HR 30 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:973, NJ 2017/250. Vgl. HR 25 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AE9049, NJ 2003/552, m. nt. Buruma.
HR, 27-03-2018, nr. 16/02134
ECLI:NL:HR:2018:433
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
27-03-2018
- Zaaknummer
16/02134
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:433, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 27‑03‑2018; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:235
ECLI:NL:PHR:2018:235, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 06‑03‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:433
- Vindplaatsen
Uitspraak 27‑03‑2018
Inhoudsindicatie
Meerdaadse samenloop van zware mishandeling en openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen met zwaar lichamelijk letsel ten gevolge, waarbij het slachtoffer met veel kracht tegen het hoofd is geslagen waardoor het slachtoffer ten val kwam. Art. 141 en 302 Sr. Middelen m.b.t. opzet op zware mishandeling en noodweer. HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
27 maart 2018
Strafkamer
nr. S 16/02134
EC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 1 april 2016, nummer 21/005288-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft C. Lammers, advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsvrouwe heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier A. El Mokhtari, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 maart 2018.
Conclusie 06‑03‑2018
Inhoudsindicatie
Meerdaadse samenloop van zware mishandeling en openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen met zwaar lichamelijk letsel ten gevolge, waarbij het slachtoffer met veel kracht tegen het hoofd is geslagen waardoor het slachtoffer ten val kwam. Art. 141 en 302 Sr. Middelen m.b.t. opzet op zware mishandeling en noodweer. HR: art. 81.1 RO.
Nr. 16/02134 Zitting: 6 maart 2018 | Mr. P.C. Vegter Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 1 april 2016 door het hof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, wegens onder 1 primair en onder 3 “meerdaadse samenloop van zware mishandeling en openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl dat geweld zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen waarvan 162 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en aftrek als bedoeld in art. 27(a) Sr en een taakstraf voor de duur van 240 uren (te vervangen door 120 dagen hechtenis). Voorts heeft het hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen, de verdachte dienaangaande een schadevergoedingsmaatregel opgelegd en de tenuitvoerlegging gelast van een voorwaardelijk opgelegde straf, een en ander zoals in het arrest nader is bepaald.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. C. Lammers, advocaat te Utrecht, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste middel klaagt over de motivering van het onder 1 primair bewezen verklaarde opzet op de zware mishandeling.
Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat:
“1 primair:
hij op 27 oktober 2013 in de gemeente Leeuwarden aan een persoon genaamd [betrokkene 1] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (het verlies van drie tanden in de bovenkaak en een barstwond in een jukbeen), heeft toegebracht, door deze opzettelijk met veel kracht, tegen het hoofd, te slaan en deze [betrokkene 1] aldus ten val te brengen;
3:
hij op 27 oktober 2013 in de gemeente Leeuwarden met anderen, op de openbare weg, de Baljeestraat, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [betrokkene 1] , [betrokkene 2] , [betrokkene 3] , [betrokkene 4] , [betrokkene 5] en [betrokkene 6] , welk geweld bestond uit
- het meermalen slaande/stompende en schoppende/trappende bewegingen maken in de richting van genoemde personen, en
- het meermalen slaan/stompen en schoppen/trappen tegen het lichaam van genoemde personen,
waarbij hij, verdachte, genoemde [betrokkene 1] met kracht tegen het hoofd heeft geslagen en aldus ten val heeft gebracht, en welk door hem gepleegd geweld zwaar lichamelijk letsel voor die [betrokkene 1] ten gevolge heeft gehad.”
5. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen, zoals opgenomen in de aanvulling op het verkort arrest:
“Door het hof gebezigde bewijsmiddelen
ten aanzien van de feiten 1 primair en 3:
1. Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL02GL 2013121278-1, d.d. 27 oktober 2013 in de wettelijke vorm opgemaakt door een daartoe bevoegd opsporingsambtenaar (bladzijden 61 tot en met 63 van een dossier met registratienummer PL02R1-2013121278) - zakelijk weergegeven - inhoudende:
als verklaring van aangever [betrokkene 1] :
Ik doe aangifte van zware mishandeling. In de nacht van 26 op 27 oktober 2013 waren we met een groep van vijf vaders en hun vijf zonen. Rond 01:00, 01:30 uur, op 27 oktober 2013, liep ik achter [betrokkene 3] en [betrokkene 2] aan terwijl zij de Baljeebar aan de Baljeestraat te Leeuwarden verlieten. Ik liep op de Baljeestraat ongeveer vijftien meter achter [betrokkene 3] en [betrokkene 2] . Op dat moment zag ik vanachter het Oranjehotel drie à vier jongens en meisjes komen. Een meisje gilde: “Ophouden!”. Ik zag dat [betrokkene 2] werd aangevallen door een jongen. Deze jongen trok zijn jas uit. Ik liep er naartoe en zei: “Ophouden”. [betrokkene 2] liep terug richting café Baljee. Ik zag dat [betrokkene 2] vanaf het eerste moment klappen kreeg van de jongen. Ik liep naar café Baljee om [betrokkene 7] en [betrokkene 8] om hulp te vragen. Ik ben daarna weer naar buiten gegaan en zag dat de ruzie nog bezig was. Ik zag dat drie jongens de andere leden van mijn groep sloegen. De drie jongens waren aan het slaan en schoppen. Ik zei dat ze moesten ophouden. Op dat moment ging mijn licht uit. Ik mis nu drie tanden linksboven. De vierde zal er ook uit gaan want die zit nu los. Ik heb vannacht veel pijn gehad. Ook mijn achterhoofd bloedde. Er zit een hechting linksboven mijn bovenlip. Links in mijn kaak zit een scheurtje en links zit in mijn lip ook een scheur. Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
2. Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer PL02GL 2013121278-2, d.d. 27 oktober 2013 in de wettelijke vorm opgemaakt door een daartoe bevoegd opsporingsambtenaar (bladzijden 83 en 84 van een dossier met registratienummer PL02R1- 2013121278) - zakelijk weergegeven - inhoudende:
als verklaring van [betrokkene 4] :
Omstreeks 00:45 uur kwam ik met mijn zoon en een aantal andere vaders met hun zoons in café Baljee aan. Na ongeveer 15 minuten besloten we weer weg te gaan. [betrokkene 2] was al naar buiten gelopen, net voordat wij gezamenlijk naar buiten liepen. Buiten kwam [betrokkene 2] op ons aflopen en ik hoorde dat hij zei dat hij zojuist in elkaar was getrapt. Enkele seconden later kwam een blonde jongen op mij aflopen. Ik zag dat hij zijn vuisten balde en meerdere malen slaande bewegingen in zijn (het hof begrijpt: mijn) richting maakte. Toen deze jongen een stap achteruit deed, kwam een tweede persoon aanlopen. De tweede persoon sloeg ook direct met gebalde vuisten een aantal malen richting mijn hoofd. Ik heb geprobeerd terug te slaan. Ik belandde op de grond.
3. Een proces-verbaal van verhoor aangever met nummer PL02R1 2013121278-10, d.d. 29 oktober 2013 in de wettelijke vorm opgemaakt door een daartoe bevoegd opsporingsambtenaar (bladzijden 68 tot en met 69 van een dossier met registratienummer PL02R1-2013121278) - zakelijk weergegeven - inhoudende:
als verklaring van aangever [betrokkene 4] :
Ik was op 27 oktober 2013 betrokken bij een vechtpartij voor café Baljee, gevestigd aan de Baljeestraat te Leeuwarden. Ik heb die nacht een getuigenverklaring afgelegd. Ik sta nog volledig achter deze verklaring, maar omdat ik nu vrij veel last heb van mijn schouder en mijn hoofd/nek wil ik toch graag aangifte doen.
4. Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer PL02GL 2013121278-3, d.d. 27 oktober 2013 in de wettelijke vorm opgemaakt door een daartoe bevoegd opsporingsambtenaar (bladzijden 87 en 88 van een dossier met registratienummer PL02R1- 2013121278) - zakelijk weergegeven - inhoudende:
als verklaring van [betrokkene 3] :
Vandaag, 27 oktober 2013, even na een uur, kwam ik samen met vrienden genaamd [betrokkene 2] , [betrokkene 6] en [betrokkene 1] uit café Baljee, gevestigd te Leeuwarden in de Baljeestraat. Wij werden plotseling aangevallen door een groep. Een van hen was [verdachte] . Ik zag dat [betrokkene 1] een kaakslag kreeg van [verdachte] waardoor hij meteen KO ging. Zelf heb ik ook een kaakslag gehad en ik heb het gevoel dat mijn tanden scheef in mijn mond staan.
5. Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer PL02GL 2013121278-4, d.d. 27 oktober 2013 in de wettelijke vorm opgemaakt door een daartoe bevoegd opsporingsambtenaar (bladzijden 90 en 91 van een dossier met registratienummer PL02R1- 2013121278) - zakelijk weergegeven - inhoudende:
als verklaring van [betrokkene 5] :
Op 27 oktober 2013 was ik op stap geweest in café Baljee aan de Baljeestraat te Leeuwarden. We waren met een groep van acht personen, vaders en zonen. Omstreeks 01:10 uur kwam [betrokkene 2] bij mij en zei dat hij in elkaar was geslagen in de Baljeestraat te Leeuwarden. Ik zag dat de jongen die [betrokkene 2] aanwees naar ons toeliep en erg agressief was. Ik zag dat de jongen naar [betrokkene 6] liep en hem een harde duw gaf. Ik zag dat een jongen die ik ken als [verdachte] ook tegen mijn vrienden begon te duwen. Doordat hij zich zo agressief gedroeg, voelde ik mij erg bedreigd. Ik zag dat [verdachte] naar [betrokkene 1] liep. Ik zag dat [verdachte] [betrokkene 1] hard en gericht in het gezicht sloeg. Ik zag vervolgens dat mijn vader, [betrokkene 4] , door twee jongens in elkaar werd geslagen. Een van deze jongens was degene die alles was begonnen.
6. Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer PL02GL 2013121278-7, d.d. 27 oktober 2013 in de wettelijke vorm opgemaakt door een daartoe bevoegd opsporingsambtenaar (bladzijden 94 en 95 van een dossier met registratienummer PL02R1- 2013121278) - zakelijk weergegeven - inhoudende:
als verklaring van [betrokkene 6] :
Gisteravond waren we met negen man op stap. Rond 01:15 uur wilden we vanuit de Baljee naar het Wapen. We liepen naar buiten en kwamen ons maatje [betrokkene 2] tegen. [betrokkene 2] zei dat hij geslagen en geschopt was. De andere jongens waren met zijn drieën. Ik herkende [verdachte] als een van die jongens. Nadat de eerste jongen op ons af kwam, kwamen de andere jongens erbij van het andere groepje. Het was meteen duidelijk dat het slaanderij werd. Zij sloegen ons en wij sloegen terug. Ik heb gezien dat mijn vader links van mij stond. [verdachte] werd eerst door [betrokkene 3] met nog iemand beetgehouden. [verdachte] brak los en sloeg om zich heen. Hij sloeg met zijn vuist. Mijn vader wilde het sussen en stond voor [verdachte] . Ik zag dat [verdachte] mijn vader op de linkerkant van het hoofd sloeg. Ik zag dat de drie jongens, [verdachte] en de twee anderen, daarna wegrenden. Ik voel nu mijn kaak een beetje aan de linkerkant en mijn linkerschouder. Ik heb gezien dat mijn vader knock-out op de grond lag. Ik stond ernaast.
7. Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer PL02R1 2013121278-12, d.d. 30 oktober 2013 in de wettelijke vorm opgemaakt door een daartoe bevoegd opsporingsambtenaar (bladzijden 101 en 102 van een dossier met registratienummer PL02R1-2013121278) - zakelijk weergegeven - inhoudende:
als verklaring van [betrokkene 9] :
Op 27 oktober 2013 omstreeks 01:00 uur was ik op stap met een vriendin, [betrokkene 10] . Wij liepen uit café Baljee en staken de straat over. Ik hoorde achter ons lawaai, komende uit de richting van café Baljee. Ik had direct in de gaten dat het een vechtpartij betrof. Ik bevond mij op een afstand van ongeveer 6 à 8 meter van de vechtpartij die plaatsvond voor café Baljee. Tijdens de vechtpartij hoorde ik meerdere malen de naam [verdachte] roepen. Tevens hoorde ik dat geroepen werd: “ [verdachte] , niet doen, [verdachte] , ophouden”. Dit werd paniekerig geschreeuwd. Ik denk dat ik de naam van [verdachte] gedurende de vechtpartij wel twintig keer heb gehoord. Ineens zag ik dat een jongen in een grijze jas een man van iets oudere leeftijd een harde klap gaf. Ik zag dat de man tussen de jongens ging staan en probeerde de vechtende jongens uit elkaar te halen. Die jongen heeft de man maar een keer geslagen, maar het was wel met kracht. Ik zag dat deze man in elkaar zakte en bewusteloos op de grond bleef liggen.
8. Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer PL02R1 2013121278-14, d.d. 31 oktober 2013 in de wettelijke vorm opgemaakt door een daartoe bevoegd opsporingsambtenaar (bladzijden 103 en 104 van een dossier met registratienummer PL02R1-2013121278) - zakelijk weergegeven - inhoudende:
als verklaring van [betrokkene 11] :
Op 27 oktober 2013 ben ik rond 01:15 uur a 01:30 uur met [betrokkene 12] naar café Baljee aan de Baljeestraat te Leeuwarden gegaan. Bij ons was [betrokkene 13] . Hij is een vriend van [betrokkene 12] . Voor genoemd café troffen [betrokkene 13] en [betrokkene 12] een bekende. Aan de overkant van de straat, bij café Baljee, stond een groep van ongeveer acht personen. Ik zag dat een jongen uit deze groep tegen [betrokkene 13] aanduwde. Ik zat dat [betrokkene 13] deze jongen terugduwde en toen begon de vechtpartij. Het ging behoorlijk hard tegen hard. Er werden wederzijds harde klappen uitgedeeld.
9. Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer PL02R1 2013121278-16, d.d. 17 november 2013 in de wettelijke vorm opgemaakt door een daartoe bevoegd opsporingsambtenaar (bladzijden 105 tot en met 107 van een dossier met registratienummer PL02R1-2013121278) - zakelijk weergegeven - inhoudende:
als verklaring van [betrokkene 10] :
Op 26 oktober 2013 was ik met [betrokkene 9] naar een voetbalwedstrijd geweest. Rond 22:00 uur a 22:30 uur zijn we naar café Baljee aan de Baljeestraat te Leeuwarden gegaan. Op 27 oktober 2013 rond 01:00 uur zijn [betrokkene 9] en ik het café uitgegaan. Buiten zag ik een groep mensen op straat voor het café. Deze groep mannen waren in een gevecht met elkaar. Op het moment dat ik de straat overstak zag ik dat de groep vechtende mensen uit elkaar ging. Ik zag dat er één persoon was die erg opgefokt was. Deze persoon stond met zijn armen te zwaaien en maakte steeds slaande bewegingen met zijn armen. Ik zag dat mensen uit de groep die om hem heen stonden hem probeerden te kalmeren. Dit lukte hen niet. Ik zag dat die opgefokte persoon steeds naar de andere groep mensen wilde. Ik hoorde dat er werd geroepen uit de groep waarin die opgefokte jongen stond: “ [verdachte] stoppen nu! [verdachte] kappen nu!”. Ik hoorde een vrouwenstem ook steeds roepen dat hij moest stoppen en dat hij op moest houden. Ik hoorde die opgefokte jongen roepen tegen een man: “Ik wil erlangs, moet ik jou ook op je bek slaan.” Ik zag toen dat die opgefokte jongen uithaalde en die man met één harde vuistklap in zijn gezicht sloeg. Als gevolg hiervan viel die man achterover op straat.
10. Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer PL02R1 2013121278-31, d.d. 9 december 2013 in de wettelijke vorm opgemaakt door een daartoe bevoegd opsporingsambtenaar (bladzijden 119 en 123 van een dossier met registratienummer PL02R1-2013121278) - zakelijk weergegeven - inhoudende:
als verklaring van [betrokkene 13] :
De avond van 26 op 27 oktober 2013 was ik met [betrokkene 12] op stap. Wij gingen met een meisje genaamd [betrokkene 11] naar café Baljee aan de Baljeestraat. [verdachte] kwam erbij op het moment dat we ruzie kregen met een groepje mensen die ik niet ken. [betrokkene 12] zou met [betrokkene 11] café Baljee in en ik liep hen achterna. Toen werd er uit een groep mensen geroepen “Hé stumper, kom dan!”, waarna ik mij omdraaide en zag dat er ongeveer acht mensen op mij af kwamen lopen. Er ontstond een vechtpartij. Toen ik door iedereen van die andere groep werd geslagen, zag ik dat ik bijgestaan werd door [betrokkene 12] en [verdachte] . Ik zag dat zij de tegenpartij ook sloegen.
