels zijn gehonoreerd, volstaat het hof met de constatering van een beperkte overschrijding van de redelijke termijn.’
58. De steller van het middel voert aan dat het hof bij de verwerping van het verweer slechts heeft geoordeeld ‘over de vertraging van de hele rechtsgang – dus vanaf datum aanhouding (‘criminal charge’) tot de einduitspraak van het gerechtshof – en niet – zoals bepleit – over de lange tijd die was verstreken tussen eerste en tweede aanleg’.
59. In HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, NJ 2008/358 m.nt. Mevis heeft Uw Raad overwogen dat behoudens de in bedoeld arrest onder 3.13 vermelde bijzondere omstandigheden het geding in hoger beroep ‘met een einduitspraak (behoort) te zijn afgerond binnen twee jaar nadat het rechtsmiddel is ingesteld, en binnen 16 maanden indien de verdachte in verband met de zaak in voorlopige hechtenis verkeert en/of het strafrecht voor jeugdigen is toegepast’ (rov. 3.16). In aanvulling daarop overwoog Uw Raad dat ook wanneer ‘het tijdsverloop in de afzonderlijke fasen van de procedure niet van dien aard is dat geoordeeld moet worden dat de redelijke termijn is overschreden, (niet valt) uit te sluiten dat in bijzondere gevallen de totale duur van het geding zodanig is dat een inbreuk op art. 6, eerste lid, EVRM moet worden aangenomen’ (rov. 3.20). In deze overwegingen ligt besloten dat bij de toetsing of het vereiste van berechting binnen een redelijke termijn is geschonden de toetsing per procesfase voorop staat. En dat een toetsing van de totale duur van het geding slechts in aanvulling daarop een rol kan spelen.16.
60. Een en ander brengt mee dat het middel slaagt. Het hof had naar aanleiding van het gevoerde verweer dienen te beoordelen of het vereiste van berechting binnen een redelijke termijn in de fase van de berechting in hoger beroep is geschonden.
61. Cassatie van de opgelegde straf kan naar het mij voorkomt evenwel achterwege blijven. Ik neem daarbij in aanmerking dat Uw Raad in gevallen waarin Uw Raad toetst als feitenrechter blijkens genoemd arrest als uitgangspunt hanteert dat geen vermindering wordt toegepast indien het gaat om een geheel voorwaardelijke straf en evenmin indien het gaat om een straf waarvan het onvoorwaardelijk gedeelte minder beloopt dan een maand gevangenisstraf (rov. 3.6.2 onder C). Ik wijs er daarbij ook nog op dat dat de vertraging bij de berechting in hoger beroep, zoals het hof overweegt, deels het gevolg is van de omstandigheid dat de verdediging op de terechtzitting van 28 november 2018 nog onderzoekswensen heeft gedaan die deels zijn toegewezen.
62. Het vierde middel leidt niet tot cassatie.
63. Het eerste, tweede en vierde middel lenen zich in beginsel voor afdoening met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende formulering. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
64. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 29‑06‑2021
Kamerstukken II 1997/98, 25 768, nr. 5, p. 2, zie ook p. 8.
M.J.A. Duker, ‘De reikwijdte van het belagingsartikel’, RM Themis 2007, p. 153; A-G Jörg in de conclusie voor HR 22 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP0096, NJ 2011/228 m.nt. Keijzer, randnummer 17.
Vgl. HR 29 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL8642, NJ 2010/406, rov. 2.5.
HR 20 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV3442, NJ 2012/204.
Vgl. art. 414, tweede lid, jo. art. 263, tweede tot en met vijfde lid, en art. 264 Sv, alsmede art. 415, eerste lid, jo. de artikelen 287 en 288 Sv. Zie voorts HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496, NJ 2014/441 m.nt. Borgers, rov. 2.49-2.56 en 2.66.
Zie ook HR 11 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:227, NJ 2020/186 m.nt. Vellinga, met conclusie van A-G Aben.
De verdachte verklaart: ‘Ik wilde via marktplaats een Iphone kopen. Ik belde bij het verkeerde huis aan en dat was het huis van Schmink. Het was puur toeval.’
