HR, 10-02-2009, nr. 08/03426 H
ECLI:NL:HR:2009:BH2408
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
10-02-2009
- Zaaknummer
08/03426 H
- LJN
BH2408
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2009:BH2408, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 10‑02‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BH2408
ECLI:NL:HR:2009:BH2408, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 10‑02‑2009; (Herziening)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BH2408
- Vindplaatsen
Conclusie 10‑02‑2009
Inhoudsindicatie
Herziening. In een bij de aanvraag gevoegd arrest zijn getuigenverklaringen vervat die aan de Rb niet bekend waren, en die het ernstig vermoeden opleveren dat de Rb, ware zij daarmee bekend geweest, de aanvraagster van het haar tlg. zou hebben vrijgesproken. Er doet zich dus een omstandigheid voor a.b.i. art. 457.1.2° Sv. Aanvraag gegrond.
Nr. 08/03426 H
Mr. Vellinga
Zitting: 23 december 2008
Conclusie inzake:
[Aanvraagster]
1. Bij onherroepelijk geworden vonnis van de Rechtbank te Almelo van 8 november 2005 is de aanvraagster van herziening wegens "in de gevallen waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vordert, mondeling, persoonlijk opzettelijk een valse verklaring onder ede afleggen" veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.
2. Namens de aanvraagster is door mr. K.P.C.M. Gimbrère, advocaat te Amsterdam, een aanvraag tot herziening van deze uitspraak ingediend. De aanvraag is schriftelijk toegelicht bij brief van 27 november 2008.
3. De aanvraag berust op de stelling dat indien de rechter bekend was geweest met de inhoud van bij de rechter-commissaris afgelegde verklaringen alsmede met het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1], welke bekend zijn worden na het onderzoek tegen aanvraagster, aanvraagster niet zou zijn veroordeeld ter zake van meineed. Ter adstructie van deze stelling gaat de aanvraag vergezeld van een arrest waarbij de echtgenoot van aanvraagster is vrijgesproken van (poging tot zware) mishandeling, verkrachting en bedreiging van aanvraagster en waarin in de motivering van de vrijspaak wordt verwezen naar genoemde, bij de rechter-commissaris afgelegde verklaringen.
4. Aanvraagster heeft op 24 februari en 3 maart 2005 aangifte gedaan van mishandeling, verkrachting en bedreiging door haar echtgenoot [betrokkene 1], waarna ter zake een strafrechtelijk onderzoek tegen hem is ingesteld. Op 15 en 17 maart 2005 heeft aanvraagster haar eerder bij de aangifte afgelegde verklaringen ingetrokken en heeft zij verklaard dat bijna alles wat zij bij die aangifte had verklaard niet waar was en dat zij aangifte had gedaan omdat haar man niet wilde scheiden en zij dat wel wilde omdat hij vreemd was gegaan.
5. Op 28 juni 2005 is aanvraagster in de zaak van haar echtgenoot als getuige onder ede gehoord op de terechtzitting in eerste aanleg bij de Rechtbank te Almelo. Aldaar heeft zij het volgende verklaard, voor zover hier van belang:
"De beschuldigingen tegen mijn man die ik bij de aangifte van 24 februari 2005 en 3 maart 2005 heb geuit, zijn gelogen. Ik ben niet door mijn man geslagen, hij heeft mij niet verkracht en ik ben op geen enkele wijze door hem bedreigd. Als mijn kinderen tegenover anderen hebben verklaard dat mijn man mij heeft geslagen en er ruzies waren waarbij de kinderen tussen ons moesten komen, dan is dat niet waar. Wij hadden discussie, geen ruzie. U houdt mij voor wat mijn buurvrouw heeft verklaard over 12 februari 2005. Als anderen hebben gezien dat ik bloedde, dan komt dat omdat ik was flauwgevallen. Als anderen hebben gezien dat plukken haar van mij op de keukenvloer lagen, dan komt dat omdat mijn haar spontaan uitvalt. Ik heb nooit blauwe plekken gehad. Ik heb ook bij het "Blijf van mijn lijf-huis" gelogen".
