HR, 03-02-2009, nr. 07/12832
ECLI:NL:HR:2009:BG9216
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
03-02-2009
- Zaaknummer
07/12832
- LJN
BG9216
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht / Verkeersstrafrecht
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2009:BG9216, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 03‑02‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BG9216
ECLI:NL:HR:2009:BG9216, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 03‑02‑2009; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BG9216
- Wetingang
art. 6 Wegenverkeerswet 1994
- Vindplaatsen
VR 2009, 53
Jwr 2009/17 met annotatie van W. Boonstra
VR 2009, 53
Jwr 2009/17 met annotatie van W. Boonstra
NbSr 2009/86
Conclusie 03‑02‑2009
Inhoudsindicatie
“Schuld” i.d.z.v. art. 6 WVW1994. HR herhaalt relevante overwegingen uit HR LJN AO5822. Gelet op ’s Hofs vaststellingen geeft het oordeel dat verdachte zodanig onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden dat sprake is van schuld a.b.i. art. 6 WVW1994 geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is het oordeel niet onbegrijpelijk.
Nr. 07/12832
Mr Machielse
Zitting 6 januari 2009
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1. Het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch heeft verdachte op 24 januari 2007 voor "Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood" veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaar en een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis. Voorts heeft het hof de verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen ontzegd voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
2. Mr. M.J.J.E. Stassen, advocaat te Tilburg heeft cassatie ingesteld en een schriftuur ingezonden houdende twee middelen van cassatie.
3.1. Het eerste middel klaagt dat het hof op tegenstrijdige en/of onbegrijpelijke en/of ongemotiveerde wijze heeft vastgesteld hoe het ongeval feitelijk zou hebben plaatsgehad.
3.2. Het hof heeft ten laste van verdachte bewezenverklaard dat:
"hij op 25 februari 2005 te Beers, gemeente Cuijk, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (trekker met oplegger), daarmede rijdende over de rechterrijstrook van de door hem gevolgde rijbaan van de weg, A73, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend dat motorrijtuig zodanig te sturen en/of te manoeuvreren dat hij de ononderbroken witte streep, welke de afscheiding vormde tussen het uiterste rechtergedeelte van de rijbaan en de vluchtstrook, heeft overschreden en (gedeeltelijk) is gaan rijden op die vluchtstrook ter plaatse waar zich een persoon naast een op die vluchtstrook stilstaand motorrijtuig (trekker met oplegger) bevond, waardoor een botsing/aanrijding plaatsvond tussen dit door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig en die persoon, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer]) werd gedood."
3.3. In een uitgebreide bijzondere overweging omtrent het bewijs heeft het hof het volgende overwogen over de wijze waarop het ongeval feitelijk heeft plaatsgevonden:
"In hoger beroep is van de zijde van de verdachte het verweer gevoerd, dat - voor zover al moet worden aangenomen dat het door de verdachte bestuurde motorrijtuig (trekker met oplegger), op het moment dat dat motorrijtuig in aanraking kwam met het slachtoffer [slachtoffer], op of over de ononderbroken witte streep, die de afscheiding vormt tussen de rechterrijstrook en de vluchtstrook, heeft gereden - deze enkele verkeersfout niet oplevert de aanmerkelijke schuld die vereist is voor bewezenverklaring van overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, te meer niet indien in aanmerking wordt genomen dat de exacte plaats waar het slachtoffer zich op dat moment bevond niet vast staat, dat de trekker met oplegger van het slachtoffer dicht tegen de ononderbroken witte streep op de vluchtstrook stilstond en dat de door de verdachte bestuurde trekker met oplegger kort voor het ongeval werd ingehaald en afgesneden door een personenauto.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit hetgeen hierna wordt overwogen volgt dat, op het moment dat de botsing/aanrijding plaatsvond tussen de door de verdachte bestuurde trekker met oplegger en het slachtoffer [slachtoffer], dat motorrijtuig in ieder geval voor een deel de ononderbroken witte streep, die de afscheiding vormt tussen de rechterrijstrook van de A73 en de vluchtstrook, heeft overschreden. In aanmerking nemend dat de A73 ter plaatse een autosnelweg is - hetgeen het hof algemeen bekend veronderstelt -, heeft de verdachte dusdoende gehandeld in strijd met het verbod om, behoudens in noodgevallen (waarvan te dezen, althans voor de verdachte, geen sprake was), op een autosnelweg gebruik te maken van de vluchtstrook (artikel 43 Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990).
Bij de beantwoording van de vraag of het ongeval te wijten is aan verdachtes schuld, in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, komt het niet slechts aan op de geconstateerde verkeersovertreding, maar op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst van de overtreding en de overige omstandigheden van het geval.
Uit het onderzoek ter terechtzitting zijn de volgende feiten en omstandigheden gebleken.
Op 25 februari 2005 reed de verdachte, die toen circa 16 jaar ervaring had als professioneel vrachtwagenchauffeur, als bestuurder van een trekker (DAF) met oplegger op de rechterrijstrook van de A73, in de richting Venlo. De oplegger - een zgn. huifwagen - was op dat moment geladen met een partij dakrollen met een totaalgewicht van 10 à 12 ton.
Gezien in zijn rijrichting reed de verdachte op een recht weggedeelte van de A73. Het was droog weer en het uitzicht was goed.
Eveneens gezien in verdachtes rijrichting bevond zich, even voorbij de brug over de Maas, een stilstaande trekker (Scania) met oplegger, voorzien van een open laadbak, op de vluchtstrook van de A73. Kennelijk stond dit voertuig stil vanwege een mankement aan het kunststof spatscherm boven de linkerwielen van de oplegger. De alarmlichten op de achterzijde van de stilstaande oplegger waren in werking. De verdachte heeft de stilstaande vrachtwagencombinatie naar eigen zeggen voor het eerst waargenomen toen hij nog ongeveer 500 meter daarvan verwijderd was.
De getuige [getuige 1] reed op zeker moment in de door haar bestuurde personenauto als eerste weggebruiker achter de door de verdachte bestuurde trekker-opleggercombinatie. Vanuit die positie heeft de getuige [getuige 1] op enig moment de op de vluchtstrook stilstaande vrachtwagen waargenomen. In de visie van het hof moet worden aangenomen dat dat slechts mogelijk is geweest indien de getuige op het moment van die waarneming nog op geruime afstand van die stilstaande vrachtwagen reed én indien zij niet zeer kort achter de voor haar rijdende trekker-opleggercombinatie reed. Gezien de verklaring van de getuige dat zij de vrachtwagen op de vluchtstrook heeft zien stilstaan, neemt het hof deze aannames als vaststaand aan.
Het hof gaat er voorts van uit dat de getuige [getuige 1] gedurende relatief lange tijd achter de door de verdachte bestuurde trekker met oplegger heeft gereden. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat beide voertuigen in de richting van de op de vluchtstrook stilstaande vrachtwagencombinatie reden, dat de getuige [getuige 1] zich op geruime afstand van die vrachtwagencombinatie bevonden moet hebben toen zij deze voor het eerst waarnam en dat de getuige ook nog achter de door de verdachte bestuurde trekker met oplegger reed toen deze de stilstaande vrachtwagen passeerde. Van belang acht het hof voorts dat de getuige [getuige 1], naar zij heeft verklaard, de vóór haar rijdende trekker met oplegger wel wilde gaan inhalen, maar dat het even duurde voordat zij daarvoor voldoende ruimte had.
Gedurende die relatief lange tijd dat de getuige [getuige 1] achter de door de verdachte bestuurde trekker met oplegger reed, zag zij dat deze herhaaldelijk met de rechten/vielen op en over de doorgetrokken witte streep, dus aan de verkeerde kant ervan, te weten op de vluchtstrook, reed.
Ook heeft de getuige [getuige 1] gedurende die tijdsspanne gezien dat iemand - naar moet worden aangenomen het latere slachtoffer [slachtoffer] - aan de linkerzijde uit de cabine van de op de vluchtstrook stilstaande vrachtwagen klom en het portier sloot, waarbij die persoon min of meer tegen de lijn van de vluchtstrook, dus tegen de rijbaan, stond. Ook met betrekking tot deze waarneming van de getuige acht het hof de hiervoor bedoelde aannames reëel. Voorts kan op grond van die waarneming worden aangenomen dat het slachtoffer [slachtoffer], toen de door de verdachte bestuurde trekker met oplegger de stilstaande vrachtwagen naderde, zich bevond op het gedeelte van de vluchtstrook, gelegen tussen bedoelde ononderbroken streep en de linkerzijde van de op de vluchtstrook stilstaande vrachtwagencombinatie.
Op het moment dat de door de verdachte bestuurde trekker op gelijke hoogte kwam met de stilstaande oplegger zijn de op die trekker bevestigde rechterbuitenspiegels in aanraking gekomen met de linkerachterzijde van de laadbak van de stilstaande oplegger (hierna: het eerste botscontact). De verdachte reed op dat moment met een snelheid van circa 82 kilometer per uur.
De stilstaande trekker met oplegger stond aan de uiterste rechterzijde van de vluchtstrook. Volgens de metingen van de politie heeft de vluchtstrook ter plaatse een breedte van 3,05 meter en was het gedeelte van de vluchtstrook tussen de uiterste linkerzijde van de stilstaande oplegger en de uiterste rechterzijde van de rijbaan 0,45 meter breed.
Uit het door de politie ter plaatse van het ongeval ingestelde onderzoek blijkt voorts dat de ruimte tussen de rechterbuitenzijde van de luchtbanden van de door de verdachte bestuurde trekker en de linkerbuitenzijde van de luchtbanden van de stilstaande oplegger op het moment van het eerste botscontact ongeveer 36 centimeter bedroeg, zodat vast staat dat de door de verdachte bestuurde trekker, op het moment waarop deze op gelijke hoogte kwam met de stilstaande oplegger, met de rechterwielen circa 9 centimeter over de ononderbroken streep tussen de rechterrijstrook en de vluchtstrook reed.
Na het eerste botscontact heeft een botsing/aanrijding plaatsgevonden tussen de door de verdachte bestuurde trekker-opleggercombinatie en het slachtoffer [slachtoffer]. Op de rechterzijkant van de door de verdachte bestuurde trekker-opleggercombinatie zijn (veeg)sporen aangetroffen, op grond waarvan vast staat dat het slachtoffer zowel door de trekker (voor het eerst tussen de voor- en de achterwielen) als door de oplegger is geraakt (hierna: het tweede botscontact). Uit de sporen blijkt voorts dat er geen sprake is geweest van een voortdurend contact tussen het slachtoffer en de trekker-oplegger van de verdachte, maar dat sprake is geweest van meerdere contacten.