Vgl. HR 18 september 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD3530, rov. 3.3.
Zie ik het goed, dan hebben de verdachte en zijn raadsman zowel wat de gesprekken op het stadhuis (met [betrokkene 3] ) betreft als wat het gesprek bij het huis van [betrokkene 2] betreft slechts de aard van het gesprek betwist, niet dat zij hebben plaatsgevonden. De raadsman stelt tijdens de terechtzitting van 28 november 2018 dat de verdachte wat eerstgenoemde gesprekken betreft ‘ontkent dat deze gesprekken op de wijze zijn gevoerd zoals hem wordt verweten’.
Ik attendeer in dit verband op HR 18 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:367 (art. 81 RO), waarin de bewezenverklaarde belaging blijkens de conclusie van A-G Harteveld bestond in het sturen van e-mailberichten en/of brieven met beledigende of bedreigende tekst naar enkele ambtenaren en/of de gemeente Spijkenisse. Een getuigenverklaring is niet ‘decisive’ als daar een deel van de bewezenverklaring op is gebaseerd dat voor de kwalificatie niet doorslaggevend is. Vgl. B. de Wilde, Stille getuigen. Het recht om belastende getuigen in strafzaken te ondervragen, Deventer: Wolters Kluwer 2015, p. 416-417.
HR 4 juni 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE1195, NJ 2002/416; meer recent HR 9 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1007, NJ 2020/285 m.nt. Kooijmans, rov. 2.3.2.
Vgl. De Wilde, a.w., p. 289-293 alsmede EHRM 15 december 2015, nr. 9154/10 (Schatschaschwili/Duitsland), par. 111-113.
EHRM 20 september 1993, nr. 14647/89 (Saidi/Frankrijk), rov. 39. De vrijspraak in eerste aanleg berustte ook niet op een oordeel over de betrouwbaarheid van de getuigen (zie randnummer 28). .
Ik teken daarbij aan dat het hof niet de toets heeft aangelegd of het gebruik van de verklaringen van de niet-ondervraagde getuigen in overeenstemming was met art. 6 EVRM, en een nadere motivering van een dergelijk oordeel derhalve eveneens ontbreekt (HR 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:576, NJ 2021/173 m.nt. Reijntjes, rov. 2.12.3; vgl. ook HR 25 mei 2021, ECLI:NL:HR:2021:765, rov. 2.5.2). Uit het arrest van 20 april volgt evenwel ook niet dat dit een harde eis is; zeker bij arresten die voordien gewezen zijn is er naar het mij voorkomt ook geen aanleiding daaraan doorslaggevende betekenis te hechten.
Vgl. ook HR 9 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:197, NJ 2021/70.
Beroepschrift 27‑10‑2020
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
SCHRIFTUUR HOUDENDE MIDDELEN VAN CASSATIE
Inzake: [rekwirant]
rekwirant van cassatie van een hem betreffend arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, uitgesproken op 3 maart 2020.
Inleiding:
Rekwirant van cassatie is door het gerechtshof Amsterdam op 3 maart 2020 veroordeeld terzake van belaging, meermalen gepleegd (feit 1) en bedreiging, meermalen gepleegd (feit 2), tot een gevangenisstraf voor de duur van 135 dagen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest (straf gelijk aan voorarrest) met een proeftijd van 2 jaren. Van een derde feit, belediging, werd rekwirant vrijgesproken.
Rekwirant heeft het hem tenlastegelegde op alle onderdelen ontkend. Hij heeft ten overstaan van het gerechtshof bovendien verklaard dat er geen sprake is van een fair trial als bedoeld in artikel 6 EVRM en dat zijn rechten onder het EVRM op velerlei manieren zijn en worden geschonden. Bij afwijzing van het cassatieberoep wenst hij zijn zaak op verschillende gronden voor te leggen aan het Europese Hof. Ik heb, na bespreking van de cassatieprocedure en de strikte uitleg van uw Raad van artikel 437 lid 2 Sv, bij wijze van hoge uitzondering, cliënt, rekwirant van cassatie, toegestaan per brief, als een soort van addendum bij deze schriftuur, zijn persoonlijke klachten terzake zijn strafprocedure aan Uw Raad voor te leggen. U treft deze brief aan als bijlage.
