Einde inhoudsopgave
De goede procesorde (BPP nr. IV) 2006/6.7.1
6.7.1 Hoofdregel: geen eigenmachtige vereniging van afzonderlijke gedingen
Mr. V.C.A. Lindijer, datum 08-11-2006
- Datum
08-11-2006
- Auteur
Mr. V.C.A. Lindijer
- JCDI
JCDI:ADS378681:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Zo HR 23 december 2005, LJN AU3242 (zaaknr. C04/231HR); HR 27 februari 2004 (Tuinders/De Staat/De Ontvanger), NJ 2004, 239; HR 7 maart 1980 (Kuiterman/ECW), NJ 1980, 611 (WHH); HR 27 mei 1966, NJ 1966, 346 en HR 15 april 1965 (Van Wylick/Zanders/Bastings), NJ 1965, 204.
Bijvoorbeeld HR 27 mei 1966, NJ 1966, 346.
HR 4 februari 1916, NJ 1916, p. 466.
W.H. Heemskerk meent dat dit een onjuiste beslissing op een onjuiste grondslag was, zie Heemskerk 1972, nr. 116.
Art. 252 lid 1 (oud, thans 138 lid 1) Rv.
HR 9 april 1942, NJ 1942, p. 491.
Anders A-G Holsteyn in zijn conclusie voor het arrest, met het betoog dat de band tussen de zaken gelegd door het instellen van de reconventionele vordering niet wordt verbroken door afzonderlijke uitspraken op beide vorderingen. Zie voor een kritische beschouwing van dit arrest W.H. Heemskerk 1972, nr. 112.
HR 30 juni 1933, NJ 1933, p. 1585.
Zie art. 138 Rv. Uitgangspunt is echter dat de vorderingen in conventie en reconventie bij een en hetzelfde vonnis worden beslist en dat een hoger beroep ingesteld tegen dat vonnis zich in beginsel uitstrekt tot het 'gehele vonnis'. Zie HR 27 april 1990 (Martens/Moret Rr Limperg), NJ 1991, 121 en (Van der 1Cloof/CSLI), NJ 1991, 121 (beiden m.nt. HJS onder NJ 1991, 123). Nader hierover par. 6.8.
Zie de art. 222 lid 1, 285 lid 2 en 361 lid 2 Rv.
Zie Wesseling-van Gent (Burgerlijke Rechtsvordering (oud)), art. 159, aant. 6.
Indien daarbij naar de rechter van een ander gerecht is verwezen, vindt de voeging van rechtswege pas plaats, nadat de zaak overeenkomstig het voorschrift van art. 221 Rv (dan wel met wederzijdse instemming op een andere wijze) door een der partijen bij de andere rechter is aangebracht. Zie Van Mierlo & Van Dam-Lely 2003, p.170(171.
Kamerstukken II 2000/01, 27 824, nr. 3 (MvT), p. 40.
Zie bijv. HR 21 mei 1999 (Rinsma/Van Bekels/APR), NJ 2000, 291 (JBMV).
Zie bijv. HR 21 november 1997 (De Eendracht/Mise), NJ 1999, 146; HR 6 mei 1983, NJ 1984, 160 (WHH) en HR 22 juli 1948, NJ 1948, 618.
Zie HR 29 april 1994 (Nationale Nederlanden/ABP/Gem. Amsterdam), NJ 1995, 609 (CJHB). Een partij kan alleen incidenteel beroep instellen tegen de wederpartij die principaal beroep tegen haar heeft ingesteld, niet tegen andere, mogelijk ook door die principaal appellant of verzoeker tot cassatie opgeroepen, wederpartijen. Dat beroep strekt zich dan ook slechts uit tot beslissingen op de vorderingen die in de vorige instantie door haar waren gericht tegen de partij die principaal beroep instelde, dan wel door die partij tegen haar waren gericht. Zie ook HR 5 januari 1962, NJ 1962, 141.
381. Naar vaste rechtspraak verzet een goede procesorde zich in het algemeen er tegen dat een cassatieberoep (en naar mag worden aangenomen, een hoger beroep) tegen uitspraken die zijn gedaan in verschillende gedingen, wordt ingesteld bij een en hetzelfde exploot van dagvaarding of beroepschrift.1 Zou dit worden toegestaan, dan zou de partij die hoger beroep of cassatieberoep instelt, eigenmachtig afzonderlijke procedures kunnen verenigen tot één procedure. Dat acht de Hoge Raad in het algemeen ontoelaatbaar.