11. Een schriftelijk stuk, te weten een geneeskundige verklaring, d.d. 19 februari 2014 ingevuld en ondertekend door L.G.F. Sinnige, neuroloog (als een van de ongenummerde pagina’s gevoegd tussen de bladzijden 40 en 41 van een dossier met registratienummer PL02R1- 2013121278) - zakelijk weergegeven - inhoudende:
Medische informatie betreffende [betrokkene 1] , geboren op [geboortedatum] 1961. Uitwendig waargenomen letsel:
- mist drie tanden in bovenkaak
- barstwond jukbeen links.
5 min bewusteloos geweest op SEH.
Datum waarop voornoemde persoon werd onderzocht: 27 oktober 2013.”
6. Het arrest bevat de volgende bewijsoverweging (voetnoten zijn weggelaten):
“Bewijsverweer
Het hof is van oordeel dat het gevoerde verweer dat verdachtes opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [betrokkene 1] niet kan worden bewezen wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen, met name door de verklaringen van [betrokkene 9] en [betrokkene 10] . Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.”
7. Het middel klaagt dat het hof het (voorwaardelijk) opzet van de verdachte op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel niet heeft kunnen aannemen aangezien noch het in het rond zwaaien met een vuist, noch het geven van een vuistklap, naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel oplevert. Volgens de steller van het middel moet de gedraging van de verdachte in beginsel worden aangemerkt als eenvoudige mishandeling met zwaar letsel tot gevolg en blijkt uit de bewijsmotivering van het hof niet waarom dat in de onderhavige zaak anders zou zijn. Daarbij verdient opmerking dat niet wordt geklaagd over het door het hof bewezen verklaarde zwaar lichamelijk letsel, zodat in cassatie daarvan moet worden uitgegaan.
8. Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier zwaar lichamelijk letsel – aanwezig is indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het betreffende gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Er is geen grond de inhoud van het begrip “aanmerkelijke kans” afhankelijk te stellen van de aard van het gevolg. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg bewust heeft aanvaard.1.
9. Met betrekking tot de stelling van de verdediging dat het (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van het zwaar lichamelijk letsel niet kan worden bewezen heeft het hof overwogen dat dit wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen en daarbij in het bijzonder gewezen op de verklaringen van [betrokkene 9] (bewijsmiddel 7) en [betrokkene 10] (bewijsmiddel 9). Uit de verklaring van [betrokkene 9] blijkt dat verdachte één keer met kracht heeft geslagen, dat de man in elkaar zakte en op de grond bleef liggen. Uit de verklaring van [betrokkene 10] komt naar voren dat de verdachte uithaalde, één harde vuistslag in het gezicht gaf en dat het slachtoffer achterover op straat viel.
10. Nu de bewezenverklaring niet rept van het in het rond slaan met de vuist en het hof daaruit dus ook geen opzet op zwaar lichamelijk letsel heeft afgeleid, mist de klacht in zoverre feitelijke grondslag. In cassatie wordt niet betwist dat uit de bewijsmiddelen valt af te leiden dat de verdachte het slachtoffer opzettelijk met veel kracht tegen het hoofd heeft geslagen en deze aldus ten val heeft gebracht. De bewijsmiddelen houden in dat er kracht is gebruikt bij het slaan en dat er sprake was van veel kracht ligt in de bewijsmiddelen besloten. Het is niet onbegrijpelijk dat het hof heeft bewezen geacht dat er veel kracht is gebruikt nu uit bewijsmiddel 9 blijkt dat de verdachte heeft uitgehaald en het slachtoffer achterover viel. Uithalen kan op het gebruik van veel kracht wijzen, zeker als iemand achterover valt. Uit de omstandigheid dat iemand ten tijde van het slaan onmiddellijk achterover valt, kan worden afgeleid dat er zeer hard wordt geslagen.2.
