Rb. 's-Hertogenbosch, 10-12-2010, nr. 10.1556 en 10.1557
ECLI:NL:RBSHE:2010:BP0056
- Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
- Datum
10-12-2010
- Zaaknummer
10.1556 en 10.1557
- LJN
BP0056
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBSHE:2010:BP0056, Uitspraak, Rechtbank 's-Hertogenbosch, 10‑12‑2010; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 10‑12‑2010
Inhoudsindicatie
Afwijzing verzoek dwangakkoord. Verzoeker heeft één schuldeiser, die weigert in te stemmen met het aangeboden prognoseakkoord. Een belangenafweging valt uit in het nadeel van verzoeker, zodat hij een beter aanbod aan de schuldeiser zal moeten doen. Het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt eveneens afgewezen, nu niet is gebleken van een problematische schuldensituatie.
Partij(en)
RECHTBANK 's-HERTOGENBOSCH,
sector civiel recht - enkelvoudige kamer
rekestnummer: 10.1556 en 10.1557
nummer verklaring:
uitspraakdatum: 10 december 2010
Afwijzing verzoek dwangakkoord en afwijzing toepassing schuldsanering
in de zaak van:
[verzoeker],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: verzoeker,
tegen
de Naamloze Vennootschap SNS Bank N.V.,
gevestigd te Utrechtsestraat 46 te Arnhem,
hierna te noemen: SNS bank.
De procedure
Bij de rechtbank is namens verzoeker tegelijk met het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling een verzoek ingevolge artikel 287a lid 1 Faillissementswet (Fw) ingediend om de naamloze vennootschap SNS Bank N.V. (hierna: “verweerder”) te bevelen in te stemmen met de aangeboden schuldregeling.
Beide verzoeken zijn op 12 november 2010 ter terechtzitting behandeld, waarbij de behandeling van het verzoek tot vaststelling van het dwangakkoord is gevolgd door de behandeling van het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling.
Voor de behandeling van beide verzoeken is verschenen de verzoeker, zoals voornoemd, en dhr. [X] en dhr. [Y], namens de kredietbank ’s-Hertogenbosch.
De verzoeken
Uit het dossier en het verhandelde ter zitting, blijkt het navolgende.
Verzoeker laat vorderingen onbetaald van verweerster en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Essent Retail B.V. ten bedrage van respectievelijk € 155.904,04 en € 1.060,11. Verzoeker heeft ter zitting verklaard de vordering van Essent Retail volledig te hebben voldaan.
De vordering van verweerster vloeit voort uit een overeenkomst van 9 juli 2004, waarin de ouders van verzoeker zich verplichten tot terugbetaling van een geldlening ten bedrage van € 260.000,--. Verzoeker heeft zich jegens verweerster hoofdelijk verbonden voor de verplichtingen van zijn ouders.
Verweerster heeft bij brief van 5 augustus 2008 aan verzoeker een termijn van 14 dagen gegeven om tot betaling over te gaan. Verweerster heeft in deze brief aan verzoeker de mogelijkheid geboden een betalingsregeling te treffen. Bij brief van 27 oktober 2008 heeft verzoeker het vorderingsrecht van verweerster, met een beroep op onder meer dwaling, betwist en elke betaling geweigerd.
Verzoeker heeft op 9 december 2008 een klacht ingediend tegen verweerster bij het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening. Op 15 december 2008 heeft hij een klacht ingediend bij de Autoriteit Financiële Markten. De eerste klacht van verzoeker werd op 24 september 2009 onbemiddelbaar geacht.
Namens verzoeker werd op 29 juni 2010 aan verweerster het navolgende aangeboden:
“Zoals uit bijgevoegde berekening blijkt is het budget vastgesteld op € 1.164,72 per maand. Jaarlijks zal er een inkomenstoets plaatsvinden, waarbij het budget wordt herberekend. Alle inkomsten van schuldenaar boven het budget worden maandelijks gereserveerd en na de jaarlijkse hercontrole aan u uitbetaald. Reserveringen lager dan € 250,- per schuldeiser worden na afloop van de schuldbemiddeling uitgekeerd. Van de opgebouwde reserve zal, conform artikel 8.1 van de Gedragscode, 9,0% worden ingehouden voor bemiddelingskosten. Gebaseerd op de huidige reserveringen zou dit voor uw vordering inhouden dat er voor € 12.579,19, zijnde 8,07% van uw vordering, wordt gereserveerd. LET OP: pas na afloop van de schuldbemiddeling kan de definitieve afkoopsom worden vastgesteld. Bovengenoemd bedrag is slechts een prognose.”