De volgende middelen van cassatie worden voorgesteld:
Middel I:
Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan naleving op straffe van nietigheid is voorgeschreven, in het bijzonder zijn de artikelen 285b Sr en 348, 349, 350, 358, 359 jo. 415 Sv geschonden doordien ten onrechte althans onvoldoende gemotiveerd is bewezenverklaard dat rekwirant van cassatie zich heeft schuldig gemaakt aan belaging, in het bijzonder met betrekking tot [betrokkene 1]. De beslissing van het Hof is om deze redenen niet, althans onvoldoende met redenen omkleed.
Toelichting:
Bewezenverklaard met betrekking tot feit 1 is dat rekwirant van cassatie:
‘op tijdstippen gelegen in de periode van 1 januari 2012 tot en met 13 januari 2016 te Gouda, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van medewerkers van de gemeente Gouda, genaamd [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 1], met het oogmerk die medewerkers te dwingen aandacht aan hem te besteden, immers heeft hij, verdachte die medewerkers:
- —
op het woonadres bezocht en/of
- —
op straat aangesproken
- —
gebeld op de privé en zakelijke telefoon en/of
- —
brieven en e-mails gestuurd.’
In de aanvulling op het verkort arrest is voor dit feit een tiental bewijsmiddelen opgenomen. Daaruit blijkt niet, althans onvoldoende, dat ten aanzien van [betrokkene 1] sprake is geweest van strafbare belaging.
Mevrouw [betrokkene 1] is werkzaam bij de gemeente Gouda als gemeente secretaris/algemeen directeur.1. Zij verklaart in haar aangifte in het bijzonder over de invloed welke rekwirant van cassatie op het leven van anderen, namelijk aangevers [betrokkene 2] en [betrokkene 3] heeft gehad. Wat haarzelf betreft — zo blijkt uit haar, onder punt 6 van de aanvulling op het arrest, opgenomen verklaring bij de politie — raakt het gestelde gedrag van rekwirant haar wel. Zij voelt zich onder meer beledigd. De in de aanvulling op het verkort arrest opgenomen bewijsmiddelen gaan echter over het face to face contact van rekwirant van cassatie met aangevers [betrokkene 2] en [betrokkene 3]. [betrokkene 1] wordt niet genoemd in de bewijsmiddelen, behoudens dan in haar eigen verklaring. Het gaat steeds om persoonlijk contact met [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3], twee van zijn ondergeschikten. Zij ondervindt overlast door de vele (ook aan haar gerichte) brieven. Het kost tijd. [betrokkene 1] heeft verklaard:
‘Mijn medewerkers worden bedreigd en lastiggevallen en hebben bij hun werk veel last van het gedrag van de heer [rekwirant]. Verder geven zijn brieven, e-mails de organisatie veel werk en kosten veel tijd. Mij kost het ook tijd door de aangiftes en de gesprekken met medewerkers en de politie. Zijn aanwezigheid bij het Huis van de Stad of in de stad bij evenementen. Dit betekent dat wij er altijd rekening mee moeten houden. De heer [rekwirant] beschuldigd mij van racisme en terrorisme en een valse aangifte. Hij beledigt mij en dreigt ermee dat ‘wij elkaar zullen zien’. Gelukkig heeft het gedrag van de heer [rekwirant] geen invloed op mijn privésituatie, maar ik maak mij wel zorgen omdat ik niet weet hoe gevaarlijk hij is of kan worden. Ik kan u wel vertellen dat het gedrag van de heer [rekwirant] mij raakt. Ik ben beledigd, ik voel me boos en machteloos. Wij als gemeente hebben alles gedaan om oplossingen te vinden maar deze leiden nergens toe. Vooral omdat medewerkers van de gemeente Gouda die gewoon hun werk doen geïntimideerd worden, gestalked en hun werk niet kunnen doen zonder angst. Ik vind het gedrag van [rekwirant] dan ook ontoelaatbaar en bedreigend. 2.
