HR, 10-02-2009, nr. 08/02645H
ECLI:NL:HR:2009:BH2429
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
10-02-2009
- Zaaknummer
08/02645H
- LJN
BH2429
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2009:BH2429, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 10‑02‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BH2429
ECLI:NL:HR:2009:BH2429, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 10‑02‑2009; (Herziening)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BH2429
Beroepschrift, Hoge Raad, 18‑06‑2008
- Vindplaatsen
NJ 2009, 347 met annotatie van P.A.M. Mevis
NJ 2009, 347 met annotatie van P. Mevis
Conclusie 10‑02‑2009
Inhoudsindicatie
Herziening. De aanvrager kan niet volstaan met het aanvoeren van een novum met het doel dat de HR daarnaar een nader onderzoek zal (doen) verrichten. De aanvrager moet tot op zekere hoogte aannemelijk maken dat en waarom de eerder oordelende rechter tot een vrijspraak, ovar, n-o verklaring van het OM of toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling zou zijn gekomen indien hij t.t.v. de behandeling van de strafzaak op de hoogte was geweest van hetgeen in de herzieningsaanvraag naar voren is gebracht (vgl. HR LJN BA1024). Ingevolge art. 459 Sv moet de HR a.d.h.v. opgegeven bewijsmiddelen beoordelen of de beweringen van aanvrager juist zijn en een ernstig vermoeden a.b.i. 457 Sv kunnen wekken. Dat vereist in de regel de overlegging van bewijsstukken waaruit het beweerde kan blijken. De enkele door aanvrager gedane bewering dat de met naam en adres genoemde getuige bereid is te verklaren dat hij degene is die destijds is aangehouden, gelden niet als “een opgave van bewijsmiddelen” a.b.i. art. 459 Sv. De HR tekent daarbij aan dat de aanvrage niet inhoudt dat en waarom van genoemde getuige geen schriftelijke verklaring kon worden overgelegd.
Nr. 08/02645 H
Zitting: 16 december 2008
Mr. Knigge
Conclusie inzake:
[Aanvrager]
1. Aanvrager van herziening is bij vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Arnhem van 7 juli 2006 wegens 1. "medeplegen van in het bezit zijn van een waardekaart bedoeld voor het verrichten van betalingen langs geautomatiseerde weg, waarvan hij weet dat het vals is" en 2. "in het bezit zijn van een waardekaart bedoeld voor het verrichten van betalingen langs geautomatiseerde weg, waarvan hij weet dat het vals is" veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 80 uur, subsidiair 40 dagen hechtenis met aftrek overeenkomstig art. 27 Sr. In hoger beroep is aanvrager door het Hof te Arnhem vervolgens niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep.
2. De herzieningsaanvrage is namens aanvrager ingediend door mr. A. Kiliç-Sahin, advocaat te Lent.
3. De aanvrage steunt op de stelling dat er sprake is van een persoonsverwisseling. De destijds aangehouden persoon zou zich voor aanvrager hebben uitgegeven. Anders dan in veel persoonsverwisselingszaken het geval is, werd de aangehouden persoon zonder dagvaarding heengezonden. De aanvrager ontving de dagvaarding vóór de zitting, maar liet desondanks verstek gaan. Of hem dat valt aan te rekenen, kan hier blijven rusten.
4. Aanvrager heeft al eerder een aanvraag tot herziening ingediend. Deze aanvraag is door de Hoge Raad op 5 februari 2008 niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van een opgave van bewijsmiddelen.
5. De huidige aanvraag is, op één alinea na, identiek aan de vorige aanvraag. In deze alinea wordt aangevoerd dat aanvrager de identiteit van de persoon die zich voor hem heeft uitgegeven heeft achterhaald, onder vermelding van diens naam, geboortedatum en adres. De betreffende persoon heeft tegenover aanvrager bekend dat hij de aangehouden persoon ter zake van de feiten, waarvoor aanvrager veroordeeld is, is en dat hij valselijk gebruik heeft gemaakt van de gegevens van aanvrager. De betreffende persoon zou ook nog bereid zijn om tegenover de politie een bekentenis af te leggen.