Verweerster heeft bij brief van 27 juli 2010 het aanbod afgewezen. Verzoeker heeft vervolgens zijn aanbod bij brief van 17 augustus 2010 herhaald. Verweerster heeft ook dit herhaalde aanbod verworpen.
De beoordeling van het verzoek tot vaststellen van een dwangakkoord
Ingevolge artikel 287a lid 5 Fw kan een verzoek tot vaststelling van een dwangakkoord slechts worden toegewezen, indien verweerster in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de door verzoeker voorgestelde schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat verweerster heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker en van de overige schuldeisers die door die weigering worden geschaad. Bij de afweging van deze belangen, zal gelet worden op alle omstandigheden van het geval.
Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser vrij staat om te verlangen dat 100% van haar vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering van verweerster, is haar belang bij weigering van die regeling een gegeven. Verweerster heeft jegens verzoeker het standpunt ingenomen dat zij, gelet op de leeftijd van verzoeker, de voorgestelde regeling te mager vindt. Gelet op de omvang van de schuld, mag van verweerster worden verwacht dat zij aan verzoeker een redelijke betalingsregeling aanbiedt. Verweerster heeft dit, blijkens de stukken die verzoeker ter zitting heeft overgelegd, (nog) niet gedaan. Hieruit volgt echter niet zonder meer dan verweerster in redelijkheid het aanbod van verzoeker moest aanvaarden. Hierbij is van belang dat verweerster kennelijk nog in afwachting is van de uitkomsten van de schuldsaneringsregelingen van de ouders van verzoeker, op dit moment ook geen verhaalsmaatregelen heeft getroffen en geen aanspraak heeft gemaakt op betaling van rente over de hoofdsom.
Nu er thans nog sprake is van één schuldeiser, zijn er geen andere schuldeiser die in hun belangen worden geschaad door de weigering van verweerster.
Aanvaarding van het akkoord zal mogelijk tot gevolg hebben dat verweerster een betaling van 8,07% van haar vordering tegemoet kan zien. Verzoeker heeft daarbij het voorbehoud gemaakt dat eerst na afloop van de schuldregeling de definitieve afkoopsom kan worden vastgesteld, omdat het aangeboden akkoord een prognoseaanbod betreft. Uit het verzoekschrift, noch uit het aanbod aan verweerster blijkt hoe verzoeker zijn toekomstige afloscapaciteit inschat en welke kansen verweerster heeft op een hogere of juist lagere afkoopsom. Er bestaat dus geen duidelijkheid over het daadwerkelijk aan verweerster uit te betalen bedrag. De aangeboden schuldregeling behelst een traject van drie jaar, gedurende welke periode verweerster zal moeten wachten op een uitkering van thans nog onbekende omvang.
Verzoeker heeft zich als hoofdelijk schuldenaar verbonden voor een geldlening waarmee zijn ouders een huis hebben gekocht. Verzoeker heeft hiermee niet uitsluitend de belangen van zijn ouders voor ogen gehad, maar heeft zelf mede geprofiteerd van de woning. Verzoeker heeft immers met zijn ouders in hetzelfde huis gewoond. De schuld van verzoeker is ontstaan, doordat de woning met verlies werd verkocht en er dus een restschuld aan verweerster ontstond. Indien de woning met winst zou zijn verkocht, hadden de ouders van verzoeker hiervan geprofiteerd. Het risico van een waardedaling van de woning ligt bij (de ouders van) verzoeker. Hij kan dit risico niet zonder meer op verweerster afwentelen.