6. Deze verklaring is aanleiding geweest voor de aanhouding van aanvraagster op verdenking van meineed. Op deze verklaring heeft de onder 1 genoemde veroordeling van aanvraagster ter zake van meineed door de Rechtbank te Almelo bij vonnis van 8 november 2005 betrekking.
7. Nadien zijn in de strafzaak tegen de echtgenoot [betrokkene 1] in hoger beroep door de rechter-commissaris negen getuigen gehoord en is een proces-verbaal door verbalisant [verbalisant 1] opgemaakt.
8. Bij arrest van 9 juli 2008 heeft het Hof te Arnhem de echtgenoot van aanvraagster vrijgesproken en die vrijspraak als volgt gemotiveerd:
"Vrijspraak
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 1 primair, 1 subsidiair, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt daartoe het volgende.
(...)
Blijkens de zeer uitvoerige tegenover de rechter-commissaris door de getuigen afgelegde verklaringen hadden zowel verdachte als aangeefster in de periode van de tenlastegelegde feiten veel en regelmatig contact met de meeste getuigen, danwel waren de getuigen in de gelegenheid veel van het gezinsleven van verdachte en aangeefster te observeren. Het hof ziet in de wijze waarop de getuigen hebben verklaard en hetgeen zij hebben verklaard - mede gelet op de omstandigheid dat allen onder ede tegenover de rechter-commissaris hebben verklaard - geen aanleiding om te twijfelen aan het waarheidsgehalte van hun verklaringen.
Omtrent het onder 1 tenlastegelegde hebben de getuigen [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3], [getuige 4], [getuige 5] en [getuige 6] bij de rechter-commissaris onder meer verklaard dat zij bij aangeefster geen blauwe plekken dan wel ander letsel hebben gezien. Ook hebben zij niet gezien dan wel van aangeefster gehoord dat zij werd mishandeld door verdachte. De getuige [getuige 6] verklaart dat zij nooit van enige onenigheid tussen aangeefster en verdachte heeft gemerkt en als dat al zo zou zijn, zij dat zeker van aangeefster zou hebben gehoord.
De getuige [getuige 4] verklaart onder meer dat zij nooit heeft gemerkt dat er problemen waren tussen aangeefster en verdachte. De getuige [getuige 3] verklaart bij de rechter-commissaris dat hij vaak bij verdachte en aangeefster thuis kwam en dat hij in de periode van de aangifte heeft gehoord dat aangeefster verdachte wilde terugpakken nadat zij door verdachte was bedrogen. Uit de verklaringen van de getuigen komt ook naar voren dat aangeefster gedurende de tenlastegelegde perioden regelmatig op epilepsie gelijkende aanvallen, waarbij zij flauwvalt, heeft gehad.
Met betrekking tot de tenlastegelegde verkrachtingen verklaart een aantal getuigen niet, dan wel dat zij daarvan niets weten of daarover niets hebben gehoord van aangeefster.
De getuige [getuige 7] heeft verklaard bij de rechter-commissaris, dat zij van aangeefster heeft gehoord dat verdachte tegen haar zin seks met haar heeft gehad, maar daarbij heeft zijniet gehoord van aangeefster over mogelijke bedreiging van geweld dan wel geweld door verdachte.
De getuigen verklaren in het geheel niet over handelingen zoals weergegeven in het onder 3 tenlastegelegde waarmee verdachte aangeefster zou hebben bedreigd.
Daarnaast verklaarde een aantal getuigen dat zij ook in de periode van de detentie van verdachte en na diens invrijheidstelling eind april 2006 nog (veelvuldig) contact hadden/hebben met verdachte en aangeefster. De relatie tussen verdachte en aangeefster is gedurende die gehele periode in stand gebleven. Desgevraagd verklaarden de getuigen ook over de periode na de detentie van verdachte geen negatieve zaken betreffende de relatie tussen verdachte en aangeefster te hebben bemerkt.