Mevrouw [betrokkene 1] doet — zo moet worden geconcludeerd — eigenlijk aangifte ten behoeve van haar medewerkers.3. Onvoldoende blijkt van een herhaaldelijke inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van aangever [betrokkene 1]. Dat het haar raakt en dat zij zich beledigd heeft gevoeld, en dat de brieven en e-mails haar en haar afdeling veel tijd kosten zoals moet worden afgeleid uit haar verklaring, maakt nog niet dat ten aanzien van haar ook sprake is geweest van strafbare belaging. De zorgen die zij uit, betreffen — zo leidt rekwirant af uit het feit dat mevrouw [betrokkene 1] geen direct contact had met rekwirant — haar medewerkers.
Onvoldoende blijkt uit de gepresenteerde bewijsmiddelen dat ten aanzien van [betrokkene 1] sprake is geweest van wederrechtelijk opzettelijk stelselmatig inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van die [betrokkene 1]. De inbreuk op de persoonlijke levenssfeer alsmede de stelselmatigheid daarvan ontbreekt. De gedragingen in de richting van [betrokkene 2] of [betrokkene 3] kunnen in de gegeven omstandigheden niet bijdragen aan het oordeel dat op de levenssfeer van [betrokkene 1] een inbreuk werd gemaakt, omdat deze gedragingen direct tot [betrokkene 2] respectievelijk [betrokkene 3] waren gericht.
Het hof overweegt op dit punt:
‘Voornoemde handelingen dienen in samenhang te worden beoordeeld, waarbij geldt dat belaging óók kan bestaan uit het veelvuldig lastig vallen van anderen uit de directe leef- of werkomgeving van een persoon, zonder dat deze daarbij zelf veelvuldig rechtstreeks door de verdachte wordt benaderd. Zo komt uit de aangiften van [betrokkene 3], [betrokkene 2] en [betrokkene 1] duidelijk naar voren dat zij zich door de combinatie van de genoemde handelingen van de verdachte die deels niet direct op henzelf zijn gericht, in hun persoonlijke levenssfeer aangetast voelen. ’
Belaging zal weliswaar ook kunnen bestaan uit het veelvuldig lastig vallen van anderen uit de directe leef- of werkomgeving van een persoon, zonder dat deze daarbij zelf veelvuldig rechtstreeks door de verdachte wordt benaderd.
Maar dan zal ook aan de voorwaarde moeten zijn voldaan dat de gedragingen naar hun aard toch direct of indirect gericht zijn tegen het slachtoffer [betrokkene 1]. En dat zij zich in haar persoonlijke levenssfeer voelt aangetast.
Het gerechtshof Leeuwarden paste bovenomschreven overweging ook toe.4. In die zaak bleek de verdachte evenwel moedwillig die derden te hebben benaderd teneinde het slachtoffer te raken. Het Hof stelt in die zaak vast:
‘Uit het dossier en het verhandelde op de terechtzittingen van de rechtbank en het hof blijkt dat verdachte na voornoemde veroordeling de keuze heeft gemaakt om geen correspondentie meer rechtstreeks aan [aangever] te richten, maar wel (weer) aan derden uit diens (directe) leef- en werkomgeving met het doel de persoon en het handelen van [aangever] aan de kaak te stellen.’
In een andere zaak die leidde tot het arrest van het gerechtshof Arnhem van 21 november 2006 bestond de belaging ook uit het veelvuldig lastig vallen van anderen uit de directe leef- of werkomgeving van een persoon, zonder dat deze daarbij zelf veelvuldig rechtstreeks door de verdachte werd benaderd.5. Hier had de verdachte zich in zijn gedragingen direct gericht tegen het slachtoffer. Het betrof de situatie dat de verdachte bewust de identiteit van haar vroegere partner had aangenomen en uit haar naam lasterlijke e-mailberichten stuurde aan haar (ex-partner's) vrienden en familie. De gedragingen van deze verdachte waren dan ook bewust gericht tegen het slachtoffer.