Het slachtoffer [slachtoffer] is ten gevolge van het tweede botscontact overleden.
De verdachte heeft verklaard dat hij na het eerste botscontact in een reflex naar links heeft gestuurd, waardoor de door hem bestuurde trekker-opleggercombinatie ten tijde van het tweede botscontact (weer geheel) op de rechterrijstrook reed.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Volgens de deskundige Bosscha in zijn rapport d.d. 24 juni 2006 is tussen het eerste botscontact en het moment waarop het slachtoffer voor het eerst in aanraking kwam met de rechterflank van de door verdachte bestuurde trekker slechts 0,4 seconde verstreken. Hoewel nauwelijks denkbaar is dat de verdachte in dat tijdsbestek in staat is geweest zijn rijrichting überhaupt (naar links) te corrigeren, sluit het hof de mogelijkheid dat de rechterwielen van de door verdachte bestuurde trekker zich ten tijde van het begin van het tweede botscontact niet meer op of over de ononderbroken streep bevonden, niet uit. Hierbij is van belang dat het slachtoffer niet door de voorzijde van de trekker (frontaal) is geraakt, hetgeen waarschijnlijk wel het geval geweest zou zijn wanneer de rechterwielen van verdachtes trekker zich nog wel op of over de ononderbroken streep bevonden zouden hebben.
Het hof volgt de deskundige Bosscha en de verdachte echter niet, voor zover zij het standpunt betrekken dat de trekker/opleggercombinatie van de verdachte ten tijde van het tweede botscontact geheel op de rechterrijstrook van de A73 reed.
Vast staat immers dat ten slotte ook de rechterachterzijde van verdachtes oplegger nog in aanraking is gekomen met de linkerachterzijde van de laadbak van de stilstaande oplegger (hierna: het derde botscontact). Dat dit botscontact heeft plaatsgevonden blijkt uit de beschadiging van het zeildoek van de huif van verdachtes oplegger - een stuk van het zeildoek is afgescheurd en op de plaats van het ongeval aangetroffen -, en uit de verklaring van de deskundige [verbalisant 3] ter terechtzitting in hoger beroep, dat de hoogte van die beschadiging overeenkomt met de hoogte van een zich op de achterzijde van de stilstaande oplegger bevindende sluithaak.
De door de verkeersdeskundige [verbalisant 3] van de politie ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring houdt verder in, dat, gezien de aard en de plaats van de beschadigingen aan de trekker en de oplegger van de verdachte en de plaats van de contactsporen op de rechterflank daarvan, de verdachte zijn trekker met oplegger in een zeer geringe hoek, maar mede gezien de rijsnelheid van circa 82 kilometer per uur, in een rechte lijn van trekker en oplegger langs de stilstaande vrachtwagen heeft gestuurd.
Het hof volgt de deskundige [verbalisant 3] in zijn conclusie dat het derde botscontact slechts mogelijk is geweest doordat de oplegger van de verdachte met de rechterwielen de doorgetrokken streep tussen de rechterrijstrook en de vluchtstrook heeft overschreden en met die wielen op de vluchtstrook heeft gereden.
Aangezien bij het technisch onderzoek door de politie is gebleken dat de trekker en de oplegger van de verdachte in één lijn stonden en in aanmerking nemende dat zowel de voor- als de achterzijde van die trekker/opleggercombinatie in botscontact zijn gekomen met de achterzijde van de stilstaande oplegger, waarbij die trekker/opleggercombinatie telkens met de rechterwielen de ononderbroken streep tussen de rechterrijstrook en de vluchtstrook heeft overschreden, neemt het hof ook de conclusie van de deskundige [verbalisant 3], dat de trekker/oplegger-combinatie van de verdachte ten tijde van het tweede botscontact (nog) niet geheel terug was op de rechterrijstrook, over.
Resumerend stelt het hof vast, dat de verdachte als bestuurder van een zwaar beladen trekker met oplegger, rijdend met een snelheid van ongeveer 82 kilometer per uur, gedurende relatief lange tijd met de rechterwielen van de door hem bestuurde trekker-opleggercombinatie op en over de ononderbroken witte streep, die de afscheiding vormt tussen de rechterrijstrook van de autosnelweg A73 en de daarnaast gelegen vluchtstrook, heeft gereden, terwijl hij wist dat hij een op die vluchtstrook stilstaande vrachtwagencombinatie naderde.
Gezien zijn jarenlange ervaring als professioneel vrachtwagenchauffeur moet de verdachte geweten hebben dat de bestuurder van die vrachtwagencombinatie niet zonder noodzaak op de vluchtstrook van een autosnelweg zal zijn gestopt. De verdachte had zich dan ook moeten realiseren dat de bestuurder van die stilstaande vrachtwagen zich buiten de cabine op de vluchtstrook zou kunnen bevinden, bijvoorbeeld voor het verrichten van een reparatie aan zijn voertuig. Als professioneel chauffeur moet de verdachte zich voorts bewust zijn geweest van de luchtverplaatsing, die veroorzaakt wordt door een zich met aanzienlijke snelheid voortbewegend betrekkelijk massief geheel als de door hem bestuurde trekker-opleggercombinatie en van het gevaar dat daardoor kan ontstaan, met name voor een nietig object als een mens, bij het op (te) korte afstand passeren van de stilstaande vrachtwagen.
Op grond van verdachtes verklaring, dat hij de stilstaande vrachtwagen voor het eerst had waargenomen toen hij nog ongeveer 500 meter daarvan verwijderd was en uitgaande van de rijsnelheid van de door verdachte bestuurde trekker-opleggercombinatie ten tijde van het eerste botscontact (82 km/u) berekent het hof de tijd, die is verstreken tussen verdachtes eerste waarneming van de stilstaande vrachtwagen en het moment waarop de door hem bestuurde trekker met oplegger daarmee op gelijke hoogte kwam, op 15 tot 20 seconden. Aangenomen kan worden dat de verdachte gedurende die tijd ruimschoots de gelegenheid had om te anticiperen op de naderende verkeerssituatie, bijvoorbeeld door op de linkerrijstrook te gaan rijden of, wanneer het verkeer op de linkerrijstrook dat niet toeliet, toch in ieder geval op de rechterrijstrook zo veel mogelijk tegen de onderbroken streep tussen beide rijstroken te gaan rijden, teneinde de stilstaande vrachtwagen op zo ruim mogelijke afstand te kunnen passeren. Ook had de verdachte tijdig zijn snelheid aanzienlijk kunnen verminderen.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen leidt het hof af dat de verdachte bij de nadering van de stilstaande vrachtwagencombinatie geenszins adequaat heeft gehandeld. Integendeel, de verdachte is met onverminderde snelheid met de rechterwielen van de door hem bestuurde trekker-opleggercombinatie op en zelfs over de ononderbroken streep tussen de rechterrijstrook en de vluchtstrook blijven rijden, zodanig dat daardoor een botsing/aanrijding ontstond met de stilstaande vrachtwagen, waarvan de verdachte zich bewust was dat hij die naderde, en vervolgens met het zich op de vluchtstrook bevindende slachtoffer [slachtoffer]. Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte dusdoende niet de voorzichtigheid betracht die van hem verwacht mocht worden en derhalve aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gereden. In dit verband merkt het hof nog op dat het, gelet op de waarnemingen van de getuige [getuige 1], de lezing van de verdachte, dat hij, vlak voordat hij op gelijke hoogte kwam met de stilstaande vrachtwagen, door een inhalende automobilist werd gedwongen naar rechts uit te wijken, niet volgt.
Verdachtes verklaring, dat hij zich heeft gefocust op de inhalende personenauto en dat hij de stilstaande vrachtwagen vanuit zijn ooghoeken in de gaten heeft gehouden, acht het hof echter niet uitgesloten. Niettemin is het hof van oordeel dat de verdachte niet de oplettendheid heeft betracht die in de gegeven situatie passend was, nu hij betrekkelijk langdurig niet voldoende - tevens - op de stilstaande vrachtwagen heeft gelet (naar eigen zeggen heeft de verdachte niet gezien dat het slachtoffer [slachtoffer] uit zijn cabine is gestapt, het portier heeft gesloten en zich in de uiterst smalle ruimte tussen de stilstaande vrachtwagen en de rechterrijstrook bevond, zoals door de getuige [getuige 1] wel is waargenomen). Het hof neemt hierbij in aanmerking dat van een verkeersdeelnemer verwacht mag worden dat hij in het belang van de verkeersveiligheid te allen tijde oplettend is, ongeacht dat hij zijn aandacht op meerdere verkeerssituaties tegelijk zou moeten richten.
Voor zover de verdediging nog heeft willen betogen dat de verdachte het slachtoffer [slachtoffer] niet heeft kunnen waarnemen, omdat het slachtoffer mogelijk onder de oplegger aan het kapotte spatscherm aan het werk was, kan dit de verdachte niet baten, reeds omdat de stelling niet aannemelijk is, nu gezien de zich in het dossier bevindende foto's van de stilstaande oplegger, de ruimte om onder de oplegger aan het kapotte spatscherm te werken, ontbreekt. Er van uitgaande dat het slachtoffer in ieder geval uit zijn cabine was gestapt en mogelijk aan het spatscherm boven de achterwielen van de oplegger aan het werk of naar die achterwielen op weg was, moet het slachtoffer zich op de vluchtstrook, tussen de rechterrijstrook en de linkerzijkant van de stilstaande vrachtwagen bevonden hebben.
Op grond van al hetgeen hiervoor is overwogen concludeert het hof, met de eerste rechter, dat de verdachte zonder noodzaak aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend aan het verkeer heeft deelgenomen. Van enige, niet aan hem te verwijten reden, waarom de verdachte de ononderbroken streep heeft overschreden en het slachtoffer niet heeft gezien, is niet gebleken. De verdachte valt derhalve schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 te verwijten."
3.4. Volgens de steller van het middel is de vaststelling van het hof dat het slachtoffer is overleden als gevolg van het tweede botscontact in combinatie met de zinsnede dat het hof niet uitsluit dat de rechterwielen van de trekker van verdachte tijdens dat tweede botsmoment niet meer op of over de ononderbroken streep bevonden, onbegrijpelijk. Daarbij verwijst de steller van het middel naar de vaststelling van het hof dat het slachtoffer tengevolge van het tweede botscontact is overleden, terwijl het hof vervolgens niet uitsluit dat de rechterwielen van het door verdachte bestuurde voertuig zich tijdens dat tweede botsmoment niet meer op of over de ononderbroken streep bevonden. Volgens de steller van het middel kan verdachte in dat geval niet verweten worden dat hij de ononderbroken streep heeft gepasseerd en is gaan rijden op de vluchtstrook ter plaatse waar zich een persoon bevond, welke daardoor om het leven kwam en is deze bewezenverklaring van het hof mitsdien onbegrijpelijk.
