HR, 16-12-2008, nr. 07/12608 A
ECLI:NL:HR:2008:BG2140
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
16-12-2008
- Zaaknummer
07/12608 A
- LJN
BG2140
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2008:BG2140, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 16‑12‑2008
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2008:BG2140
ECLI:NL:HR:2008:BG2140, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 16‑12‑2008; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2008:BG2140
- Vindplaatsen
Conclusie 16‑12‑2008
Inhoudsindicatie
Antilliaanse zaak. Conclusie AG over bewijsklacht. HR: 81 RO.
Nr. 07/12608 A
Mr. Vellinga
Zitting: 28 oktober 2008
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1. Verdachte is door het Gemeenschappelijk Hof van de Nederlandse Antillen en Aruba wegens 1. "diefstal door twee of meer verenigde personen, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft", en 2. "overtreding van het verbod gesteld bij artikel 3, eerste lid van de Vuurwapenverordening 1930" veroordeeld tot achttien jaren gevangenisstraf. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij afgewezen.
2. Er bestaat samenhang tussen de zaken met de nummers 07/12608 A, 07/12592 A en 07/12871 A. In alle drie zaken zal ik vandaag concluderen.
3. Namens verdachte heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, één middel van cassatie voorgesteld.
4. Het middel klaagt dat het onder 1 bewezenverklaarde niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid, in het bijzonder niet voor wat betreft de bedreiging van Garcia en diens wetenschap van de bedreiging.
5. Het Hof heeft ten laste van verdachte onder 1 bewezenverklaard:
"dat hij, op 13 februari 2006, op het Nederlands Antilliaanse gedeelte van het eiland Sint Maarten, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen, een schoudertas inhoudende onder meer een hoeveelheid geld (circa 32.000 US Dollars), en een paspoort op naam van [slachtoffer 1] en een paspoort op naam van [slachtoffer 2] en een paspoort op naam van [slachtoffer 3] en een paspoort op naam van [slachtoffer 4] en een Motorola Razor telefoon en een Nokia telefoon en een Credit Card (RBTT Aruba) en een cheque boekje en een portemonnaie (Tommy Hilfiger), toebehorende aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, en zijn mededaders, welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken welk geweld en bedreiging met geweld hebben bestaan uit:
- het gemaskerd benaderen van die [slachtoffer 1] en het plotseling vast pakken van haar schoudertas en het trekken aan haar schoudertas, en
- het met een vuurwapen bedreigen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], en
- het dreigend vragen aan [slachtoffer 1] om haar tas af te geven, en
- het afvuren van kogels op [slachtoffer 2], en
- het losrukken van die tas;
zulks terwijl bovengenoemd feit de dood van [slachtoffer 2] ten gevolge heeft gehad;"
6. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. De door de verdachte op de terechtzitting in hoger beroep d.d. 10 mei 2007 afgelegde verklaring, voorzover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Het klopt dat ik [slachtoffer 1] van haar schoudertas heb beroofd. Ik heb deze overval met [medeverdachte 2] gepleegd. [Medeverdachte 2] bestuurde de scooter en ik zat achterop. Ik heb met [medeverdachte 2] afgesproken dat ik de tas van de vrouw zou afnemen. Toen [slachtoffer 1] haar tas niet wilde afgeven, heb ik het vuurwapen, dat ik in mijn broekzak had, te voorschijn gehaald en ik heb haar met dat vuurwapen bedreigd. De echtgenoot van [slachtoffer 1], die alles op een afstand had gevolgd, kwam op een gegeven moment op mij af. Ik heb het vuurwapen toen in de richting van de man gericht. Het vuurwapen is afgegaan.
2. Een ambtsedig proces-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 1], brigadier bij het Korps Politie Sint Maarten, Saba en Sint Eustatius, en gesloten op 14 februari 2006 (bijlage A01), voorzover inhoudende als tegenover de verbalisant afgelegde verklaring van [slachtoffer 1], zakelijk weergegeven:
Op 13 februari 2006 verlieten mijn man [slachtoffer 2] en ik het parkeerterrein op de Soualiga Road op Sint Maarten. Ik had een schoudertas met daarin mijn paspoort, het paspoort van mijn man, het paspoort van mijn dochter [slachtoffer 3] en het paspoort van mijn dochter [slachtoffer 4]. In de tas zaten ook een portemonnee van Tommy Hilfinger, een chequeboek, een Visa credit card van de RBTT Aruba, een Nokia telefoon en een Motorola Razor. Wij parkeerden onze auto bij het radiostation.
3. Een ambtsedig proces-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 4], brigadier bij het Korps Politie Sint Maarten, Saba en Sint Eustatius, en gesloten op 13 februari 2006 (bijlage B3), voorzover inhoudende als tegenover de verbalisant afgelegde verklaring van [slachtoffer 1], zakelijk weergegeven:
Ik ben getrouwd met [slachtoffer 2]. Toen wij vanmorgen 13 februari 2006 bij het radiostation kwamen, parkeerde mijn echtgenoot de auto. Ik zag, terwijl ik aan het oversteken was, dat een scooter naderde met twee mannen erop. Plotseling begon een van de mannen mij met een vuistvuurwapen te bedreigen. Ik hoorde de man tegen mij zeggen om hem de tas af te geven. De man rukte de tas van mijn arm met kracht weg. Mijn echtgenoot kwam mij te hulp. Op het moment dat mijn echtgenoot voor mij kwam te staan, hoorde ik drie schoten die door de man werden afgevuurd. Vervolgens zag ik dat bloed vanuit de de nek van mijn echtgenoot begon te sproeien. Hij viel vervolgens op de grond. De man had een zwart masker op.