Aangeefster zelf heeft korte tijd nadat zij destijds haar aangifte en aanvullende belastende verklaring bij de politie had gedaan bij de politie gemeld dat zij verdachte in haar verklaringen geheel ten onrechte had beschuldigd van de feiten zoals in de tenlastelegging verwoord. Nadien heeft zij ook onder ede ter zitting van de rechtbank verklaard dat verdachte de tenlastegelegde feiten niet had begaan. Als uitleg heeft aangeefster gegeven dat zij in de periode van het afleggen van de verklaringen zichzelf niet was, dat zij toen zware medicijnen gebruikte, dat zij kwaad op verdachte was omdat hij overspel had gepleegd en dat zij voor dat laatste wraak wilde nemen. Min of meer op advies van een vriendin had zij toen - in de veronderstelling dat verdachte daarvoor enige dagen in hechtenis zou worden genomen - bedoelde verklaringen afgelegd.
Ter zitting van het hof is aangeefster nogmaals, zeer uitvoerig, onder ede gehoord. Ook nu bleef aangeefster bij haar verklaring dat zij verdachte ten onrechte heeft beschuldigd. Het door aangeefster ter zitting van het hof verklaarde maakte op het hof een authentieke en geloofwaardige indruk.
Onder meer heeft het hof daarbij een rol laten spelen dat er geen enkele medisch document in het dossier aanwezig is waaruit blijkt dat aangeefster in de tenlastegelegde perioden zich onder medische behandeling heeft gesteld, hetgeen, gelet op de duur en mate van de mishandelingen en van de verkrachtingen, zoals in de aangifte is verwoord, in de rede zou hebben gelegen en dat de blauwe plek waarover een enkele getuige verklaart, bij aangeefster mogelijk veroorzaakt kunnen zijn door de aanvallen die aangeefster regelmatig heeft volgens verdachte, aangeefster en getuigen.
Het hof heeft uit de verklaringen van de getuigen bij de rechter-commissaris en de verklaringen van verdachte en aangeefster ter zitting van de rechtbank en van het hof de overtuiging bekomen dat verdachte de tenlastegelegde feiten niet heeft begaan. Net als de advocaatgeneraal acht het hof het aannemelijk geworden dat aangeefster destijds - hoe laakbaar en betreurenswaardig ook - aangifte heeft gedaan als wraakactie tegen verdachte die in de periode daarvoor overspel had gepleegd met een andere vrouw."
9. Met de in de aanvrage genoemde getuigenverklaringen, afgelegd bij de rechter-commissaris, wordt gedoeld op de verklaringen waarnaar het Hof te Arnhem in zijn motivering van de vrijspraak van de echtgenoot van aanvraagster verwijst en welke zijn afgelegd bij de rechter-commissaris in de strafzaak tegen de echtgenoot van aanvraagster na verwijzing daartoe door genoemd Hof. Naar aanleiding van de aanvraag heb ik bij het Gerechtshof te Arnhem daarom de processen-verbaal van die verhoren opgevraagd, alsmede het tevens in de aanvraag genoemde proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1].
10. Het door mij ontvangen proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] houdt in, voor zover van belang:
"Tijdens het verhoor met
[aanvraagster], (...)
mocht ik, verbalisant, bekijken of aangeefster [aanvraagster] zichtbare littekens had overgehouden door de messteken. Verdachte [betrokkene 1] zou aangeefster [aanvraagster] in het verleden gestoken hebben met een mes.
Ik, verbalisant, heb geen littekens gezien."
11. De door mij ontvangen processen-verbaal van het horen van getuigen door de rechter-commissaris bevatten verklaringen die op 20 juni, 5 en 6 juli, 26 september en 23 november 2007 bij de rechter-commissaris zijn afgelegd door [getuige 8], [getuige 9], [getuige 6], [getuige 2], [getuige 1], [getuige 7], [getuige 3], [getuige 4] en [getuige 5].