6. Ik meen dat nog steeds geen sprake is van een aanvrage die een opgave van bewijsmiddelen bevat. Het voorschrift van art. 459 Sv dat de aanvrage een opgave van bewijsmiddelen dient te bevatten, beoogt te bewerkstelligen dat de Hoge Raad zich aan de hand van de opgegeven bewijsmiddelen een oordeel kan vormen over de vraag of de beweringen van de aanvrager juist zijn en of die beweringen het in art. 457 Sv bedoelde ernstige vermoeden wekken. Dat vereist als regel de overlegging van bewijsstukken waaruit het beweerde kan blijken. Het enkele noemen van de naam van een getuige die bereid is het gestelde te bevestigen, is niet het opgeven van een bewijsmiddel, maar een bewering van de aanvrager die niet door enig bewijsmiddel wordt ondersteund.
7. Ik heb mij afgevraagd of het op mijn weg ligt om het gebrek in de aanvrage te herstellen door ambtshalve een onderzoek te doen instellen. Gezien het presenteerblaadje waarop de persoonsgegevens van de persoon die volgens aangever de werkelijke dader is, worden aangereikt, lijkt daarvoor iets te zeggen. Ik heb echter om twee redenen gemeend daarvan te moeten afzien.
8. De eerste reden is van procedurele aard. Niet aangevoerd is dat en waarom de aanvrager, die van rechtsbijstand is voorzien, niet in staat is zelf ook maar het begin van enig bewijs aan te dragen. Gelet op de beweerdelijke bereidheid van de genoemde [betrokkene 1] om te verklaren, valt niet direct in te zien waarom het voor aanvrager niet mogelijk zou zijn om een schriftelijke en ondertekende verklaring van die persoon over te leggen waarin deze een en ander bevestigt.
9. In dit verband merk ik op dat aanvrager ook nalaat om ook maar een begin van onderbouwing te geven voor zijn bewering dat de foto in het dossier van de aangehouden persoon geen enkele gelijkenis vertoont met aangever. De moeite om een foto van aanvrager over te leggen, wordt niet genomen. Nu zou gezegd kunnen worden dat dit ook niet nodig was aangezien zich reeds een foto van aanvrager in het dossier bevindt. Enig speurwerk wees uit dat een kopie van het paspoort van aanvrager met daarop zijn pasfoto gehecht is aan de akte van uitreiking van het vonnis van de Politierechter (die met die akte niet bekend kan zijn geweest). Van een bewijsmiddel dat door aanvrager is "opgegeven", kan evenwel moeilijk worden gesproken.(1) Een dergelijke opgave zou (speur)werk hebben bespaard.
10. Ik voeg daaraan toe dat de foto van de bewakingscamera dermate duister is, dat een vergelijking van beide foto's geen uitsluitsel kan geven over de vraag of het hier dezelfde persoon betreft. Ook in die zin is sprake van een bewering zonder bewijs. Het had meer voor de hand gelegen dat aanvrager zich tot de politie had gewend met het verzoek om - samen met een opsporingsambtenaar - de videobeelden te bekijken die op 8 juli 2005 (feit 1) zijn gemaakt. Die beelden brachten de dader zo duidelijk in beeld, dat de aangehouden persoon na het bekijken daarvan tot de conclusie kwam dat ontkennen niet langer zin had. Waarom deze mogelijkheid niet is beproefd, wordt in de aanvrage niet opgehelderd.
11. De tweede reden is van meer inhoudelijke aard. In de herzieningsaanvraag stelt aanvrager de getuige die zegt een kind te hebben van de aangehouden persoon, niet te kennen. Het kan niet anders of hiermee wordt verwezen naar de verklaring van [betrokkene 2], naar eigen zeggen de ex-partner van aanvrager. Zij is op 12 januari 2006 telefonisch gehoord door verbalisant [verbalisant 1] omtrent de mogelijke verblijfplaats van verdachte [aanvrager]. Het proces-verbaal van dit verhoor houdt het volgende in:
"Door mij
[verbalisant 1]
brigadier van politie
Wordt het volgende verklaard;
Op 12 januari 2006 nam ik telefonisch middels telefoonnummer [001] contact op met [betrokkene 2] geboren op [geboortedatum] 1964 te [geboorteplaats] en wonende op adres [a-straat 1], [0000 AA] [plaats]. Zij deelde mij mede dat (zij) sinds kort geen relatie meer heeft met verdachte [aanvrager]. Zij niet weet waar hij momenteel verblijft. Zij met [aanvrager] een relatie heeft gehad. [Aanvrager] samen met haar en haar zoontje op dit adres heeft gewoond. Zij niet kan zeggen met wie [aanvrager] contacten heeft. Zij de naam [betrokkene 3] niet kent.