3.5. Na de zinsnede dat het hof niet uitsluit "dat de rechterwielen van de door verdachte bestuurde trekker zich ten tijde van het begin van het tweede botscontact niet meer op of over de ononderbroken streep bevonden", overweegt het hof: "Het hof volgt de deskundige Bosscha en de verdachte echter niet, voor zover zij het standpunt betrekken dat de trekker/opleggercombinatie van de verdachte ten tijde van het tweede botscontact geheel op de rechterrijstrook van de A73 reed." Met de eerste zinsnede lijkt het hof niet uit hebben willen sluiten dat verdachte een stuurbeweging naar links gemaakt heeft, welke stuurbeweging niet heeft voorkomen dat tijdens het passeren een tweede botscontact plaatsvond, ditmaal met het slachtoffer. Met de op de zinsnede volgende overweging lijkt het hof vervolgens vast te stellen dat het weliswaar mogelijk is dat de wielen van de trekker van verdachte zich niet meer op of over de ononderbroken witte streep bevonden, maar dat dit niet het geval was voor de gehele trekker/opleggercombinatie. Daarmee was het door verdachte bestuurde voertuig naar het oordeel van het hof, gelet op de verklaring van de deskundige [verbalisant 3], kennelijk nog niet geheel terug op de rechterrijstrook. Het hof heeft overwogen dat het slachtoffer ook door de oplegger van verdachte is geraakt, hetgeen uit de resultaten van het onderzoek aan de oplegger van verdachte (bewijsmiddel 5) is af te leiden. Dit oordeel is toereikend met redenen omkleed en niet onbegrijpelijk.
3.6. Voorts klaagt het eerste middel over de aanname van het hof dat getuige [getuige 1] niet zeer kort achter de voor haar rijdende trekker-opleggercombinatie reed. Volgens de steller van het middel blijkt uit de ter terechtzitting afgelegde verklaring van deze getuige dat deze wel degelijk kort achter de combinatie reed en is de aanname van het hof mitsdien onbegrijpelijk en niet gemotiveerd.
3.7. Voorop staat dat het aan de rechter die over de feiten oordeelt is voorbehouden om, binnen de door de wet getrokken grenzen, van het beschikbare materiaal datgene tot het bewijs te bezigen wat deze uit een oogpunt van betrouwbaarheid daartoe dienstig voorkomt. Daarbij mag de rechter datgene terzijde stellen wat deze voor het bewijs van geen waarde acht. Deze beslissing behoeft, behoudens bijzondere gevallen waarvan in casu niet is gebleken, geen motivering en kan in cassatie niet met vrucht worden bestreden. Kennelijk heeft het hof de ter zitting afgelegde verklaring van deze getuige betrouwbaar geacht en aan deze verklaring de feitelijke en overigens niet onbegrijpelijke gevolgtrekking verbonden dat de getuige zich op voldoende afstand van de vrachtwagencombinatie heeft bevonden om de waarnemingen te kunnen doen waarover zij heeft verklaard. Dat oordeel is nauw verweven met een waardering van de feiten zodat voor een verdere toetsing in cassatie geen plaats is.
Het eerste middel faalt in alle onderdelen.
4.1. Het tweede middel klaagt erover dat het maken van een enkele verkeersfout niet de aanmerkelijke schuld oplevert welke nodig is om tot een bewezenverklaring van artikel 6 WVW 1994 te komen.
4.2. Het hof heeft de volgende bewijsmiddelen gebezigd:
"1.
De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep op 28 juni 2006, inhoudende:
Het is juist dat ik op 25 februari 2005 als bestuurder van een vrachtwagencombinatie reed over de rijksweg A73 en dat ik ter hoogte van Beers betrokken ben geweest bij een verkeersongeval, waarbij een collega-vrachtwagenchauffeur - naar ik later vernam genaamd [slachtoffer] - om het leven is gekomen.
Ik reed in de richting Venlo. Ik was op de terugweg naar Venhorst.
Op een gegeven moment zag ik aan de rechterkant van de weg een rode vrachtwagencombinatie op de vluchtstrook staan. De oplegger van die combinatie had een open laadbak. Ik reed op dat moment op de rechterrijstrook.
Ik reed, zoals gezegd, op de rechterrijstrook van de A73 toen ik in de verte de stilstaande vrachtwagen zag. Op de linkerrijstrook naderde mij van achteren op dat moment een paarsblauwe personenauto. Nadat die personenauto mij had ingehaald, kwam deze vrij kort voor mij naar de rechterrijstrook. Ik heb mij, vanwege de korte afstand waarop die auto voor mij ging rijden, op die auto geconcentreerd, waarbij ik vanuit mijn ooghoeken ook de stilstaande vrachtwagen, die ik inmiddels bijna had bereikt, in de gaten hield. Toen die personenauto mij had ingehaald en vóór mij reed, hoorde ik plotseling een klap aan de rechterzijde van mijn truck. Ik zag toen dat mijn rechterbuitenspiegels kapot waren en aan de bedrading hingen te bungelen. Ik nam aan dat ik met mijn rechterbuitenspiegels de laadbak van de stilstaande vrachtwagencombinatie had geraakt.
De steunen waaraan mijn buitenspiegels zijn bevestigd steken ongeveer 20 centimeter uit; de spiegels zelf zijn ongeveer 10 centimeter breed.
Ik ben het ermee eens dat vast staat dat ik zodanig heb gereden dat de rechterbuitenspiegels van mijn trekker zich boven de vluchtstrook bevonden.
Ik had bij het naderen van die vrachtauto helemaal niemand in de buurt daarvan gezien. Dat het slachtoffer zich op dat moment al buiten zijn cabine bevond en dat hij door mijn combinatie geraakt is, kan wel aangenomen worden.
Het is juist dat de weersomstandigheden ten tijde van het ongeval goed waren. Het wegdek was droog en ik had een goed uitzicht. De weg was kaarsrecht.
2.
De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep op 10 januari 2007, inhoudende:
De totale lengte van de trekker-opleggercombinatie, die ik op 25 februari 2005 bestuurde, bedraagt 16,50 meter.
Ik blijf erbij dat ik destijds te veel ben bezig geweest met een personenauto die mij inhaalde en vervolgens afsneed.
3.
Het proces-verbaal van regiopolitie Brabant Noord, mutatienummer PL2150/05-128396 (doorgenummerde dossierpagina's 13 tot en met 19), in de wettelijke vorm opgemaakt en op 15 maart 2005 ondertekend door [verbalisant 1], hoofdagent van politie, en [verbalisant 2], agent van politie, inhoudende, zakelijk weergegeven, als relaas van bevindingen van verbalisanten:
Naar aanleiding van het hierna omschreven ongeval hebben wij een onderzoek ingesteld, waarbij door ons het volgende is bevonden:
Datum en tijdstip van het ongeval: 25 februari 2005, omstreeks 15.00 uur.
Plaats van het ongeval: op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, Rijksweg A73, rijrichting Nijmegen-Venlo (westbaan).
Dode: bij ons onderzoek is gebleken dat op 25 februari 2005 op de plaats van het ongeval is overleden:
[slachtoffer],
geboren op [geboortedatum] 1935 te [geboorteplaats].
Lijkschouwing: de dood van [slachtoffer] voornoemd werd geconstateerd door de arts Mollen van het Mobiel Medisch Team.
Bij het ongeval betrokken:
1. soort voertuig: bedrijfsauto (trekker met oplegger)
merk: DAF
kenteken: [AA-00-BB]
bestuurder: Van den Bosch
2. soort voertuig: bedrijfsauto (trekker met oplegger)
merk: Scania
kenteken: [CC-00-DD]
bestuurder: [slachtoffer]
4.
Een als bijlage bij het dossier van regiopolitie Brabant Noord, dossiernumnmer PL2150/05-011679, met sluitingsdatum 24 maart 2005, behorend en daarvan deel uitmakend, door de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Cuijk gewaarmerkt afschrift van een akte van overlijden, aktenummer [001], inhoudende:
Overledene:
Geslachtsnaam: [achternaam]
Voornamen: [voornamen]
Plaats van geboorte: [geboorteplaats]
Dag van geboorte: [geboortedatum] 1935
Dag van overlijden: 25 februari 2005
Uur en minuut van overlijden: 15.08
5.
Het proces-verbaal van regiopolitie Brabant Noord, Divisie Centrale Recherche, afdeling Technische Recherche - Verkeer, BPS-nummer 05-128396 (doorgenummerde dossierpagina's 20 tot en met 38), in de wettelijke vorm opgemaakt en op 9 maart 2005 ondertekend door [verbalisant 3], brigadier van politie, inhoudende, zakelijk weergegeven, als relaas van bevindingen van verbalisant:
Op 25 februari 2005 omstreeks 16.00 uur heb ik geassisteerd bij de afwikkeling van het hierna beschreven verkeersongeval.
Beknopte ongevalsbeschrijving:
Bij het ongeval waren de volgende combinaties betrokken:
- voertuig, merk Scania, kenteken [CC-00-DD], met oplegger (merk Buca);
- voertuig, merk DAF, kenteken [AA-00-BB], met oplegger (merk Pacton).
Omschrijving plaats ongeval:
Het verkeersongeval had plaatsgevonden op de weg, Rijksweg A73, gelegen buiten de als zodanig aangeduide bebouwde kom van Beers, in de gemeente Cuijk. De Rijksweg A73 was ter plaatse opgebouwd uit twee rijbanen. De rijbanen waren onderling gescheiden door een middenberm met geleiderails. Elke rijbaan bestond uit twee rijstroken en een vluchtstrook. De vluchtstrook was door middel van een ononderbroken witte streep gescheiden van de rijbaan.
Sporen aan het betrokken voertuig, merk Scania
Ik trof op de linkerzijde van de oplegger diverse recente beschadigingen aan, met name aan de linkerachterzijde van de oplegger.
Eindpositie
Bovenstaande foto [niet weergegeven, AM] geeft de aangetroffen situatie en de eindpositie van de combinatie
weer.
Sporen aan het betrokken voertuig, merk DAF
Ik zag dat de rechterbuitenspiegels beschadigd waren. Tevens trof ik op de rechterzijde van de bedrijfsauto veegsporen aan. Op het achterste gedeelte van de huif van de oplegger trof ik een beschadiging aan. Op het achterste gedeelte van de oplegger trof ik delen van het slachtoffer aan.
Op het moment van het onderzoek was de combinatie DAF met oplegger na het ongeval verplaatst.
Bepaling botsposities
Aan de hand van de schade en de aangetroffen sporen werden de voertuigen zodanig tegen elkaar geplaatst dat duidelijk werd hoe de voertuigen met elkaar in aanraking waren gekomen.