4. Een ambtsedig proces-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 1], brigadier bij het Korps Politie Sint Maarten, Saba en Sint Eustatius, en gesloten op 24 maart 2006 (bijlage J08), voorzover inhoudende als tegenover de verbalisant afgelegde verklaring van [medeverdachte 4], zakelijk weergegeven:
Op 13 februari 2006 zag ik een scooter voorbijrijden met twee mannen erop. Ik zag dat de man die achterop zat iets onder zijn arm had en dacht dat zij een tas te pakken hadden gekregen. Ik belde [betrokkene 1] op en zei dat wij het geld te pakken hadden gekregen. In een slaapkamer van een huis trof ik [medeverdachte 3], de passagier van de scooter en de bestuurder van de scooter. Ik zag dat er een groot geldbedrag op het bed lag. [Medeverdachte 3] was het geld aan het tellen. [medeverdachte 3] zei aan het einde dat wij samen ongeveer 32.000 Amerikaanse dollars hadden.
5. Een ambtsedig proces-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 4], brigadier bij het Korps Politie Sint Maarten, Saba en Sint Eustatius, en gesloten op 13 februari 2006 (bijlage C01), voorzover inhoudende als bevindingen van de verbalisant betreffende lijkherkenning, zakelijk weergegeven:
Op 13 februari 2006 toonde ik een lijk aan [betrokkene 2] en [betrokkene 3], respectievelijk nicht en vriend van de overledene. Zij verklaarden ieder afzonderlijk het lijk te herkennen als dat van de man die zij in leven kenden als [slachtoffer 2], geboren in Mexico op [geboortedatum] 1958.
6. Een geschrift, ondertekend door J.A. van Raalte, patholoog, datum obductie 17 februari 2006, datum uitslag 8 maart 2006, voorzover inhoudende als sectieverslag, zakelijk weergegeven:
[Slachtoffer 2] had twee kogelverwondingen: een waarbij de kogel van achter de linkerflank was binnengetreden en een tweede waarbij de kogel was binnengetreden in het midden van de hals. De dood is ingetreden door een combinatie van ademhalingsmoeilijkheden gezien de perforatie van de luchtpijp met inademen van vrijkomend bloed en bloedverlies gezien het aantreffen van vrij bloed in de borstholte en de maag."
7. In aanmerking genomen dat de verdachte het vuurwapen op [slachtoffer 2] richtte toen deze op hem af kwam lopen heeft het Hof uit de bewijsmiddelen kunnen afleiden dat [slachtoffer 2] heeft gezien dat de verdachte het vuurwapen op hem richtte. Voorts in aanmerking genomen dat het richten van een vuurwapen op iemand in het algemeen geschikt moet worden geacht om de vrees voor gebruik van geweld teweeg te brengen(1) kan ook uit de gebezigde bewijsmiddelen worden afgeleid dat de verdachte [slachtoffer 2] met het vuurwapen heeft bedreigd. Anders dan het middel wil is daarom niet van belang of kan worden vastgesteld uit welke richting op [slachtoffer 2] is geschoten.
8. 's Hofs oordeel geeft dus geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting terwijl het evenmin onbegrijpelijk is. De bewezenverklaring is voldoende met redenen omkleed.
9. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
10. Ambtshalve vraag ik aandacht voor het volgende. Verdachte - die ten tijde van de aanzegging in verband met deze zaak in voorlopige hechtenis verbleef - heeft op 30 mei 2007 beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad zal hoogst waarschijnlijk uitspraak doen nadat sedertdien meer dan 16 maanden zijn verstreken. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM is overschreden en dat de straf gelet op de mate van overschrijding van genoemde termijn moet worden verminderd.
11. Voor het overige heb ik ambtshalve geen gronden aangetroffen waarop het bestreden arrest zou dienen te worden vernietigd
12. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest voor wat betreft de hoogte van de opgelegde straf. De Hoge Raad kan de hoogte daarvan verminderen naar de gebruikelijke maatstaf. Voor het overige dient het beroep te worden verworpen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 Vgl. HR 17 januari 1984, NJ 1984, 479, HR 3 februari 2004, LJN AN9309 en HR 18 april 2006, NJ 2006, 397.
Uitspraak 16‑12‑2008
Inhoudsindicatie
Antilliaanse zaak. Conclusie AG over bewijsklacht. HR: 81 RO.
16 december 2008
Strafkamer
nr. 07/12608 A
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba van 29 mei 2007, nummer H-228/06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren in de [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in het Huis van Bewaring "Bon Futuro" op Curaçao (Nederlandse Antillen).
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft de hoogte van de opgelegde straf, tot vermindering van die straf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet in deze zaak waarin de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt en waarin een gevangenisstraf van achttien jaren is opgelegd, uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot strafvermindering.
4. Slotsom
Nu de middelen niet tot cassatie kunnen leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 3 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze zeventien jaren en negen maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 16 december 2008.