Door mij, verbalisant [verbalisant 1], is het tot aan het opmaken van het dossier niet gelukt om met verdachte [aanvrager] in contact te komen."
12. Opvallend is dat het adres [a-straat 1] te [plaats] van [betrokkene 2], het woonadres is dat de aangehouden persoon, die zei [aanvrager] te zijn en die zich van diens personalia bediende, opgaf. Blijkens zich in het dossier bevindende GBA-overzichten van 31 mei 2006 (gehecht aan de inleidende dagvaarding), 17 april 2007 (gehecht aan de oproeping van aanvrager in hoger beroep) en 1 mei 2007 (los in het dossier), is dit adres tevens het adres waarop aanvrager van 2 juni 2004 tot 19 januari 2006 ingeschreven stond. Na ruim anderhalf jaar op hetzefde adres te hebben staan ingeschreven, is het toch opmerkelijk dat aanvrager stelt de getuige niet te kennen, terwijl diezelfde getuige stelt met aanvrager op dat adres een relatie te hebben gehad. Voor zover aanvrager overigens in de aanvraag voorts aanvoert geen kind te hebben van de hem onbekende getuige merk ik op dat de getuige verklaart dat [aanvrager] samen met haar en haar zoontje op dat adres heeft gewoond, zij spreekt niet over een kind van hem.
13. Daar komt bij dat het genoemde telefoonnummer van [betrokkene 2] [001], blijkens politieproces-verbaal PL0830/06-000313, dossierpagina13, tevens het telefoonnummer is dat als telefoonnummer van de aangehouden persoon, die zei [aanvrager] te zijn, in het onderzoek is betrokken. Uit opgevraagde printgegevens van de periode van 29 juni 2005 tot en met 19 juli 2005 van de nummers [002] en [003], mobiele nummers van de onbekende medeverdachte [betrokkene 3] (die later [betrokkene 3] bleek te zijn,) blijkt dat nummer [001] in die periode 14 keer nummer [003] belt, dat nummer [003] tien keer nummer [001] belt, en dat nummer [002] in die periode twee keer nummer [001] belt.
14. Een en ander wijst er sterk op dat de medeverdachte van de aangehouden persoon in de pleegperiode veelvuldig telefonisch contact heeft gehad met iemand die verbleef op het toenmalige woonadres van aanvrager. Het komt mij daarbij niet aannemelijk voor dat [betrokkene 1] op hetzelfde adres als aanvrager woonde. Al was het maar omdat aanvrager dat dan wel zou hebben aangevoerd.
15. Bezien in het licht van de gegevens uit het dossier doet de aanvrage dus niet het ernstig vermoeden rijzen dat er inderdaad een persoonsverwisseling heeft plaatsgevonden.
16. Ik concludeer dat de Hoge Raad de aanvrage niet-ontvankelijk zal verklaren.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 Bovendien is de aanvrage op dit punt niet nieuw ten opzichte van de vorige.
Uitspraak 10‑02‑2009
Inhoudsindicatie
Herziening. De aanvrager kan niet volstaan met het aanvoeren van een novum met het doel dat de HR daarnaar een nader onderzoek zal (doen) verrichten. De aanvrager moet tot op zekere hoogte aannemelijk maken dat en waarom de eerder oordelende rechter tot een vrijspraak, ovar, n-o verklaring van het OM of toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling zou zijn gekomen indien hij t.t.v. de behandeling van de strafzaak op de hoogte was geweest van hetgeen in de herzieningsaanvraag naar voren is gebracht (vgl. HR LJN BA1024). Ingevolge art. 459 Sv moet de HR a.d.h.v. opgegeven bewijsmiddelen beoordelen of de beweringen van aanvrager juist zijn en een ernstig vermoeden a.b.i. 457 Sv kunnen wekken. Dat vereist in de regel de overlegging van bewijsstukken waaruit het beweerde kan blijken. De enkele door aanvrager gedane bewering dat de met naam en adres genoemde getuige bereid is te verklaren dat hij degene is die destijds is aangehouden, gelden niet als “een opgave van bewijsmiddelen” a.b.i. art. 459 Sv. De HR tekent daarbij aan dat de aanvrage niet inhoudt dat en waarom van genoemde getuige geen schriftelijke verklaring kon worden overgelegd.