Het is aannemelijk dat verzoeker, gelet op zijn huidige spaarcapaciteit, zonder de totstandkoming van een akkoord nog jaren bezig zal zijn met het aflossen van zijn schuld. Verzoeker kan op dit moment geen eigen woning kopen, omdat hij bij het Bureau Kredietregistratie staat geregistreerd. Deze belangen van verzoeker maken echter niet dat verweerster genoegen moet nemen met het hiervoor omschreven prognoseakkoord. De omstandigheid dat verzoeker het wenselijk acht om binnen afzienbare termijn schuldenvrij te zijn, is – hoewel begrijpelijk – niet zodanig zwaarwegend dat het belang van verweerster, ook gelet op het gevaar van precedentwerking, moet wijken.
Verzoeker is nog niet begonnen met het aflossen van zijn schuld aan verweerster. Hij heeft weliswaar een bedrag gespaard dat in depot wordt gehouden door de Gemeentelijke Kredietbank, maar dit bedrag is onderdeel van het aangeboden akkoord. Dit terwijl verweerster al op 5 augustus 2008 heeft gewezen op de mogelijkheid een betalingsregeling te treffen. In plaats van deze mogelijkheid serieus te onderzoeken, heeft verzoeker de vordering van verweerster bestreden en – toen dit niet lukte – om het onderhavige dwangakkoord verzocht. Onder dergelijke omstandigheden, staat het verweerster vrij het aanbod van verzoeker te verwerpen en van hem een nieuw (beter) aanbod te verlangen.
Gelet op al het voorgaande, wordt het verzoek ex artikel 287a Fw afgewezen, zodat zal worden overgegaan tot het beoordelen van het subsidiaire verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling.
De beoordeling van het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling
Op grond van artikel 288 lid 1 aanhef en onder a Fw wordt het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indoen voldoende aannemelijk is dat verzoeker niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schuld(en). Aldus wordt beoogt slechts personen tot de schuldsaneringsregeling toegang te geven die in een uitzichtloze financiële positie zijn terechtgekomen (Kamerstukken II 1992/93, 22.969, nr. 3, blz. 6).
Het is aannemelijk dat verzoeker niet binnen afzienbare termijn tot volledige betaling van zijn schuld aan verweerster zal kunnen komen. Hieruit volgt niet zonder meer dat verzoeker niet met het betalen van zijn schuld zal kunnen voortgaan. Daarbij is van belang dat verzoeker de mogelijkheid heeft om een gedeelte van zijn inkomen aan te wenden voor de daadwerkelijke aflossing van zijn schuld aan verweerster. Verzoeker heeft dat tot op heden niet gedaan. De mogelijkheden van het treffen van een regeling met verweerster zijn voorts onvoldoende onderzocht. Verzoeker heeft slechts de regeling aangeboden, waarvan hiervoor werd geoordeeld dat verweerster tot het aanvaarden daarvan niet kan worden gedwongen. Van belang is voorts dat verweerster geen onredelijke (verhaals-)maatregelen treft waardoor meer of andere schulden zouden kunnen ontstaan, of de financiële positie van verzoeker anderszins uitzichtloos zou kunnen worden. Verweerster heeft geen beslagen gelegd, heeft geen aanspraak gemaakt op (boete)rente en maakt geen aanspraak op onredelijk hoge incassokosten. Het is niet aannemelijk geworden dat verweerster niet langer bereid zou zijn met verzoeker over een minnelijke regeling te spreken, behalve dat die regeling een omvangrijkere of snellere aflossing zal moeten inhouden dan tot op heden werd aangeboden.
Gelet op het vorenstaande geldt dat verzoeker niet in de uitzichtloze financiële situatie verkeert die de wetgever bij invoering van de Wet schuldsanering natuurlijke personen voor ogen stond, maar dat hij in staat moet worden geacht om ook in de toekomst te kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden. Het verzoek om te worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling moet dan ook worden afgewezen op grond van het bepaalde in artikel 288 lid 1 sub a Fw.
Gewezen door mr. P.J. Neijt en uitge¬spro¬ken ter open¬bare te¬rechtzit¬ting van
- 10.
december 2010 in tegen¬woor¬dig¬heid van de grif¬fier.