12. In aanmerking genomen dat het Hof de verklaringen van deze getuigen als feitenrechter - tegen de achtergrond van aanvraagsters verklaringen, in het bijzonder die ter terechtzitting van het Hof, en bij gebreke van bewijs van door aanvraagster door mishandeling en of verkrachting opgelopen letsel - niet onbegrijpelijk aldus heeft gewaardeerd dat het de overtuiging heeft bekomen dat de echtgenoot van klaagster zich niet schuldig heeft gemaakt aan (poging tot zware) mishandeling, verkrachting en bedreiging, en aanvraagster haar echtgenoot dus valselijk heeft beschuldigd, rijst uit de inhoud van bedoelde getuigenverklaringen het ernstig vermoeden dat zou de inhoud van die verklaringen aan de Rechtbank bekend geweest, zij aanvraagster niet ter zake meineed zou hebben veroordeeld.
13. Bij de waardering van de verklaringen van de getuigen heb ik mij in belangrijke mate georiënteerd op het oordeel van het Hof. Daarvoor zijn twee redenen. Ten eerste heeft het Hof aanvraagster kunnen horen en heeft het zich aldus een beter beeld kunnen vormen van haar persoon en de betrouwbaarheid van de door haar ter terechtzitting van het Hof afgelegde verklaring dan in cassatie mogelijk is. Ten tweede wijs ik op het volgende. Hoewel de uitspraak van het Hof door zijn motivering, dat het Hof de overtuiging heeft bekomen dat de verdachte de tenlastegelegde feiten niet heeft begaan, inhoudelijk in wezen onverenigbaar is met de uitspraak waarvan herziening wordt gevraagd, is geen sprake van onverenigbare bewezenverklaringen en dus niet van een geval als bedoeld in art. 457 lid 1 onder 10 Sv. Enige verwantschap is er niettemin wel. Anders dan in het Wetboek van Strafvordering is voorzien heeft het Hof zich niet beperkt tot een oordeel over de vraag of de aan de verdachte ten laste gelegde feiten bewezen waren, maar heeft het zich uitgelaten over de vraag of bewezen is dat de verdachte de tenlastegelegde feiten niet heeft begaan, en heeft het Hof dus in wezen een negatieve bewezenverklaring afgegeven. Op een dergelijk, de kaders van de wet te buiten gaand oordeel is de wet uiteraard niet toegesneden. Dat houdt het gevaar in zich dat onverenigbare uitspraken, zoals in casu, blijven bestaan. Dat zal niet de bedoeling van de wetgever zijn. Dat probleem heb ik hiervoor opgelost door een sterke oriëntatie op het oordeel van het Hof voor wat betreft het "ernstig vermoeden". Het zou ook niet ondenkbaar zijn genoemd probleem op te lossen door een zodanige uitleg van art. 457 lid 1 onder 10 Sv dat onder onverenigbare bewezenverklaringen ook wordt verstaan onverenigbaarheid van het oordeel dat bewezen is dat het ten laste gelegde niet is begaan en een ("gewone") bewezenverklaring. De in art. 461 lid 1 Sv voorziene wijze van afdoening staat daar in mijn ogen echter aan in de weg. Deze betekent immers dat ook de vrijgesproken verdachte de vrijspraak zou moeten worden ontnomen zonder dat hij enige inbreng kan hebben gehad in de procedure die daartoe heeft geleid.(1)
14. Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad de aanvrage gegrond verklaart, voor zoveel nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van het gewijsde zal bevelen en de zaak zal verwijzen naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, opdat de zaak op de voet van art. 467 Sv opnieuw zal worden behandeld en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 Het conceptwetsvoorstel Wet hervorming herzieningsregeling voorziet wel in herziening van vrijspraken (art. 482a), maar ook in de mogelijkheid voor de gewezen verdachte om zich daartegen teweer te stellen
Uitspraak 10‑02‑2009
Inhoudsindicatie
Herziening. In een bij de aanvraag gevoegd arrest zijn getuigenverklaringen vervat die aan de Rb niet bekend waren, en die het ernstig vermoeden opleveren dat de Rb, ware zij daarmee bekend geweest, de aanvraagster van het haar tlg. zou hebben vrijgesproken. Er doet zich dus een omstandigheid voor a.b.i. art. 457.1.2° Sv. Aanvraag gegrond.