Rekwirant had, anders dan het hof stelt en anders dan in boven-aangehaalde zaken het geval was, uitgaande van de bewijsmiddelen, brieven gestuurd aan mevrouw [betrokkene 1], waarbij laatstgenoemde dan was opgenomen in een vast rij van adressanten.
Tot slot blijkt uit de gebezigde bewijsmiddelen niet althans onvoldoende, dat voornoemde inbreuk — als deze al voldoende gesubstantieerd is — zou zijn begaan met het oogmerk die medewerker (gemeentesecreatris [betrokkene 1]) te dwingen aandacht aan hem te besteden. Voor dit bijkomende oogmerk is voorwaardelijk opzet onvoldoende.6.
De bewezenverklaring is om bovennoemde redenen niet, althans onvoldoende, met redenen omkleed, dit dient te leiden tot nietigheid.
Middel II:
Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan naleving op straffe van nietigheid is voorgeschreven, in het bijzonder zijn de artikelen 285 Sr en 348, 349, 350, 358, 359, 359 lid 2 jo. 415 Sv geschonden doordien het verweer van de verdediging dat de onder feit 2 genoemde uitlatingen onvoldoende zijn om voor de geadresseerden vrees voor één van de in artikel 285 Sr genoemde gevolgen in het leven te roepen ten onrechte althans onvoldoende gemotiveerd is verworpen , althans doordien ten onrechte althans onvoldoende gemotiveerd is bewezenverklaard dat rekwirant van cassatie zich heeft schuldig gemaakt aan bedreiging. De beslissing van het Hof is om deze redenen niet, althans onvoldoende met redenen omkleed.
Toelichting:
Bewezenverklaard met betrekking tot feit 2 is dat rekwirant van cassatie:
‘op tijdstippen gelegen in de periode van 1 januari 2014 tot en met 13 januari 2016 te Gouda, in elk geval in Nederland, de burgemeester van gemeente Gouda, genaamd M. Schoenmaker en medewerkers van gemeente Gouda, genaamd [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en [betrokkene 1], heeft bedreigd met enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen kan ontstaan, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde burgemeester en/of medewerkers dreigend schriftelijk de woorden toegevoegd:
- —
‘Ik ben bijna dood maar ik zal niet alleen dood ’ en/of
- —
‘Je hebt de deuren van de hel geopend. Ik zal je niet me laten doden. Ik ben niet bang van de doden. Straks zullen we elkaar zien. De hele wereld, CNN, BBC, SBS etc zullen over wat ik ga doen spreken, dag en nacht. Voor jaren ’ en / of
- —
‘Wat ik zal doen, zal op de TV, kranten, BBC, CNN en de hele wereld zal over wat ik ga doen, dag en nacht spreken’’.
De verdediging had aangevoerd, in navolging van de rechtbank, dat met betrekking tot het derde gedachtenstreepje te gelden heeft dat deze weliswaar onheilspellend genoemd kan worden, maar onvoldoende concreet is.7.
Het gerechtshof overweegt:
‘Anders dan door de rechtbank is overwogen is het hof van oordeel dat de in de tenlastelegging opgenomen uitingen voldoende concreet en van dien aard zijn dat bij de bedreigden de redelijke vrees kon ontstaan dat de verdachte enig misdrijf zou plegen waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen en goederen kon ontstaan. Daartoe is niet vereist dat eenieder van de bedreigden zich daadwerkelijk bedreigd heeft gevoeld door deze specifieke uitlatingen, nu de bedreigingen van dien aard zijn en onder zulke omstandigheden zijn gedaan dat deze in het algemeen een dergelijke vrees kunnen opwekken. ’8.