Bovenstaande foto's [niet weergegeven, AM] geven weer op welke wijze de combinaties met elkaar in aanraking zijn gekomen.
Vermoedelijke toedracht
De bestuurder van de combinatie, merk Scania, met oplegger, had gereden over de Rijksweg A73, komende vanuit de richting Nijmegen en gaande in de richting Venlo. De bestuurder bracht zijn combinatie tot stilstand op de vluchtstrook. De rechterwielen van de combinatie stonden uiterst rechts op de vluchtstrook. Op het moment dat de bestuurder van de combinatie zich links naast zijn oplegger bevond, werd deze aangereden door de combinatie, merk DAF, met oplegger, die reed over de Rijksweg A73, komende vanuit de richting Nijmegen en gaande in de richting Venlo. Door de
botsing zijn de rechterbuitenspiegels van de DAF zwaar beschadigd geraakt. Uit onderzoek is gebleken dat de bestuurder van de combinatie DAF met oplegger de ononderbroken witte streep, die de scheiding vormde tussen het uiterste rechtergedeelte van de rijbaan en de vluchtstrook, had overschreden. Uit metingen is gebleken dat de afstand gelegen tussen de linkerbuitenzijde van de (toevoeging hof: linker-) luchtband van de oplegger (toevoeging hof: merk Buca) en de rechterbuitenzijde van de (toevoeging hof: rechter-) luchtband van de bedrijfsauto DAF ongeveer 36 centimeter bedroeg.
Uit onderzoek is gebleken dat het slachtoffer in aanraking is gekomen met de rechterflank van de bedrijfsauto (toevoeging hof: merk DAF) en met de rechterachterzijde van de oplegger (toevoeging hof: merk Pacton).
Bij het uitlezen van de tachograafschijf, in gebruik zijnde bij de bedrijfsauto, DAF met oplegger, bleek dat deze ten tijde van het ongeval daar had gereden met een snelheid van ongeveer 82 kilometer per uur.
Metingen
Breedte vluchtstrook: 3,05 meter
Breedte combinatie (Scania) 2,60 meter
Afstand gelegen tussen de uiterste linkerzijde van de combinatie (Scania) en de uiterste rechterzijde van de rijbaan: 0,45 meter
Afstand gelegen tussen linkerwielen combinatie Scania en de rechterwielen DAF ten tijde van het ongeval: 0,36 meter
Bovenstaande foto geeft de onderlinge afstand tussen de stilstaande combinatie (toevoeging hof: Scania) en de bewegende combinatie (toevoeging hof: DAF) weer. De gemeten onderlinge afstand bedroeg 36 centimeter.
6.
Het aanvullend proces-verbaal van regiopolitie Brabant Noord, Divisie Centrale Recherche, Forensisch Technische Opsporing - Verkeers Ongevallen Analyse, BPS-nummer 05-128396, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 25 augustus 2005 ondertekend door [verbalisant 3] voornoemd, inhoudende, zakelijk weergegeven, als relaas van bevindingen van verbalisant:
Uit het door mij gehouden onderzoek is gebleken dat het rechtervoorwiel van de DAF, op het moment dat deze in aanraking kwam met de linkerachterzijde van de oplegger van de stilstaande Scania, zich bevond aan de rechterzijde van de doorgetrokken streep. Hierbij reed de rechterzijde van de gehele combinatie op het gedeelte van de vluchtstrook dat zich rechts naast de doorgetrokken streep bevindt.
De mogelijkheid is aanwezig dat, op het moment van de aanraking tussen de rechterflank en het slachtoffer, het rechtervoorwiel van de DAF zich bevond op de doorgetrokken streep. Hierbij dient te worden vermeld dat, op het moment van de aanraking van de rechterflank van de DAF met het slachtoffer, de rechterwielen van de oplegger (toevoeging hof: merk Pacton) zich nog rechts naast de doorgetrokken streep bevonden moeten hebben.
7.
De verklaring van de deskundige [verbalisant 3] voornoemd ter terechtzitting in hoger beroep van 10 januari 2007, inhoudende:
Op grond van het door mij ingestelde onderzoek concludeer ik (...) dat niet slechts de door de verdachte bestuurde trekker, maar ook de door die trekker voortgetrokken oplegger zich kort voor en op het moment van het eerste botscontact (toevoeging hof: bedoeld wordt het botscontact, waarbij de door de verdachte bestuurde trekker, merk DAF, met de rechterbuitenspiegels in botsing kwam met de linkerachterzijde van de stilstaande oplegger, merk Buca) met de rechterwielen aan de rechterzijde van de ononderbroken witte streep op de vluchtstrook bevond. Ik leid dit af uit het gegeven dat niet alleen de rechterbuitenspiegels van de trekker, maar ook het zeildoek van de huif van de oplegger van de verdachte aan de rechterachterzijde beschadigd is geraakt bij het passeren van de op de vluchtstrook stilstaande vrachtwagen. Aangenomen kan worden dat het zeildoek ter plaatse van de beschadiging in aanraking is gekomen met een van de sluithaken van de laadklep van de stilstaande oplegger. Dit is alleen mogelijk als de rechterwielen van de oplegger van de verdachte, toen de achterzijde daarvan op gelijke hoogte kwam met de achterzijde van de stilstaande oplegger, de ononderbroken witte streep overschreden hebben. Ik merk hierbij op dat ter plaatse van het ongeval een reconstructie heeft plaatsgevonden, waarbij onder meer de achterzijde van de trekker-opleggercombinatie van de verdachte naast de achterzijde van de stilstaande oplegger is geplaatst. Hierdoor kon worden vastgesteld dat de hoogte van de plaats, waar zich in het zeildoek van de huif van de oplegger van de verdachte een scheur bevond, precies overeenkwam met de hoogte van de plaats waar zich op de linkerachterzijde van de stilstaande oplegger van het slachtoffer de onderste sluithaak van de laadklep bevindt. (...)
In aanmerking nemend dat de door de verdachte bestuurde trekker met de rechterbuitenspiegels in aanraking is gekomen met de linkerachterzijde van de laadbak van de stilstaande oplegger en dat vervolgens ook de door die trekker voortgetrokken oplegger met de rechterachterzijde in aanraking is gekomen met een van de op de achterzijde van de stilstaande oplegger bevestigde sluithaken van de laadklep, moet geconcludeerd worden dat de trekker-opleggercombinatie van de verdachte de stilstaande vrachtwagen in een zeer geringe hoek ten opzichte van die vrachtwagen gepasseerd is. Bovendien kan geconcludeerd worden, nu vastgesteld moet worden dat de door de verdachte bestuurde trekker met het rechtervoorwiel op/over de ononderbroken witte streep tussen de rechterrijstrook en de vluchtstrook heeft gereden op het moment waarop deze met de rechterbuitenspiegels in aanraking kwam met de stilstaande oplegger en dat vervolgens de door die trekker voortgetrokken oplegger eveneens in aanraking is gekomen met de stilstaande oplegger, dat, wanneer je de door de trekker-opleggercombinatie van de verdachte gevolgde lijn doortrekt, de trekker van de verdachte met het rechtervoorwiel nog op of over de ononderbroken witte streep reed op het moment waarop die trekker met het slachtoffer in aanraking kwam. De hoek waarin de trekker-opleggercombinatie van de verdachte ten opzichte van de stilstaande vrachtwagen reed, bedroeg slechts een paar graden. Gezien die hoek acht ik waarschijnlijk dat die trekker-opleggercombinatie, die kort voor en op het moment van het eerste botscontact de ononderbroken witte streep met de rechterwielen geheel of gedeeltelijk had overschreden, ten tijde van het eerste botscontact reeds een teruggaande beweging naar de hoofdrijbaan had ingezet. Ik ben er echter zeker van dat, op het moment van het botscontact tussen het slachtoffer en de trekker-opleggercombinatie van de verdachte, deze combinatie nog niet geheel terug was op de hoofdrijbaan. Ik leid dit af uit het gegeven dat de door de verdachte bestuurde trekker op het moment van het eerste botscontact nog met de rechterwielen op/over de ononderbroken witte streep reed en uit het gegeven dat ook de achterzijde van de door die trekker voortgetrokken oplegger met de achterzijde van de stilstaande oplegger in aanraking is gekomen. Gezien het feit dat de trekker-opleggercombinatie van de verdachte zich in een geringe hoek, maar in een rechte lijn, voorbij de stilstaande trekker-opleggercombinatie bewoog, acht ik het mogelijk dat de rechterwielen van de door de verdachte bestuurde trekker, op het moment waarop het botscontact met het slachtoffer plaatsvond, zich reeds op de rechterrijstrook, nabij de ononderbroken witte streep bevonden, maar dat geldt zeker niet voor de rechterwielen van de oplegger van de verdachte. Ik sluit dat uit op grond van de beschadiging van het zeildoek van de huif van die oplegger. (...)
Op grond van de schade aan het zeildoek van de huif van verdachtes oplegger is het uitgesloten dat die oplegger ten tijde van het botscontact met het slachtoffer met de rechterwielen op de rijbaan gereden zou hebben. Ik acht het ook uitgesloten dat de rechterwielen van de oplegger zich op dat moment op de ononderbroken witte streep bevonden. Ik concludeer dan ook dat de rechterwielen van de oplegger zich over de ononderbroken witte streep op de vluchtstrook bevonden. (...)
Ik stel nogmaals dat de schade aan het zeildoek van de oplegger van de verdachte alleen verklaard kan worden doordat de oplegger op het moment waarop die schade ontstond met de rechterwielen nog over de ononderbroken witte streep op de vluchtstrook reed. Hieruit kan worden geconcludeerd, gezien de geringe hoek waarin de trekker-opleggercombinatie van de verdachte reed, dat de oplegger ook ten tijde van het botscontact met het slachtoffer de ononderbroken witte streep nog overschreed en zich derhalve op de vluchtstrook bevond. Uitgesloten is dat de oplegger op dat moment reeds terug was op de rijbaan. (...)
Door de luchtverplaatsing ten gevolge van de rijsnelheid wordt het zeildoek van de huif van een oplegger als die van de verdachte als het ware naar binnen gedrukt/gezogen. Omdat er bij een huifwagen als deze onder andere op de rechterachterhoek van de oplegger een staander staat, kan het zeildoek daar niet naar binnen worden gedrukt/gezogen. Hierdoor is het mogelijk dat alleen het achterste gedeelte van de huif van de oplegger van de verdachte in aanraking is gekomen met de sluithaak van de laadklep van de stilstaande oplegger. (...)
8.