10 februari 2009
Strafkamer
nr. 08/03426 H
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Rechtbank te Almelo van 8 november 2005, nummer 08/720761-05, ingediend door mr. K.P.C.M. Gimbrère, advocaat te Amsterdam, namens:
[Aanvraagster], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970, wonende te Oldenzaal.
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Rechtbank heeft de aanvraagster ter zake van "in de gevallen waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vordert, mondeling, persoonlijk opzettelijk een valse verklaring onder ede afleggen" veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
2. De aanvrage tot herziening
2.1. De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De aanvrage is schriftelijk toegelicht door mr. A.J.M. van Roy, advocaat te Amsterdam.
2.2. De aanvrage berust op de stelling dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv. De aanvraagster voert daartoe aan dat haar zaak destijds niet zou hebben geleid tot een veroordeling indien de rechter bekend zou zijn geweest met naderhand bij de rechter-commissaris afgelegde getuigenverklaringen en een proces-verbaal van bevindingen, zoals vervat in het als bijlage bijgevoegde arrest.
3. De conclusie van de Advocaat-Generaal
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvrage gegrond zal verklaren, voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van de in de aanvrage vermelde uitspraak zal bevelen en de zaak zal verwijzen naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, opdat de zaak zal worden behandeld en afgedaan op de wijze als in art. 467, eerste lid, Sv is voorzien.
4. Beoordeling van de aanvrage
4.1. Als bijlage is bij de aanvrage gevoegd een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 9 juli 2008 in de strafzaak tegen [betrokkene 1], echtgenoot van de aanvraagster, met betrekking tot de feiten waarvan zij aangifte jegens hem gedaan had.
Voor zover van belang houdt dit arrest het volgende in:
"Vrijspraak
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 1 primair, 1 subsidiair, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt daartoe het volgende.
(...)
Blijkens de zeer uitvoerige tegenover de rechter-commissaris door de getuigen afgelegde verklaringen hadden zowel verdachte als aangeefster in de periode van de tenlastegelegde feiten veel en regelmatig contact met de meeste getuigen, danwel waren de getuigen in de gelegenheid veel van het gezinsleven van verdachte en aangeefster te observeren. Het hof ziet in de wijze waarop de getuigen hebben verklaard en hetgeen zij hebben verklaard - mede gelet op de omstandigheid dat allen onder ede tegenover de rechter-commissaris hebben verklaard - geen aanleiding om te twijfelen aan het waarheidsgehalte van hun verklaringen.
Omtrent het onder 1 tenlastegelegde hebben de getuigen [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3], [getuige 4], [getuige 5] en [getuige 6] bij de rechter-commissaris onder meer verklaard dat zij bij aangeefster geen blauwe plekken dan wel ander letsel hebben gezien.
Ook hebben zij niet gezien dan wel van aangeefster gehoord dat zij werd mishandeld door verdachte. De getuige [getuige 6] verklaart dat zij nooit van enige onenigheid tussen aangeefster en verdachte heeft gemerkt en als dat al zo zou zijn, zij dat zeker van aangeefsterzou hebben gehoord.
De getuige [getuige 4] verklaart onder meer dat zij nooit heeft gemerktdat er problemen waren tussen aangeefster en verdachte.
De getuige [getuige 3] verklaart bij de rechter-commissaris dat hijvaak bij verdachte en aangeefster thuis kwam en dat hij in de periodevan de aangifte heeft gehoord dat aangeefster verdachte wilde terugpakken nadat zij door verdachte was bedrogen. Uit de verklaringen van de getuigen komt ook naar voren dat aangeefster gedurende de tenlastegelegde perioden regelmatig op epilepsie gelijkende aanvallen, waarbij zij flauwvalt, heeft gehad.
Met betrekking tot de tenlastegelegde verkrachtingen verklaart een aantal getuigen niet, dan wel dat zij daarvan niets weten of daarover niets hebben gehoord van aangeefster.
