RvdW 2018/274
Boetebeding. Matiging op grond art. 6:94 BW; maatstaf.
HR 16-02-2018, ECLI:NL:HR:2018:207
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
16 februari 2018
- Magistraten
Mrs. E.J. Numann, A.H.T. Heisterkamp, G. Snijders, T.H. Tanja-van den Broek, C.H. Sieburgh
- Zaaknummer
17/00024
- Conclusie
A-G mr. T. Hartlief
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2018:207, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 16‑02‑2018
ECLI:NL:PHR:2017:1327, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 24‑11‑2017
Beroepschrift, Hoge Raad, 28‑12‑2016
- Wetingang
Art. 6:94 BW
Essentie
Boetebeding. Matiging op grond art. 6:94 BW; maatstaf.
De in art. 6:94 BW opgenomen maatstaf dat voor matiging slechts grond kan zijn indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist, brengt mee dat de rechter pas van zijn bevoegdheid tot matiging gebruik mag maken als de toepassing van een boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt. Daarbij zal de rechter niet alleen moeten letten op de verhouding tussen de werkelijke schade en de hoogte van de boete, maar ook op de aard van de overeenkomst, de inhoud en de strekking ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.