10 februari 2009
Strafkamer
nr. 08/02645 H
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Arnhem van 7 juli 2006, nummer 05/910261-05, ingediend door mr. A. Kiliç-Sahin, advocaat te Lent, namens:
[Aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Politierechter heeft de aanvrager ter zake van 1. "medeplegen van in het bezit zijn van een waardekaart bedoeld voor het verrichten van betalingen langs geautomatiseerde weg, waarvan hij weet dat het vals is" en 2. "in het bezit zijn van een waardekaart bedoeld voor het verrichten van betalingen langs geautomatiseerde weg, waarvan hij weet dat het vals is" veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van tachtig uren, subsidiair veertig dagen hechtenis met aftrek overeenkomstig art. 27 Wetboek van Strafrecht.
2. De aanvrage tot herziening
De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. De conclusie van de Advocaat-Generaal
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvrage niet-ontvankelijk zal verklaren.
4. Beoordeling van de aanvrage
4.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden van feitelijke aard die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
4.2. Art. 459 Sv schrijft voor dat de aanvrage tot herziening inhoudt de omstandigheid als hiervoor bedoeld, waarop zij steunt, en verder een opgave bevat van de bewijsmiddelen waaruit van die omstandigheid kan blijken.
4.3. De aanvrager kan niet volstaan met het aanvoeren van een novum met het doel dat de Hoge Raad daarnaar een nader onderzoek zal (doen) verrichten. Het is de aanvrager die tot op zekere hoogte aannemelijk moet maken dat en waarom de eerder oordelende rechter tot een vrijspraak of enige andere hiervoor onder 4.1 bedoelde beslissing zou zijn gekomen indien hij ten tijde van de behandeling van de strafzaak op de hoogte was geweest van hetgeen in de herzieningsaanvrage naar voren is gebracht (vgl. HR 18 maart 2008, LJN BA1024, rov. 6.6).
Dat vereist in de regel de overlegging van bewijsstukken waaruit het beweerde kan blijken.
4.5. Gelet op een en ander kan de enkele door de aanvrager gedane bewering dat de in de aanvrage met naam, geboortedatum en adres aangeduide getuige bereid is te verklaren dat hij degene is die destijds is aangehouden voor de feiten waarvoor de aanvrager is veroordeeld, niet gelden als "een opgave van de bewijsmiddelen" als bedoeld in art. 459 Sv. Daarbij verdient nog aantekening dat de - door een advocaat ingediende - aanvrage niet inhoudt dat en waarom van de genoemde getuige geen schriftelijke verklaring kon worden overgelegd.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de aanvrage niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema, B.C. de Savornin Lohman, J.W. Ilsink en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 10 februari 2009.
Beroepschrift 18‑06‑2008
Behandelend advocaat mevrouw mr. A. Kiliç-Sahin
Griftdijk Zuid 133, 6663 BE Lent, 024 360 55 66
VERZOEKSCHRIFT TOT HERZIENING
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
te
DEN HAAG
Geeft te kennen:
De heer[cliënt], wonende te [woonplaats], aan de , te dezer zake domicilie kiezende te (6663 BE) Lent, aan de Griftdijk Zuid 133, ten kantore van de advocaat en procureur mevrouw mr. A. Kiliç-Sahin;
De vervolging van verzoekster in de zaak met parketnummer 21-003516-06 is bij onherroepelijk arrest van het Gerechtshof Arnhem d.d. 2 mei 2007 geëindigd door het niet ontvankelijk verklaren van cliënt. Cliënt is door de politierechter Arnhem bij vonnis (parketnummer 05/910261) van 7 juli 2006 veroordeeld tot 80 (tachtig) uren werkstraf.