Met betrekking tot de laatste twee gedachtenstreepjes komt het er op neer dat rekwirant — uitgaande van de bewijsmiddelen — zou hebben geschreven dat hij, zakelijk weergegeven, iets zal doen waarover de hele wereld dag en nacht zal blijven spreken. Wat dat ‘iets’ is wordt niet benoemd. Noch door rekwirant (die overigens ontkent de brieven te hebben geschreven), noch door het hof. Het is zeker onheilspellend. Maar er zijn toch andere manieren denkbaar die ook een zeer grote impact hebben, maar die geen geweld tegen personen of goederen als bedoeld in 285 Sr met zich brengen (bijvoorbeeld: hongerstaking, mediaoffensieven (naming and shaming)). Deze twee uitingen zijn onvoldoende concreet om als overtreding van artikel 285 Sr te kwalificeren. Een nadere motivering, die ontbreekt, waarom bij de bedreigden de redelijke vrees kon ontstaan dat rekwirant enig misdrijf zou plegen waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen en goederen kon ontstaan was op zijn plaats. De bewezenverklaring is om bovengenoemde redenen niet, althans onvoldoende, met redenen omkleed, dit dient te leiden tot nietigheid.
Middel III:
Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan naleving op straffe van nietigheid is voorgeschreven, in het bijzonder is artikel 263 Sv en / of 344a, 360 lid 1 Sv jo. 415 Sv en 6 EVRM lid 3 onder d EVRM geschonden doordien het gerechtshof het verzoek van de verdediging een viertal getuigen te horen ten onrechte althans onbegrijpelijk en / of onvoldoende gemotiveerd heeft afgewezen, althans doordien rekwirant niet de mogelijkheid heeft gehad de vier belangrijke getuigen à charge te ondervragen, terwijl hun verklaringen wel voor het bewijs zijn gebruikt.
Toelichting:
Ter zitting van 18 februari 2020 heeft de raadsman nog eens verzocht om het horen van vier getuigen à charge: [betrokkene 2], [betrokkene 3], [betrokkene 1] en [betrokkene 8], om het horen van welke getuigen hij eerder — blijkens de brief, gedateerd 7 februari 2020, die aan zijn ter zitting overgelegde pleitnotities zijn gehecht — aan het hof had verzocht. Het hof wijst het verzoek af, gebruikmakende van het noodzaakscriterium. Het hof had dit verzoek, onder verwijzing naar artikel 263 jo. 415 Sv dienen te toetsen aan het verdedigingscriterium. Voorts is sprake van het gebruik van getuige-verklaringen wier verklaringen in belangrijke mate hebben bijgedragen aan het bewijs van de tenlastegelegde feiten. In eerste aanleg was rekwirant voor de feiten 1 en 2 vrijgesproken. Hij heeft de aantijging steeds ten stelligste ontkend. Zij bieden het framewerk waarop de veroordeling is gebaseerd. Voor het gebruik van de verklaringen is ook geen compensatie geboden. Niet gezegd kan worden dat de punten waarop de getuigen gehoord konden worden in redelijkheid niet van belang konden zijn voor enige in de strafzaak te nemen beslissing of dat zij met betrekking tot die punten niets te verklaren zouden hebben. Met betrekking tot niet-horen van getuige [betrokkene 3]: het gaat hier om gebruikmaking van een schriftelijk bescheid houdende de verklaring van een persoon wiens identiteit niet blijkt (haar achternaam is nooit vrijgegeven) in de zin van artikel 344a Sv. Zo'n verklaring mag alleen meewerken aan het bewijs indien niet door of namens de verdachte op enig moment in het geding de wens te kennen is gegeven haar te ondervragen of doen ondervragen. Er is om het verhoor van [betrokkene 3] gevraagd. Het hof had dat verzoek moeten toewijzen, althans zonder nader motivering geen gebruik mogen maken van haar verklaring bij de bewijs voering. Om bovengenoemde reden kan de uitspraak niet in stand blijven.
Middel IV:
Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan naleving op straffe van nietigheid is voorgeschreven, in het bijzonder is artikel 6 EVRM lid 1 geschonden doordien het gerechtshof in antwoord op het verweer van de verdediging, dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM is geschonden, althans onverplicht de redelijke termijn toetsende en oordelende, heeft volstaan met de enkele vaststelling dat die termijn was geschonden.