Het proces-verbaal van verhoor van regiopolitie Brabant Noord, mutatienummer PL2150/05-128396 (doorgenummerde dossierpagina's 47 tot en met 48) in de wettelijke vorm opgemaakt en op 15 maart 2005 ondertekend door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden voornoemd, inhoudende, zakelijk weergegeven, als de ten overstaan van verbalisanten afgelegde verklaring van [getuige 1] voornoemd:
Op 25 februari 2005, rond 15.00 uur, reed ik over de Rijksweg A73 in de richting Cuijk. Ik zag dat voor mij een roodbruine vrachtwagen reed. Ik zag dat er een vrachtwagen op de vluchtstrook stond. Ik kan me herinneren dat ik een man zag, die buiten de cabine van de vrachtwagen op de vluchtstrook stond. Ik zag dat die man een beweging maakte om het portier dicht te doen. Ik zag dat die man dus min of meer tegen de lijn van de vluchtstrook, dus tegen de rijbaan, stond.
9.
De verklaring van de getuige [getuige 1], afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep op 28 juni 2006, inhoudende:
Ik begrijp dat u mij vragen wil stellen omdat ik volgens mijn verklaring bij de politie getuige ben geweest van een verkeersongeval, dat op 25 februari 2005 plaatsvond op de rijksweg A73 ter hoogte van Beers.
Ik herinner mij dat het die dag erg druk was op de A73. Ik reed in mijn personenauto in zuidelijke richting. Ik reed op de rechterrijstrook. Voor mij reed een vrachtwagencombinatie. Ik vond dat die vrachtwagen vrij dicht tegen de vluchtstrook aan reed, met de rechterwielen zelfs aan de verkeerde kant van de doorgetrokken witte streep, dus op de vluchtstrook.
Het is in mijn herinnering zoals ik hier nu zeg: de rechterwielen van de rijdende vrachtwagen bevonden zich op de vluchtstrook, net over de doorgetrokken witte streep heen. Ik kan niet zeggen over welke afstand de vrachtwagen zo reed. Ik reed als eerste auto achter die vrachtwagen. Ik wilde die vrachtwagen gaan inhalen, maar het duurde even voordat ik daarvoor de ruimte had. Gedurende die tijd reed ik achter de vrachtwagen, waarbij het mij opviel dat hij erg dicht tegen de vluchtstrook aan en zelfs op en over de witte streep reed.
Op een gegeven moment zag ik rechts op de vluchtstrook een andere vrachtwagen staan. Ik zag dat er iemand aan de linkerzijde uit de cabine van die vrachtwagen klom. Ik zag dat die man uitstapte en de deur van de cabine dichtdeed. Toen ik dat zag gebeuren, reed ik nog achter de rijdende vrachtwagen. Ik zag dat de vrachtauto, die voor mij reed, gewoon doorreed. Ik zag ook dat die vrachtwagen niet uitweek, maar gewoon in een rechte lijn bleef rijden.
Enkele seconden nadat de man uit zijn cabine was gestapt en zijn portier had gesloten, zag ik hem door de lucht vliegen.
Ik heb de rijdende vrachtwagen geen beweging zien maken naar links. Volgens mij is de vrachtwagen niet van zijn koers afgeweken.
Het is juist dat ik heb verklaard dat de vrachtauto voor mij keurig recht reed en dat hij niet slingerde. Het viel mij namelijk op dat deze vrachtauto geen slingerende bewegingen maakte, wat andere vrachtauto's nog wel eens plegen te doen.
Ik herinner mij dat de vrachtauto voor mij zó dicht tegen en op en over de doorgetrokken witte streep reed, dat ik dacht: "Waarom gaat hij niet meer naar links, zo meteen schept hij die man nog". Op dat moment was het al te laat, want toen vloog de man al door de lucht."
4.3. Vooropgesteld moet worden dat niet in zijn algemeenheid valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994. Daarvoor zijn immers verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. In cassatie kan slechts worden onderzocht of de schuld aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid. Opmerking verdient dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.(1)
4.4. Het hof heeft, gelet op de gebezigde bewijsmiddelen omtrent de schuld van verdachte, voor zover van belang, het volgende vastgesteld:
(i) verdachte heeft als bestuurder van een zwaar beladen trekker met oplegger, rijdend met een snelheid van ongeveer 82 kilometer per uur, gedurende lange tijd met de rechterwielen van de door hem bestuurde trekker-opleggercombinatie op en over de ononderbroken witte streep die de afscheiding vormt tussen de rechterrijstrook en de daarnaast gelegen vluchtstrook gereden, terwijl hij wist dat hij een op die vluchtstrook stilstaande vrachtwagencombinatie naderde;
(ii) gezien zijn jarenlange ervaring als professioneel vrachtwagenchauffeur had verdachte zich moeten realiseren dat de bestuurder van die stilstaande vrachtwagen zich buiten de cabine op de vluchtstrook zou kunnen bevinden;
(iii) verdachte heeft 15 tot 20 seconden de tijd gehad om te anticiperen op de naderende verkeerssituatie en had tijdig zijn combinatie meer naar links kunnen sturen of zijn snelheid aanzienlijk kunnen verminderen;
(iv) verdachte heeft zijn rijrichting te laat aangepast waardoor eerst zijn rechter buitenspiegel de stilstaande oplegger links achter raakte, waarna het slachtoffer werd geraakt en ook nog de achterkant van de oplegger van verdachte in aanraking kwam met de oplegger van de geparkeerde vrachtwagen.
Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte derhalve aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gereden.
4.5. Zodanig verkeersgedrag kan, gelet op de verkeersovertreding en hetgeen van een professionele vrachtwagenbestuurder verwacht had kunnen worden in een dergelijke verkeerssituatie, in beginsel de gevolgtrekking dragen dat de verdachte zich aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gedragen en dat het verkeersongeval aan de schuld van de verdachte als bedoeld in artikel 6 WVW te wijten is. Dat kan in concreto evenwel anders zijn indien omstandigheden zijn aangevoerd en aannemelijk zijn geworden - bijvoorbeeld dat de verdachte ten tijde van het ongeval in verontschuldigbare onmacht verkeerde - waaruit volgt dat van schuld niet kan worden gesproken.
Verdachte heeft verklaard dat hij werd afgesneden door een inhalende personenauto. Blijkens bewijsmiddel 1 heeft verdachte verklaard dat hij op de rechterrijstrook van de A73 reed toen hij in de verte de stilstaande vrachtwagen zag. Op de linkerrijstrook naderde een personenauto verdachte van achteren. Nadat die personenauto verdachte had ingehaald kwam deze vrij kort voor verdachte naar de rechterrijstrook. Verdachte heeft zich, vanwege de korte afstand waarop die auto voor hem ging rijden, op die auto geconcentreerd, waarbij hij vanuit zijn ooghoeken ook de stilstaande vrachtwagen, die hij inmiddels bijna had bereikt, in de gaten hield. Bewijsmiddel 2 houdt in als verklaring van verdachte in dat hij destijds te veel bezig is geweest met een personenauto die hem inhaalde en vervolgens afsneed.
4.6. Het hof heeft uit de verklaring van de getuige [getuige 1] afgeleid dat de stelling van verdachte dat hij door een inhalende automobilist werd gedwongen naar rechts uit te wijken niet aannemelijk is. Verdachte reed al langer op of over de doorgetrokken streep. Het hof acht de verklaring van verdachte dat hij zich heeft gefocust op de inhalende personenauto en dat hij de stilstaande vrachtwagen vanuit zijn ooghoeken in de gaten heeft gehouden niet uitgesloten. Toch is het hof van oordeel "dat de verdachte niet de oplettendheid heeft betracht die in de gegeven situatie passend was, nu hij betrekkelijk langdurig niet voldoende op de stilstaande vrachtwagen heeft gelet (naar eigen zeggen heeft de verdachte niet gezien dat het slachtoffer [slachtoffer] uit zijn cabine is gestapt, het portier heeft gesloten en zich in de uiterst smalle ruimte tussen de stilstaande vrachtwagen en de rechterrijstrook bevond, zoals door de getuige [getuige 1] wel is waargenomen)". Het hof neemt daarbij in aanmerking "dat van een verkeersdeelnemer verwacht mag worden dat hij in het belang van de verkeersveiligheid te allen tijde oplettend is, ongeacht dat hij zijn aandacht op meerdere verkeerssituaties tegelijk zou moeten richten".
Het oordeel van het hof om het door verdachte aangevoerde niet uit te sluiten, maar desondanks wel schuld aan te nemen in de zin van artikel 6 WVW is naar mijn mening niet onbegrijpelijk. Het hof heeft immers vastgesteld dat verdachte over grote afstand al op of over de doorgetrokken streep die de vluchtstrook begrensde heeft gereden terwijl hij de stilstaande vrachtwagen naderde. Verdachte had al veel eerder maatregelen kunnen en moeten nemen om te voorkomen dat hij met zijn vrachtwagen 'knel' kwam te zitten. Tevens zal het hof in aanmerking hebben genomen dat, ook als verdachte voornamelijk aandacht had voor de auto die hem had ingehaald en nu voor hem reed, hij tevens moet hebben gezien, althans gemakkelijk had kunnen zien dat hij, als hij zijn koers niet verlegde, op een gevaarlijk dichte afstand bij de stilstaande vrachtwagen zou uitkomen. Ook op het moment dat de verdachte de stilstaande vrachtwagen al dicht was genaderd moet hij de mogelijkheid hebben gehad iets meer naar links te sturen, omdat - zoals blijkt uit de eigen verklaringen van verdachte - de auto die hem had ingehaald intussen voor hem reed.
De enkele omstandigheid dat verdachte het slachtoffer niet heeft gezien is onvoldoende voor het bewijs van de "aanmerkelijke" of "grove" schuld in de zin van artikel 6 WVW.(2) In de overwegingen van het hof ligt echter besloten dat verdachte in staat is geweest het ongeval te voorkomen als hij zich reeds eerder, op een moment waarop hem dit mogelijk was, overeenkomstig artikel 43, derde lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 zou hebben gedragen.(3) Door dat niet te doen, maar door op of over de doorgetrokken streep in de richting van de op de vluchtstrook stilstaande vrachtwagen te blijven rijden en door zelfs geen correctie aan te brengen toen de inhalende auto hem al was gepasseerd en voor hem reed, hoewel verdachte de stilstaande vrachtwagen al eerder had opgemerkt, heeft de verdachte een grove verkeersfout gemaakt. Dat verdachte niet heeft gezien dat het slachtoffer zich inmiddels naast de stilstaande vrachtwagen bevond doet hieraan niet af omdat verdachte minst genomen wel had moeten beseffen dat hij bij een ongewijzigde rijrichting met zijn combinatie niet ongeschonden de stilstaande vrachtwagen zou kunnen passeren. Het gevaar dat verbonden was aan verdachtes rijgedrag was zo groot dat de vrees voor het welzijn van andere weggebruikers, niet alleen voor de chauffeur van de stilstaande vrachtwagen maar ook voor andere automobilisten die zich bevonden in het drukke verkeer ter plaatse, gerechtvaardigd was. Dat lijkt mij ook het verschil te zijn met andere zaken waarin een verkeersdeelnemer een ongeval veroorzaakt waarbij iemand om het leven komt en waarin de oorzaak van het ongeval enkel is gelegen in het feit dat die verkeersdeelnemer de ander niet heeft opgemerkt. De veroorzaker heeft zich in die zaken, anders gezegd, binnen zijn waarnemingskader - anders dan verdachte - aan de verkeersregels gehouden.