De getuige [getuige 7] heeft verklaard bij de rechter-commissaris, dat zij van aangeefster heeft gehoord dat verdachte tegen haar zin seks met haar heeft gehad, maar daarbij heeft zij niet gehoord van aangeefster over mogelijke bedreiging van geweld dan wel geweld door verdachte.
De getuigen verklaren in het geheel niet over handelingen zoals weergegeven in het onder 3 tenlastegelegde waarmee verdachte aangeefster zou hebben bedreigd.
Daarnaast verklaarde een aantal getuigen dat zij ook in de periode van de detentie van verdachte en na diens invrijheidstelling eind april 2006 nog (veelvuldig) contact hadden/hebben met verdachte en aangeefster. De relatie tussen verdachte en aangeefster is gedurende die gehele periode in stand gebleven. Desgevraagd verklaarden de getuigen ook over de periode na de detentie van verdachte geen negatieve zaken betreffende de relatie tussen verdachte en aangeefster te hebben bemerkt.
Aangeefster zelf heeft korte tijd nadat zij destijds haar aangifte en aanvullende belastende verklaring bij de politie had gedaan bij de politie gemeld dat zij verdachte in haar verklaringen geheel ten onrechte had beschuldigd van de feiten zoals in de tenlastelegging verwoord. Nadien heeft zij ook onder ede ter zitting van de rechtbank verklaard dat verdachte de tenlastegelegde feiten niet had begaan. Als uitleg heeft aangeefster gegeven dat zij in de periode van het afleggen van de verklaringen zichzelf niet was, dat zij toen zware medicijnen gebruikte, dat zij kwaad op verdachte was omdat hij overspel had gepleegd en dat zij voor dat laatste wraak wilde nemen. Min of meer op advies van een vriendin had zij toen - in de veronderstelling dat verdachte daarvoor enige dagen in hechtenis zou worden genomen - bedoelde verklaringen afgelegd.
Ter zitting van het hof is aangeefster nogmaals, zeer uitvoerig, onder ede gehoord. Ook nu bleef aangeefster bij haar verklaring dat zij verdachte ten onrechte heeft beschuldigd. Het door aangeefster ter zitting van het hof verklaarde maakte op het hof een authentieke en geloofwaardige indruk.
Onder meer heeft het hof daarbij een rol laten spelen dat er geen enkele medisch document in het dossier aanwezig is waaruit blijkt dat aangeefster in de tenlastegelegde perioden zich onder medische behandeling heeft gesteld, hetgeen, gelet op de duur en mate van de mishandelingen en van de verkrachtingen, zoals in de aangifte is verwoord, in de rede zou hebben gelegen en dat de blauwe plek waarover een enkele getuige verklaart, bij aangeefster mogelijk veroorzaakt kan zijn door de aanvallen die aangeefster regelmatig heeft volgens verdachte, aangeefster en getuigen.
Het hof heeft uit de verklaringen van de getuigen bij de rechter-commissaris en de verklaringen van verdachte en aangeefster ter zitting van de rechtbank en van het hof de overtuiging bekomen dat verdachte de tenlastegelegde feiten niet heeft begaan. Net als de advocaat-generaal acht het hof het aannemelijk geworden dat aangeefster destijds - hoe laakbaar en betreurenswaardig ook - aangifte heeft gedaan als wraakactie tegen verdachte die in de periode daarvoor overspel had gepleegd met een andere vrouw."
4.2. De getuigenverklaringen als vervat in voormeld arrest, die aan de Rechtbank niet bekend waren, leveren het ernstig vermoeden op dat de Rechtbank, ware zij daarmee bekend geweest, de aanvraagster van het haar tenlastegelegde zou hebben vrijgesproken.
5. Slotsom
Uit het vorenoverwogene volgt dat zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv, zodat de aanvrage gegrond is en als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart de aanvrage tot herziening gegrond;
beveelt voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van voormeld vonnis van de Rechtbank te Almelo;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem, opdat de zaak op de voet van art. 467, eerste lid, Sv opnieuw zal worden behandeld en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 10 februari 2009.