Toelichting:
De verdediging heeft ter zitting van 18 februari 2020 bij het hof aangevoerd dat de redelijke termijn van artikel 6 lid 1 EVRM was geschonden. ‘De zaak heeft in hoger beroep onnodig lang stilgelegen.’ 9. Het betreft bezwaar gemaakt tegen de lange periode die was verstreken na wijzen van het vonnis / het instellen van hoger beroep en de inhoudelijke behandeling van de zaak bij het gerechtshof. De rechtbank wees vonnis op 31 januari 2017. Het gerechtshof deed einduitspraak op 3 maart 2020. Bij de verwerping van het verweer oordeelde het hof slechts over de vertraging van de hele rechtsgang — dus vanaf datum aanhouding (‘criminal charge ’) tot de einduitspraak van het gerechtshof- en niet — zoals bepleit — over de lange tijd die was verstreken tussen eerste en tweede aanleg. Het betreft hier een periode van om en nabij 3 jaar en 6 weken. Het verzoek tot horen van een getuige kan een gedeelte van die vertraging wellicht aan de zijde van de verdediging toerekenen, maar dat zal slechts een klein gedeelte van die vertraging betreffen nu de getuige ter zitting is gehoord (dus geen verwijzing naar rechter-commissaris). Op het moment dat die onderzoekswens werd gedaan was al een periode van ruim drie jaar verstreken. Het hof had gelet op de aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn (met meer dan een jaar) niet mogen volstaan met vaststelling dat de redelijke termijn was geschonden. Daarbij komt dat rekwirant er veel aan was gelegen zijn zaak inhoudelijk aan het hof voor te leggen, zijn onschuld te bewijzen en daarmee de weg vrij te maken voor het met succes aanvragen van zijn naturalisatie. Het hof vermeld in de strafoplegging dat anders dan de Advocaat-Generaal had gevorderd geen taakstraf zal worden opgelegd. Deze overweging is niet begrijpelijk nu — blijkens het proces-verbaal terechtzitting in verbinding met de door de Advocaat-Generaal ingediende vordering ter terechtzitting 10. geen taakstraf was gevorderd en is bovendien niet te rijmen met de overweging in het arrest dat het hof volstaat met de constatering van een beperkte overschrijding van de redelijke termijn. De beslissing respectievelijk de motivering daarvan zijn in het licht van alle voornoemde omstandigheden onjuist en onbegrijpelijk.
Belang:
Rekwirant heeft naar zijn mening geen eerlijk proces gehad in de zin van artikel 6 EVRM. Er staat voor hem veel op het spel. De veroordeling heeft — zo heeft rekwirant van cassatie herhaaldelijk gesteld — ook consequenties voor zijn naturalisatieaanvraag.
Concluderend:
Om de hierboven genoemde reden verzoekt rekwirant Uw Raad het arrest van het Gerechtshof Amsterdam te vernietigen.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr M.W. Stoet, advocaat te Den Haag, kantoorhoudende aan de van Diemenstraat 202 (2518 VH), die bij deze verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door rekwirant van cassatie.
Den Haag, 27 oktober 2020
M.W. Stoet
Bijlage: brief mr [rekwirant] (4 pagina's)
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 27‑10‑2020
Zie bewijsmiddel 6.
Zie bewijsmiddel 6, pagina 9 van de aanvulling op het verkorte arrest.’
Ook de rechtbank stelt in eerste aanleg vast (p. 3 van het vonnis) dat [betrokkene 1] geen aangifte deed van haar eigen belaging, maar van belaging van medewerkers van de Gemeente.
Gerechtshof Leeuwarden, 12 december 2006, LJN AZ4596.
Gerechtshof Arnhem, 21 november 2006, LJN AZ4596.
Zie: Tekst en Commentaar Strafrecht, dertiende druk, onder p. 1520.
Pleitnota, p. 4.
Pagina 4 van het arrest.
Pleitnota, p. 1.
Processtuk Hoge Raad nummer 9.