Het gevaar dat van verdachtes rijgedrag te duchten was heeft zich geconcretiseerd en er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die tot de slotsom noopt dat het ongeval ook zou hebben plaatsgevonden als verdachte zich conform de verkeerswetgeving had gedragen en wél voldoende afstand gehouden. In de overwegingen van het hof ligt tot slot ook besloten dat het hof van oordeel is dat zich niet de situatie voordoet dat verdachte geen enkel verwijt treft.
4.7. Het tweede middel faalt.
5. Beide middelen zijn vruchteloos voorgesteld. Het eerste middel kan naar mijn mening met de aan art. 81 RO ontleende motivering worden verworpen. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van het bestreden arrest behoort te leiden.
6. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
1 Vgl. HR 1 juni 2004, NJ 2005, 252 m.nt. Knigge.
2 Vgl. HR 29 april 2008, NJ 2008, 440 m.nt. Keijzer; HR 27 mei 2008, NJ 2008, 441 m.nt. Keijzer.
3 Vgl. HR 24 juni 2008, NJ 2008, 442 m.nt. Keijzer.
Uitspraak 03‑02‑2009
Inhoudsindicatie
“Schuld” i.d.z.v. art. 6 WVW1994. HR herhaalt relevante overwegingen uit HR LJN AO5822. Gelet op ’s Hofs vaststellingen geeft het oordeel dat verdachte zodanig onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden dat sprake is van schuld a.b.i. art. 6 WVW1994 geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is het oordeel niet onbegrijpelijk.
3 februari 2009
Strafkamer
nr. 07/12832
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 24 januari 2007, nummer 20/010305-05, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.J.J.E. Stassen, advocaat te Tilburg, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het tweede middel
2.1. Het middel klaagt over de bewijsmotivering van de schuld in de zin van art. 6 WVW 1994.
2.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 25 februari 2005 te Beers, gemeente Cuijk, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (trekker met oplegger), daarmede rijdende over de rechterrijstrook van de door hem gevolgde rijbaan van de weg, A73, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend dat motorrijtuig zodanig te sturen en/of te manoeuvreren dat hij de ononderbroken witte streep, welke de afscheiding vormde tussen het uiterste rechtergedeelte van de rijbaan en de vluchtstrook, heeft overschreden en (gedeeltelijk) is gaan rijden op die vluchtstrook ter plaatse waar zich een persoon naast een op die vluchtstrook stilstaand motorrijtuig (trekker met oplegger) bevond, waardoor een botsing/aanrijding plaatsvond tussen dit door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig en die persoon, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer]) werd gedood."
2.3.1. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 28 juni 2006, voor zover inhoudende:
"Het is juist dat ik op 25 februari 2005 als bestuurder van een vrachtwagencombinatie reed over de rijksweg A73 en dat ik ter hoogte van Beers betrokken ben geweest bij een verkeersongeval, waarbij een collega-vrachtwagenchauffeur - naar ik later vernam genaamd [slachtoffer] - om het leven is gekomen. Ik reed in de richting Venlo. Ik was op de terugweg naar Venhorst. Op een gegeven moment zag ik aan de rechterkant van de weg een rode vrachtwagencombinatie op de vluchtstrook staan. De oplegger van die combinatie had een open laadbak. Ik reed op dat moment op de rechterrijstrook.
Ik reed, zoals gezegd, op de rechterrijstrook van de A73 toen ik in de verte de stilstaande vrachtwagen zag. Op de linkerrijstrook naderde mij van achteren op dat moment een paarsblauwe personenauto. Nadat die personenauto mij had ingehaald, kwam deze vrij kort voor mij naar de rechterrijstrook. Ik heb mij, vanwege de korte afstand waarop die auto voor mij ging rijden, op die auto geconcentreerd, waarbij ik vanuit mijn ooghoeken ook de stilstaande vrachtwagen, die ik inmiddels bijna had bereikt, in de gaten hield. Toen die personenauto mij had ingehaald en vóór mij reed, hoorde ik plotseling een klap aan de rechterzijde van mijn truck. Ik zag toen dat mijn rechterbuitenspiegels kapot waren en aan de bedrading hingen te bungelen. Ik nam aan dat ik met mijn rechterbuitenspiegels de laadbak van de stilstaande vrachtwagencombinatie had geraakt. De steunen waaraan mijn buitenspiegels zijn bevestigd steken ongeveer 20 centimeter uit; de spiegels zelf zijn ongeveer 10 centimeter breed.
Ik had bij het naderen van die vrachtauto helemaal niemand in de buurt daarvan gezien. Dat het slachtoffer zich op dat moment al buiten zijn cabine bevond en dat hij door mijn combinatie geraakt is, kan wel aangenomen worden. Het is juist dat de weersomstandigheden ten tijde van het ongeval goed waren. Het wegdek was droog en ik had een goed uitzicht. De weg was kaarsrecht."
b. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 10 januari 2007, voor zover inhoudende:
"De totale lengte van de trekker-oplegger-combinatie, die ik op 25 februari 2005 bestuurde, bedraagt 16,50 meter. Ik blijf erbij dat ik destijds te veel ben bezig geweest met een personenauto die mij inhaalde en vervolgens afsneed."
c. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten:
"Naar aanleiding van het hierna omschreven ongeval hebben wij een onderzoek ingesteld, waarbij door ons het volgende is bevonden:
Datum en tijdstip van het ongeval: 25 februari 2005, omstreeks 15.00 uur.
Plaats van het ongeval: op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, Rijksweg A73, rijrichting Nijmegen-Venlo (westbaan).
Dode: bij ons onderzoek is gebleken dat op 25 februari 2005 op de plaats van het ongeval is overleden:
[Slachtoffer],
geboren op [geboortedatum] 1935 te [geboorteplaats].
Lijkschouwing: de dood van [slachtoffer] voornoemd werd geconstateerd door de arts Mollen van het Mobiel Medisch Team.
Bij het ongeval betrokken:
1. soort voertuig: bedrijfsauto (trekker met oplegger)
merk: DAF
kenteken: [AA-00-BB]
bestuurder: [verdachte]
2. soort voertuig: bedrijfsauto (trekker met oplegger)
merk: Scania
kenteken: [CC-00-DD]
bestuurder: [slachtoffer]."
d. een schriftelijk bescheid, te weten een gewaarmerkt afschrift van een akte van overlijden, voor zover inhoudende:
"Overledene:
Geslachtsnaam: [achternaam]
Voornamen: [voornamen]
Plaats van geboorte:[geboorteplaats]
Dag van geboorte: [geboortedatum] 1935
Dag van overlijden: 25 februari 2005
Uur en minuut van overlijden:15.08."
e. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 3], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Op 25 februari 2005 omstreeks 16.00 uur heb ik geassisteerd bij de afwikkeling van het hierna beschreven verkeersongeval.
Beknopte ongevalsbeschrijving:
Bij het ongeval waren de volgende combinaties betrokken:
- voertuig, merk Scania, kenteken [CC-00-DD], met oplegger (merk Buca);
- voertuig, merk DAF, kenteken [AA-00-BB], met oplegger (merk Pacton).
Omschrijving plaats ongeval:
Het verkeersongeval had plaatsgevonden op de weg, Rijksweg A73, gelegen buiten de als zodanig aangeduide bebouwde kom van Beers, in de gemeente Cuijk. De Rijksweg A73 was ter plaatse opgebouwd uit twee rijbanen. De rijbanen waren onderling gescheiden door een middenberm met geleiderails. Elke rijbaan bestond uit twee rijstroken en een vluchtstrook. De vluchtstrook was door middel van een ononderbroken witte streep gescheiden van de rijbaan.
Sporen aan het betrokken voertuig, merk Scania
Ik trof op de linkerzijde van de oplegger diverse recente beschadigingen aan, met name aan de linkerachterzijde van de oplegger.
Eindpositie
Bovenstaande foto (niet weergegeven in het arrest) geeft de aangetroffen situatie en de eindpositie van de combinatie weer.
Sporen aan het betrokken voertuig, merk DAF
Ik zag dat de rechterbuitenspiegels beschadigd waren. Tevens trof ik op de rechterzijde van de bedrijfsauto veegsporen aan. Op het achterste gedeelte van de huif van de oplegger trof ik een beschadiging aan. Op het achterste gedeelte van de oplegger trof ik delen van het slachtoffer aan. Op het moment van het onderzoek was de combinatie DAF met oplegger na het ongeval verplaatst.
Bepaling botsposities
Aan de hand van de schade en de aangetroffen sporen werden de voertuigen zodanig tegen elkaar geplaatst dat duidelijk werd hoe de voertuigen met elkaar in aanraking waren gekomen.
Bovenstaande foto's (niet weergegeven in het arrest) geven weer op welke wijze de combinaties met elkaar in aanraking zijn gekomen.
Vermoedelijke toedracht
De bestuurder van de combinatie, merk Scania, met oplegger, had gereden over de Rijksweg A73, komende vanuit de richting Nijmegen en gaande in de richting Venlo. De bestuurder bracht zijn combinatie tot stilstand op de vluchtstrook. De rechterwielen van de combinatie stonden uiterst rechts op de vluchtstrook. Op het moment dat de bestuurder van de combinatie zich links naast zijn oplegger bevond, werd deze aangereden door de combinatie, merk DAF, met oplegger, die reed over de Rijksweg A73, komende vanuit de richting Nijmegen en gaande in de richting Venlo. Door de botsing zijn de rechterbuitenspiegels van de DAF zwaar beschadigd geraakt. Uit onderzoek is gebleken dat de bestuurder van de combinatie DAF met oplegger de ononderbroken witte streep, die de scheiding vormde tussen het uiterste rechtergedeelte van de rijbaan en de vluchtstrook, had overschreden. Uit metingen is gebleken dat de afstand gelegen tussen de linkerbuitenzijde van de (toevoeging hof: linker-) luchtband van de oplegger (toevoeging hof: merk Buca) en de rechterbuitenzijde van de (toevoeging hof: rechter-) luchtband van de bedrijfsauto DAF ongeveer 36 centimeter bedroeg. Uit onderzoek is gebleken dat het slachtoffer in aanraking is gekomen met de rechterflank van de bedrijfsauto (toevoeging hof: merk DAF) en met de rechterachterzijde van de oplegger (toevoeging hof: merk Pacton). Bij het uitlezen van de tachograafschijf, in gebruik zijnde bij de bedrijfsauto, DAF met oplegger, bleek dat deze ten tijde van het ongeval daar had gereden met een snelheid van ongeveer 82 kilometer per uur.