11. De klacht is nu dus dat het opzettelijk met veel kracht tegen het hoofd slaan en aldus ten val brengen naar uiterlijke verschijningsvorm niet kan worden aangemerkt als zo zeer gericht op zwaar letsel dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op zwaar letsel bewust heeft aanvaard. Daarbij moet in aanmerking worden genomen dat het gelet op de gebezigde bewijsmiddelen om één gerichte slag met de vuist tegen het hoofd ging.
12. Het hoofd is – in tegenstelling tot hetgeen de steller van het middel lijkt te betogen – een vitaal onderdeel van het lichaam en een klap op het hoofd kan dan ook ernstige gevolgen met zich brengen.3.Hoewel een enkele vuistslag in het gezicht naar de algemene ervaringsregels niet de aanmerkelijke kans in het leven roept dat dit zwaar lichamelijk letsel ten gevolg zal hebben, kunnen omstandigheden waaronder het geweld is aangewend (zoals de gerichtheid en de kracht van de betreffende klap) dit oordeel anders maken.4.Dat de verdachte in dit geval gericht en met veel kracht heeft geslagen volgt uit de gebezigde bewijsmiddelen. Het is – in het bijzonder gelet op deze omstandigheden – niet onjuist of onbegrijpelijk dat het hof het opzet op zwaar lichamelijk letsel bewezen heeft geacht.
13. Het eerste middel kan niet slagen.
14. Het tweede middel komt op tegen de motivering van de verwerping van het beroep op noodweer voor wat betreft de feiten 1 en 3, waarbij wordt aangevoerd dat het hof bij zijn oordeel dat er geen sprake was van een noodweersituatie is uitgegaan van een onjuiste feitenvaststelling.
15. Het hof heeft dit verweer als volgt samengevat en verworpen:
“Strafbaarheid van de verdachte
Namens verdachte heeft de raadsvrouw op de terechtzitting van het hof aangevoerd dat verdachte een beroep op noodweer toekomt en dat verdachte daarom moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Ter onderbouwing heeft de raadsvrouw - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat uit de verklaring van verdachte en uit verschillende getuigenverklaringen volgt dat er sprake was van een situatie die chaotisch en bedreigend was. Er was een grote vechtpartij aan de gang waar verdachte in eerste instantie geen aandeel in had. Nadat verdachte zich in deze situatie had begeven om de vechtpartij te sussen, kwam verdachte, doordat hij een klap kreeg, ten val. Daarna kwamen meerdere personen op hem aflopen, waarvan verdachte het gevaar eerst heeft afgewend door iemand een duw te geven. Het was voor verdachte niet mogelijk de vechtende groep de rug toe te keren en weg te lopen. Verdachte heeft slechts een klap uitgedeeld, hetgeen proportioneel te noemen is.
Het hof overweegt ten aanzien van dit verweer het volgende.
Het hof acht aannemelijk dat in de Baljeestraat te Leeuwarden reeds een vechtpartij aan de gang was op het moment dat verdachte zich ermee is gaan bemoeien, hetgeen verdachte zelf ook verklaart. Hiervoor zijn aanknopingspunten te vinden in de verschillende verklaringen in het dossier. Hoewel verdachte zegt de ruzie te hebben willen sussen, is in de uiterlijke verschijningsvorm van zijn handelen hiervan geen bevestiging te vinden.
Aan degene die, zoals in het onderhavige geval verdachte, uit eigener beweging gaat deelnemen aan een vechtpartij, waarbij hij, zoals verdachte heeft verklaard, niet precies weet wie met wie ruzie heeft en wie bij wie hoort, komt in zijn algemeenheid niet een beroep op noodweer toe, wanneer hij op enig moment gedurende die vechtpartij wordt geconfronteerd met een (ogenblikkelijke) aanval op zijn persoon.
Daarbij komt dat het hof niet aannemelijk acht dat ten aanzien van verdachte sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdediging door verdachte noodzakelijk was. Op grond van de voornoemde verklaringen van [betrokkene 9] en [betrokkene 10] , die met geen van de vechtenden in enige relatie staan, staat vast dat men juist heeft getracht verdachte tegen te houden door herhaalde malen te roepen: “ [verdachte] , niet doen”, “ [verdachte] , ophouden”, “ [verdachte] , stoppen nu!” en “ [verdachte] , kappen nu!”. Verdachte heeft desondanks [betrokkene 1] , die volgens getuige [betrokkene 9] juist tussen de vechtende jongens in ging staan en probeerde hen uit elkaar te halen, hard tegen de slaap geslagen, waardoor [betrokkene 1] het bewustzijn verloor.