Cliënt heeft na ontvangst van de dagvaarding in eerste aanleg de politierechter bij schrijven van 27 juni 2006 bericht dat hij onterecht als verdachte wordt aangemerkt en heeft hij om een heronderzoek verzocht. Bij schrijven van 3 juli 2006 heeft de parketmedewerkster cliënt erop gewezen dat hij de gelegenheid heeft om tijdens de politierechterzitting van 7 juli 2006 zichzelf te verdedigen. Cliënt is bij verstek veroordeeld. Op de dag van de uitspraak heeft cliënt contact opgenomen met een griffiemedewerker en deze heeft aan cliënt meegedeeld dat het vonnis op aan hem zou worden toegezonden. Cliënt was dan ook in de veronderstelling dat hij pas hoger beroep kon instellen nadat hij het vonnis had ontvangen.
Pas nadat het vonnis op 21 augustus 2006 aan cliënt was betekend was cliënt bekend met de inhoud ervan, d.d. 23 augustus 2006 heeft cliënt zich tot een advocaat gewend en deze heeft op dezelfde dag nog hoger beroep ingesteld. Cliënt is niet ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep.
Aangezien cliënt de mening is toegedaan dat hij ten onrechte is aangeduid als verdachte verzoekt hij uw edelachtbare college toepassing te geven aan de artikelen 457 e.v. Sv. Cliënt baseert zijn herzieningsverzoek op 457 lid 1 sub 2 Sv.
Op zaterdag 9 juli 2005 wordt er een manspersoon aangehouden op verdenking van oplichting, valsheid in geschrifte en diefstal van benzine. Deze persoon heeft de naam van cliënt gebruikt. Uit het dossier wordt niet duidelijk of de manspersoon zich heeft identificeert door middel van een geldig identiteitsbewijs. Tevens wordt uit het dossier niet duidelijk of er vingerafdrukken zijn afgenomen. De manspersoon is op 9 juli 2005 aangehouden en op 12 juli 2005 zonder een dagvaarding heengezonden. Een foto van de manspersoon bevindt zich wel in het dossier en vertoont geen gelijkenis met cliënt.
Na ontvangst van de dagvaarding heeft cliënt meteen een brief verzonden aan de politierechter om aan te geven dat hij de feiten zoals beschreven op de dagvaarding niet begaan heeft en dat er maar eerst een heronderzoek moest komen. Cliënt beschikte op dat moment nog niet over het dossier en kon ook niet weten dat een ander gebruik had gemaakt van zijn gegevens.
Cliënt ging er vanuit dat er een heronderzoek zou komen en dat het niet voor hem noodzakelijk was om naar de mondelinge behandeling te gaan. Cliënt is desondanks bij verstek veroordeeld. Doordat cliënt onjuiste informatie had gekregen van de griffiemedewerker is cliënt door het gerechtshof niet ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep nu hij buiten de termijn appèl had ingesteld.
Nu de foto in het dossier van de manspersoon, die gebruikt heeft gemaakt van de gegevens van cliënt, geen enkel gelijkenis vertoont met cliënt, nu er een getuige is gehoord die zegt een kind te hebben van de manspersoon (zijn foto is getoond) en cliënt de getuige niet kent en ook geen kind van haar heeft, cliënt de andere medeverdachten in de zaak niet kent staat het onomstotelijk vast dat cliënt niet de manspersoon in het dossier is.
Inmiddels is cliënt achter de identiteit van de manspersoon gekomen, de daadwerkelijke verdachte heeft de volgende gegevens: [betrokkene 1] geboren op [geboortedatum] 1980 wonende te , [woonplaats]. De heer [betrokkene 1] heeft aan cliënt aangegeven dat hij diegene is geweest die op 9 juli 2005 is aangehouden en op 12 juli 2005 naar huis is gezonden en dat hij valselijk gebruik heeft gemaakt van de gegeven van cliënt. De heer [betrokkene 1] is bereid om ten overstaan van de politie een bekentenis af te leggen. Indien de rechter in feitelijke aanleg op de hoogte was geweest van de werkelijke identiteit van de verdachte was cliënt niet veroordeeld geweest.
Nu er in onderhavige kwestie overduidelijk sprake is van een ten onrechte veroordeelde verdachte verzoekt cliënt u toepassing te geven aan artikel 461 lid 1 Sv en de zaak terug te wijzen naar een Gerechtshof.
REDENEN WAAROM:
Cliënt u verzoekt toepassing te geven aan artikel 461 lid 1 Sv en de zaak terug te wijzen naar een Gerechtshof.
Nijmegen/Lent, 18 juni 2008
Mr. A. Kiliç-Sahin
Namens de heer [cliënt]