Metingen
Breedte vluchtstrook:3,05 meter
Breedte combinatie (Scania)2,60 meter
Afstand gelegen tussen de uiterste linkerzijde van de combinatie (Scania) en de uiterste rechterzijde van de rijbaan:0,45 meter
Afstand gelegen tussen linkerwielen combinatie Scania en de rechterwielen DAF ten tijde van het ongeval:0,36 meter
Bovenstaande foto (niet weergegeven in het arrest) geeft de onderlinge afstand tussen de stilstaande combinatie (toevoeging hof: Scania) en de bewegende combinatie (toevoeging hof: DAF) weer. De gemeten onderlinge afstand bedroeg 36 centimeter."
f. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 3], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Uit het door mij gehouden onderzoek is gebleken dat het rechtervoorwiel van de DAF, op het moment dat deze in aanraking kwam met de linkerachterzijde van de oplegger van de stilstaande Scania, zich bevond aan de rechterzijde van de doorgetrokken streep. Hierbij reed de rechterzijde van de gehele combinatie op het gedeelte van de vluchtstrook dat zich rechts naast de doorgetrokken streep bevindt. De mogelijkheid is aanwezig dat, op het moment van de aanraking tussen de rechterflank en het slachtoffer, het rechtervoorwiel van de DAF zich bevond op de doorgetrokken streep. Hierbij dient te worden vermeld dat, op het moment van de aanraking van de rechterflank van de DAF met het slachtoffer, de rechterwielen van de oplegger (toevoeging hof: merk Pacton) zich nog rechts naast de doorgetrokken streep bevonden moeten hebben."
g. de verklaring van de deskundige [verbalisant 3] ter terechtzitting in hoger beroep van 10 januari 2007, voor zover inhoudende:
"Op grond van het door mij ingestelde onderzoek concludeer ik (...) dat niet slechts de door de verdachte bestuurde trekker, maar ook de door die trekker voortgetrokken oplegger zich kort voor en op het moment van het eerste botscontact (toevoeging hof: bedoeld wordt het botscontact, waarbij de door de verdachte bestuurde trekker, merk DAF, met de rechterbuitenspiegels in botsing kwam met de linkerachterzijde van de stilstaande oplegger, merk Buca) met de rechterwielen aan de rechterzijde van de ononderbroken witte streep op de vluchtstrook bevond. Ik leid dit af uit het gegeven dat niet alleen de rechterbuitenspiegels van de trekker, maar ook het zeildoek van de huif van de oplegger van de verdachte aan de rechterachterzijde beschadigd is geraakt bij het passeren van de op de vluchtstrook stilstaande vrachtwagen. Aangenomen kan worden dat het zeildoek ter plaatse van de beschadiging in aanraking is gekomen met een van de sluithaken van de laadklep van de stilstaande oplegger. Dit is alleen mogelijk als de rechterwielen van de oplegger van de verdachte, toen de achterzijde daarvan op gelijke hoogte kwam met de achterzijde van de stilstaande oplegger, de ononderbroken witte streep overschreden hebben. Ik merk hierbij op dat ter plaatse van het ongeval een reconstructie heeft plaatsgevonden, waarbij onder meer de achterzijde van de trekker-opleggercombinatie van de verdachte naast de achterzijde van de stilstaande oplegger is geplaatst. Hierdoor kon worden vastgesteld dat de hoogte van de plaats, waar zich in het zeildoek van de huif van de oplegger van de verdachte een scheur bevond, precies overeenkwam met de hoogte van de plaats waar zich op de linkerachterzijde van de stilstaande oplegger van het slachtoffer de onderste sluithaak van de laadklep bevindt. (...) In aanmerking nemend dat de door de verdachte bestuurde trekker met de rechterbuitenspiegels in aanraking is gekomen met de linkerachterzijde van de laadbak van de stilstaande oplegger en dat vervolgens ook de door die trekker voortgetrokken oplegger met de rechterachterzijde in aanraking is gekomen met een van de op de achterzijde van de stilstaande oplegger bevestigde sluithaken van de laadklep, moet geconcludeerd worden dat de trekker-opleggercombinatie van de verdachte de stilstaande vrachtwagen in een zeer geringe hoek ten opzichte van die vrachtwagen gepasseerd is. Bovendien kan geconcludeerd worden, nu vastgesteld moet worden dat de door de verdachte bestuurde trekker met het rechtervoorwiel op/over de ononderbroken witte streep tussen de rechterrijstrook en de vluchtstrook heeft gereden op het moment waarop deze met de rechterbuitenspiegels in aanraking kwam met de stilstaande oplegger en dat vervolgens de door die trekker voortgetrokken oplegger eveneens in aanraking is gekomen met de stilstaande oplegger, dat, wanneer je de door de trekker-opleggercombinatie van de verdachte gevolgde lijn doortrekt, de trekker van de verdachte met het rechtervoorwiel nog op of over de ononderbroken witte streep reed op het moment waarop die trekker met het slachtoffer in aanraking kwam. De hoek waarin de trekker-opleggercombinatie van de verdachte ten opzichte van de stilstaande vrachtwagen reed, bedroeg slechts een paar graden. Gezien die hoek acht ik waarschijnlijk dat die trekker-opleggercombinatie, die kort voor en op het moment van het eerste botscontact de ononderbroken witte streep met de rechterwielen geheel of gedeeltelijk had overschreden, ten tijde van het eerste botscontact reeds een teruggaande beweging naar de hoofdrijbaan had ingezet. Ik ben er echter zeker van dat, op het moment van het botscontact tussen het slachtoffer en de trekker-opleggercombinatie van de verdachte, deze combinatie nog niet geheel terug was op de hoofdrijbaan. Ik leid dit af uit het gegeven dat de door de verdachte bestuurde trekker op het moment van het eerste botscontact nog met de rechterwielen op/over de ononderbroken witte streep reed en uit het gegeven dat ook de achterzijde van de door die trekker voortgetrokken oplegger met de achterzijde van de stilstaande oplegger in aanraking is gekomen. Gezien het feit dat de trekker-opleggercombinatie van de verdachte zich in een geringe hoek, maar in een rechte lijn, voorbij de stilstaande trekker-opleggercombinatie bewoog, acht ik het mogelijk dat de rechterwielen van de door de verdachte bestuurde trekker, op het moment waarop het botscontact met het slachtoffer plaatsvond, zich reeds op de rechterrijstrook, nabij de ononderbroken witte streep bevonden, maar dat geldt zeker niet voor de rechterwielen van de oplegger van de verdachte. Ik sluit dat uit op grond van de beschadiging van het zeildoek van de huif van die oplegger. (...) Op grond van de schade aan het zeildoek van de huif van verdachtes oplegger is het uitgesloten dat die oplegger ten tijde van het botscontact met het slachtoffer met de rechterwielen op de rijbaan gereden zou hebben. Ik acht het ook uitgesloten dat de rechterwielen van de oplegger zich op dat moment op de ononderbroken witte streep bevonden. Ik concludeer dan ook dat de rechterwielen van de oplegger zich over de ononderbroken witte streep op de vluchtstrook bevonden. (...) Ik stel nogmaals dat de schade aan het zeildoek van de oplegger van de verdachte alleen verklaard kan worden doordat de oplegger op het moment waarop die schade ontstond met de rechterwielen nog over de ononderbroken witte streep op de vluchtstrook reed. Hieruit kan worden geconcludeerd, gezien de geringe hoek waarin de trekker-opleggercombinatie van de verdachte reed, dat de oplegger ook ten tijde van het botscontact met het slachtoffer de ononderbroken witte streep nog overschreed en zich derhalve op de vluchtstrook bevond. Uitgesloten is dat de oplegger op dat moment reeds terug was op de rijbaan. (...) Door de luchtverplaatsing ten gevolge van de rijsnelheid wordt het zeildoek van de huif van een oplegger als die van de verdachte als het ware naar binnen gedrukt/gezogen. Omdat er bij een huifwagen als deze onder andere op de rechterachterhoek van de oplegger een staander staat, kan het zeildoek daar niet naar binnen worden gedrukt/gezogen. Hierdoor is het mogelijk dat alleen het achterste gedeelte van de huif van de oplegger van de verdachte in aanraking is gekomen met de sluithaak van de laadklep van de stilstaande oplegger. (...)"
h. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 1]:
"Op 25 februari 2005, rond 15.00 uur, reed ik over de Rijksweg A73 in de richting Cuijk. Ik zag dat voor mij een roodbruine vrachtwagen reed. Ik zag dat er een vrachtwagen op de vluchtstrook stond. Ik kan me herinneren dat ik een man zag, die buiten de cabine van de vrachtwagen op de vluchtstrook stond. Ik zag dat die man een beweging maakte om het portier dicht te doen. Ik zag dat die man dus min of meer tegen de lijn van de vluchtstrook, dus tegen de rijbaan, stond."
i. de verklaring van de getuige [getuige 1] ter terechtzitting in hoger beroep van 28 juni 2006, voor zover inhoudende:
"Ik begrijp dat u mij vragen wil stellen omdat ik volgens mijn verklaring bij de politie getuige ben geweest van een verkeersongeval, dat op 25 februari 2005 plaatsvond op de rijksweg A73 ter hoogte van Beers. Ik herinner mij dat het die dag erg druk was op de A73. Ik reed in mijn personenauto in zuidelijke richting. Ik reed op de rechterrijstrook. Voor mij reed een vrachtwagencombinatie. Ik vond dat die vrachtwagen vrij dicht tegen de vluchtstrook aan reed, met de rechterwielen zelfs aan de verkeerde kant van de doorgetrokken witte streep, dus op de vluchtstrook. Het is in mijn herinnering zoals ik hier nu zeg: de rechterwielen van de rijdende vrachtwagen bevonden zich op de vluchtstrook, net over de doorgetrokken witte streep heen. Ik kan niet zeggen over welke afstand de vrachtwagen zo reed. Ik reed als eerste auto achter die vrachtwagen. Ik wilde die vrachtwagen gaan inhalen, maar het duurde even voordat ik daarvoor de ruimte had. Gedurende die tijd reed ik achter de vrachtwagen, waarbij het mij opviel dat hij erg dicht tegen de vluchtstrook aan en zelfs op en over de witte streep reed. Op een gegeven moment zag ik rechts op de vluchtstrook een andere vrachtwagen staan. Ik zag dat er iemand aan de linkerzijde uit de cabine van die vrachtwagen klom. Ik zag dat die man uitstapte en de deur van de cabine dichtdeed. Toen ik dat zag gebeuren, reed ik nog achter de rijdende vrachtwagen. Ik zag dat de vrachtauto, die voor mij reed, gewoon doorreed. Ik zag ook dat die vrachtwagen niet uitweek, maar gewoon in een rechte lijn bleef rijden. Enkele seconden nadat de man uit zijn cabine was gestapt en zijn portier had gesloten, zag ik hem door de lucht vliegen. Ik heb de rijdende vrachtwagen geen beweging zien maken naar links. Volgens mij is de vrachtwagen niet van zijn koers afgeweken. Het is juist dat ik heb verklaard dat de vrachtauto voor mij keurig recht reed en dat hij niet slingerde. Het viel mij namelijk op dat deze vrachtauto geen slingerende bewegingen maakte, wat andere vrachtauto's nog wel eens plegen te doen. Ik herinner mij dat de vrachtauto voor mij zó dicht tegen en op en over de doorgetrokken witte streep reed, dat ik dacht: "Waarom gaat hij niet meer naar links, zo meteen schept hij die man nog". Op dat moment was het al te laat, want toen vloog de man al door de lucht."