Gelet op het voorgaande verwerpt het hof het beroep op noodweer.”
16. Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat een verdachte geen beroep op noodweer toekomt ingeval zijn gedraging noch op grond van diens bedoeling noch op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van de gedraging kan worden aangemerkt als verdedigend, maar – naar de kern bezien – als aanvallend, bijvoorbeeld gericht op een confrontatie of deelneming aan een gevecht.5.
17. Door de steller van het middel wordt aangevoerd dat het hof ten onrechte geen rekening heeft gehouden met onder andere de verklaring van de verdachte waaruit zou blijken dat sprake was van een noodweersituatie en niet van een aanvallende situatie. Uit deze verklaring zou namelijk volgen dat de verdachte slechts probeerde de groep vechtende jongens uit elkaar te halen en daarbij zelf een klap kreeg en ten val kwam. Hierop kwamen meerdere mensen op hem aflopen en moest de verdachte van zich af duwen en heeft hij vervolgens de betreffende klap gegeven aan de aangever. In de hiervoor onder punt 15 weergegeven overwegingen heeft het hof geoordeeld dat deze aan het beroep op noodweer ten grondslag liggende feiten en omstandigheden niet aannemelijk zijn geworden. De verwerping heeft aldus een feitelijke grondslag. Het hof heeft immers op grond van een andere selectie en waardering van de feiten (waarin de feitenrechter in beginsel vrij is) niet aannemelijk geacht dat de verdachte ging deelnemen aan de vechtpartij om de boel te sussen.6.
18. Overigens begrijp ik ondanks de ongelukkig gekozen bewoordingen het aanvullende argument van het hof zo dat van een aanranding van het lijf van de verdachte geen sprake is geweest. Dat oordeel – dat berust op een andere selectie en waardering van de feiten en nauw aansluit bij de bewijsmiddelen – kan de verwerping van het beroep op noodweer reeds zelfstandig dragen.
19. Het tweede middel faalt.
20. De middelen falen en het tweede middel kan worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering.
21. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
22. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 06‑03‑2018
De gedraging manifesteert zich door het achterover vallen. Zie bijvoorbeeld recentelijk HR 14 november 2017, ECLI:NL:HR:2017:2855. Vgl. ook de conclusie van mijn ambtgenoot Vellinga voorafgaand aan HR 13 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT7123 onder punt 17.
Zie bijv. HR 14 september 2004, ECLI:NL:HR:2004:AP2145, NJ 2005/61 (slaande bewegingen richting het hoofd kunnen ernstige gevolgen tot gevolg hebben). Vgl. nader de conclusie van mijn ambtgenoot Bleichrodt (ECLI:NL:PHR:2015:2699, slaan met stok op hoofd en lichaam) alsook die van mijn ambtgenoot Harteveld (ECLI:NL:PHR:2016:732 en ECLI:NL:PHR:2017:1241 waarin het hoofd eveneens als een vitaal onderdeel van het lichaam wordt gezien).
Zie bijv. HR 30 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO3231. Vgl. ook de recente conclusie van mijn ambtgenoot Spronken (ECLI:NL:PHR:2018:101) waarin eenzelfde casus speelt; naar verwachting zal de Hoge Raad in deze zaak op 27 maart aanstaande arrest wijzen. Zie ook de conclusies voorafgaand aan HR 7 februari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU8896 en HR 13 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC6802 (beide art. 81 RO en niet gepubl.) waarin de gedraging eveneens een enkele vuistslag met zwaar lichamelijk letsel als gevolg betrof.
HR 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456, NJ 2016/316, m. nt. Rozemond (overzichtsarrest noodweer(exces)), r.o. 3.7.1, HR 26 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:108, NJ 2016/154, m. nt. Rozemond, r.o. 3.4 en HR 8 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK4788, NJ 2010/339, r.o. 2.5.
Vgl. de conclusie van mijn ambtgenoot Bleichrodt voorafgaand aan HR 11 oktober 216, ECLI:NL:HR:2016:2376 (ECLI:NL:PHR:2016:1014, onder punt 8) alsook HR 17 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV9194 en HR 8 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO5376.