In oudere uitspraken verwijst de Hoge Raad niet naar een goede procesorde, maar naar de 'geldende procesorde'2 of de 'ten onzent bestaande procesorde'. Dat laatste deed de Hoge Raad bijvoorbeeld in het in 1916 gewezen arrest Ten Cate/Heyndrickx3, waarin een partij met één dagvaarding beoogde cassatieberoep in te stellen tegen twee arresten waarbij het hof in hoger beroep afzonderlijk de in eerste aanleg bij één vonnis berechte vorderingen in conventie en reconventie had afgedaan. De Hoge Raad overwoog dat de gezamenlijke behandeling en berechting in eerste aanleg niet wegnam, dat er toch sprake was van twee afzonderlijke gedingen, ook in eerste aanleg, en dat voorts beide gedingen in hoger beroep afzonderlijk waren aangebracht, niet waren gevoegd en door het hof afzonderlijk waren berecht).4
Hetzelfde geldt eens temeer als de rechter de ene zaak (in conventie of reconventie) eerder heeft afgedaan dan de andere.5, De zaken komen dan, zo besliste de Hoge Raad in zijn arrest Moen/Zeegers6, los van elkaar te staan, waarna partijen in beroep alleen een gezamenlijke behandeling kunnen bereiken door de rechter om voeging van de zaken op grond van art. 159
(oud, thans 222) Rv te verzoeken.7 In het arrest Eggink/Eggink8oordeelde de Hoge Raad dat het hof terecht had aangenomen dat een procespartij niet bevoegd is om bij het aanwenden van rechtsmiddelen wijziging te brengen in de processuele positie in een reeds lopend geding, zonder dat die wijziging daarin door een rechterlijke beslissing is geschapen. Of tussen de zaken waarin verschillende uitspraken waren gedaan verknochtheid bestaat, deed daarbij volgens de Hoge Raad niet ter zake.
382. Uit het bovenstaande blijkt al dat het bij toepassing van de regel eropaan komt, of in de vorige instantie sprake was van verschillende gedingen. Zo blijkt de berechting van een zaak waarin een vordering in reconventie is ingesteld, zich te kunnen splitsen in twee gedingen.9 Ook bij voeging van zaken wegens litispendentie of connexiteit10, dan wel na verwijzing om die reden op voet van art. 220 lid 1 of 285 lid 1 Rv blijft er, evenals bij rolvoeging, naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad materieel en formeel sprake van verschillende gedingen.11 Dat het om verschillende gedingen gaat, wordt vooral duidelijk en is ook vooral dan van belang, indien bij die gedingen verschillende partijen zijn betrokken.
In dit verband zijn enige opmerkingen over de mogelijkheid van voeging en verwijzing van zaken hier op hun plaats. Ingevolge art. 222 lid 1 (art. 159 (oud)) en 285 lid 2 Rv kunnen zaken die tussen dezelfde partijen worden gevoerd over hetzelfde onderwerp en die voor dezelfde rechter aanhangig zijn op verzoek van partijen worden gevoegd. Datzelfde geldt voor verknochte zaken die bij dezelfde rechter aanhangig zijn, ook als zij worden gevoerd tussen verschillende partijen. Voeging geschiedt voorts van rechtswege, indien een zaak op voet van art. 220 lid 1 (art. 158 lid 1 (oud)) of art. 285 lid 1 Rv naar een andere rechter is verwezen, omdat bij die andere rechter al een zaak tussen dezelfde partijen over hetzelfde onderwerp aanhangig was, dan wel een aan die zaak verknochte zaak.12 Met verwijzing en voeging wordt beoogd de doelmatigheid van de behandeling van beide zaken te vergroten en tegenstrijdige beslissingen te voorkomen.13 Ten gevolge van de voeging worden de zaken voortaan gelijktijdig en gezamenlijk door dezelfde rechter behandeld.
Deze vorm van voeging dient te worden onderscheiden van de voeging ter rolle. Een dergelijke voeging is alleen mogelijk bij zaken die met een dagvaarding zijn ingeleid. Een rolvoeging beoogt slechts een doelmatige behandeling ter rolle mogelijk te maken en houdt doorgaans niet meer in, dan dat verschillende zaken (ambtshalve) telkens na of bij elkaar op de rol worden geplaatst, met de bedoeling de behandeling van die zaken gelijk met elkaar te laten oplopen. Dit geschiedt veelal met hoofdzaak en vrijwaringszaak en in hoger beroep, indien beide partijen bij een uitspraak zelfstandig hoger beroep instellen.14 Zowel in het geval van een 'echte' voeging als in het geval van een rolvoeging blijft er sprake van twee zelfstandige zaken met verschillende rolnummers. Zijn er verschillende partijen, dan brengt ook een voeging uit hoofde van art. 222 Rv niet mee dat de partij die bij een van die gevoegde zaken betrokken is, nadien als partij gaat deelnemen in de andere zaak.15, Elke partij kan dan ook slechts in hoger beroep komen in de zaak waarin zij partij is.16 Worden beide zaken met één uitspraak afgedaan, dan kan zij van die uitspraak slechts in beroep komen voor zover het is gericht tegen het gedeelte van de uitspraak dat haar zaak aangaat.
Naast de mogelijkheid van voeging en rolvoeging zij gewezen op de mogelijkheid om bij dagvaarding of verzoekschrift vorderingen of verzoeken van of tegen meerdere partijen tegelijk in te stellen (subjectieve cumulatie). Worden aldus zelfstandige vorderingen of verzoeken, elk met een eigen, onafhankelijke grondslag, bij één dagvaarding of rekest ingesteld, dan brengt dat alleen nog niet mee dat de verschillende partijen bij de te onderscheiden vorderingen of verzoeken ook over en weer partij bij de andere vorderingen of verzoeken worden. Ook dan zal de partij die de beslissingen op de vorderingen of verzoeken die haar aangaan wil bestrijden, zelfstandig hoger beroep of cassatieberoep moeten instellen. Zij is niet vanzelf partij in een door een van de andere partijen ingesteld beroep.17