2.3.2. Het Hof heeft in een nadere bewijsoverweging nog het volgende overwogen:
"In hoger beroep is van de zijde van de verdachte het verweer gevoerd, dat - voor zover al moet worden aangenomen dat het door de verdachte bestuurde motorrijtuig (trekker met oplegger), op het moment dat dat motorrijtuig in aanraking kwam met het slachtoffer [slachtoffer], op of over de ononderbroken witte streep, die de afscheiding vormt tussen de rechterrijstrook en de vluchtstrook, heeft gereden - deze enkele verkeersfout niet oplevert de aanmerkelijke schuld die vereist is voor bewezenverklaring van overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, te meer niet indien in aanmerking wordt genomen dat de exacte plaats waar het slachtoffer zich op dat moment bevond niet vast staat, dat de trekker met oplegger van het slachtoffer dicht tegen de ononderbroken witte streep op de vluchtstrook stilstond en dat de door de verdachte bestuurde trekker met oplegger kort voor het ongeval werd ingehaald en afgesneden door een personenauto.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
(...)
Resumerend stelt het hof vast, dat de verdachte als bestuurder van een zwaar beladen trekker met oplegger, rijdend met een snelheid van ongeveer 82 kilometer per uur, gedurende relatief lange tijd met de rechterwielen van de door hem bestuurde trekker-opleggercombinatie op en over de ononderbroken witte streep, die de afscheiding vormt tussen de rechterrijstrook van de autosnelweg A73 en de daarnaast gelegen vluchtstrook, heeft gereden, terwijl hij wist dat hij een op die vluchtstrook stilstaande vrachtwagencombinatie naderde.
Gezien zijn jarenlange ervaring als professioneel vrachtwagenchauffeur moet de verdachte geweten hebben dat de bestuurder van die vrachtwagencombinatie niet zonder noodzaak op de vluchtstrook van een autosnelweg zal zijn gestopt. De verdachte had zich dan ook moeten realiseren dat de bestuurder van die stilstaande vrachtwagen zich buiten de cabine op de vluchtstrook zou kunnen bevinden, bijvoorbeeld voor het verrichten van een reparatie aan zijn voertuig. Als professioneel chauffeur moet de verdachte zich voorts bewust zijn geweest van de luchtverplaatsing, die veroorzaakt wordt door een zich met aanzienlijke snelheid voortbewegend betrekkelijk massief geheel als de door hem bestuurde trekker-opleggercombinatie en van het gevaar dat daardoor kan ontstaan, met name voor een nietig object als een mens, bij het op (te) korte afstand passeren van de stilstaande vrachtwagen.
Op grond van verdachtes verklaring, dat hij de stilstaande vrachtwagen voor het eerst had waargenomen toen hij nog ongeveer 500 meter daarvan verwijderd was en uitgaande van de rijsnelheid van de door verdachte bestuurde trekker-opleggercombinatie ten tijde van het eerste botscontact (82 km/u) berekent het hof de tijd, die is verstreken tussen verdachtes eerste waarneming van de stilstaande vrachtwagen en het moment waarop de door hem bestuurde trekker met oplegger daarmee op gelijke hoogte kwam, op 15 tot 20 seconden. Aangenomen kan worden dat de verdachte gedurende die tijd ruimschoots de gelegenheid had om te anticiperen op de naderende verkeerssituatie, bijvoorbeeld door op de linkerrijstrook te gaan rijden of, wanneer het verkeer op de linkerrijstrook dat niet toeliet, toch in ieder geval op de rechterrijstrook zo veel mogelijk tegen de onderbroken streep tussen beide rijstroken te gaan rijden, teneinde de stilstaande vrachtwagen op zo ruim mogelijke afstand te kunnen passeren. Ook had de verdachte tijdig zijn snelheid aanzienlijk kunnen verminderen.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen leidt het hof af dat de verdachte bij de nadering van de stilstaande vrachtwagencombinatie geenszins adequaat heeft gehandeld. Integendeel, de verdachte is met onverminderde snelheid met de rechterwielen van de door hem bestuurde trekker-opleggercombinatie op en zelfs over de ononderbroken streep tussen de rechterrijstrook en de vluchtstrook blijven rijden, zodanig dat daardoor een botsing/aanrijding ontstond met de stilstaande vrachtwagen, waarvan de verdachte zich bewust was dat hij die naderde, en vervolgens met het zich op de vluchtstrook bevindende slachtoffer [slachtoffer]. Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte dusdoende niet de voorzichtigheid betracht die van hem verwacht mocht worden en derhalve aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gereden. In dit verband merkt het hof nog op dat het, gelet op de waarnemingen van de getuige [getuige 1], de lezing van de verdachte, dat hij, vlak voordat hij op gelijke hoogte kwam met; de stilstaande vrachtwagen, door een inhalende automobilist werd gedwongen naar rechts uit te wijken, niet volgt.
Verdachtes verklaring, dat hij zich heeft gefocust op de inhalende personenauto en dat hij de stilstaande vrachtwagen vanuit zijn ooghoeken in de gaten heeft gehouden, acht het hof echter niet uitgesloten. Niettemin is het hof van oordeel dat de verdachte niet de oplettendheid heeft betracht die in de gegeven situatie passend was, nu hij betrekkelijk langdurig niet voldoende - tevens - op de stilstaande vrachtwagen heeft gelet (naar eigen zeggen heeft de verdachte niet gezien dat het slachtoffer [slachtoffer] uit zijn cabine is gestapt, het portier heeft gesloten en zich in de uiterst smalle ruimte tussen de stilstaande vrachtwagen en de rechterrijstrook bevond, zoals door de getuige [getuige 1] wel is waargenomen). Het hof neemt hierbij in aanmerking dat van een verkeersdeelnemer verwacht mag worden dat hij in het belang van de verkeersveiligheid te allen tijde oplettend is, ongeacht dat hij zijn aandacht op meerdere verkeerssituaties tegelijk zou moeten richten.
Voor zover de verdediging nog heeft willen betogen dat de verdachte het slachtoffer [slachtoffer] niet heeft kunnen waarnemen, omdat het slachtoffer mogelijk onder de oplegger aan het kapotte spatscherm aan het werk was, kan dit de verdachte niet baten, reeds omdat de stelling niet aannemelijk is, nu gezien de zich in het dossier bevindende foto's van de stilstaande oplegger, de ruimte om onder de oplegger aan het kapotte spatscherm te werken, ontbreekt. Er van uitgaande dat het slachtoffer in ieder geval uit zijn cabine was gestapt en mogelijk aan het spatscherm boven de achterwielen van de oplegger aan het werk of naar die achterwielen op weg was, moet het slachtoffer zich op de vluchtstrook, tussen de rechterrijstrook en de linkerzijkant van de stilstaande vrachtwagen bevonden hebben.
Op grond van al hetgeen hiervoor is overwogen concludeert het hof, met de eerste rechter, dat de verdachte zonder noodzaak aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend aan het verkeer heeft deelgenomen. Van enige, niet aan hem te verwijten reden, waarom de verdachte de ononderbroken streep heeft overschreden en het slachtoffer niet heeft gezien, is niet gebleken. De verdachte valt derhalve schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 te verwijten."
2.4. Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat in cassatie slechts kan worden onderzocht of de schuld aan het verkeersongeval in de zin van art. 6 WVW 1994, in het onderhavige geval het bewezenverklaarde aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijden, uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid. Daarbij komt het aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Voorts verdient opmerking dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin (vgl. HR 1 juni 2004, LJN AO5822, NJ 2005, 252).
2.5. Het Hof heeft blijkens de gebezigde bewijsmiddelen het volgende vastgesteld. De verdachte heeft als bestuurder van een zwaar beladen trekker met oplegger, rijdend met een snelheid van ongeveer 82 km per uur, gedurende langere tijd met de rechterwielen van de door hem bestuurde trekker-opleggercombinatie op en over de ononderbroken witte streep die de afscheiding vormt tussen de rechterrijstrook en de daarnaast gelegen vluchtstrook gereden, terwijl hij wist dat hij een op die vluchtstrook stilstaande vrachtwagencombinatie naderde. De verdachte had zich, gezien zijn jarenlange ervaring als professioneel vrachtwagenchauffeur, moeten realiseren dat de bestuurder van die stilstaande vrachtwagen zich buiten de cabine op de vluchtstrook zou kunnen bevinden. De verdachte heeft 15 tot 20 seconden de tijd gehad om te anticiperen op de naderende verkeerssituatie en had zijn combinatie tijdig meer naar links kunnen sturen of had zijn snelheid aanzienlijk kunnen verminderen. De verdachte heeft zijn rijrichting te laat aangepast waardoor eerst zijn rechterbuitenspiegel de stilstaande oplegger links achter raakte, waarna het slachtoffer werd geraakt en ook de achterkant van de oplegger van de verdachte in aanraking kwam met de oplegger van de geparkeerde vrachtwagen.
2.6. Gelet op die vaststellingen geeft het oordeel van het Hof dat de verdachte zodanig onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden dat sprake is van schuld in de zin van art. 6 WVW 1994, geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, terwijl het evenmin onbegrijpelijk is.
2.7. Het middel faalt derhalve.
3. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 3 februari 2009.