HR, 16-12-2008, nr. 01524/07 H
ECLI:NL:PHR:2008:BG7047
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
16-12-2008
- Zaaknummer
01524/07 H
- LJN
BG7047
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2008:BG7047, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 16‑12‑2008; (Herziening)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2008:BG7047
ECLI:NL:PHR:2008:BG7047, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 16‑12‑2008
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2008:BG7047
- Vindplaatsen
Uitspraak 16‑12‑2008
Inhoudsindicatie
Herziening.
16 december 2008
Strafkamer
nr. 01524/07 H
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Haarlem van 6 juli 2006, nummer 15/500837-06, ingediend door mr. E.P.H. van Esser, advocaat te Amsterdam, namens:
[Aanvraagster], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Politierechter heeft de aanvraagster ter zake van "opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod" veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, en een gevangenisstraf van 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met verbeurdverklaring zoals in het vonnis omschreven.
2. De aanvrage tot herziening
2.1. De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2. De aanvrage berust op de stelling dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv. De aanvraagster voert daartoe aan dat er sprake is van een persoonsverwisseling.
3. De conclusie van de Advocaat-Generaal
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvrage gegrond zal verklaren, voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging de in de aanvrage vermelde uitspraak zal bevelen en de zaak zal verwijzen naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak zal worden behandeld en afgedaan op de wijze als in art. 467, eerste lid, Sv is voorzien.
4. Beoordeling van de aanvrage
4.1. De aan de Hoge Raad ter beschikking staande stukken houden het volgende in:
- op 4 juni 2006 is op Schiphol een persoon zich noemende [aanvraagster] aangehouden als verdachte van overtreding van art. 2 Opiumwet;
- de aangehouden persoon is op 4 juni 2006 in verzekering gesteld;
- op 7 juni 2006 is, nadat de aangehouden persoon is gehoord door de Rechter-Commissaris, haar bewaring bevolen;
- op 14 juni 2006 is, nadat de aangehouden persoon in raadkamer was gehoord, haar gevangenhouding bevolen; de gevangenhouding is met ingang van 15 juni 2006 geschorst, waarbij onder meer als voorwaarde is gesteld dat de verdachte bij de behandeling van haar zaak op 6 juli 2006 aanwezig zal zijn;
- de Politierechter heeft op 6 juli 2006 op tegenspraak voormeld vonnis gewezen en de opheffing van het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis bevolen; de verdachte heeft afstand van rechtsmiddelen gedaan.
4.2. Voorafgaand aan de aanvrage is op verzoek van de Officier van Justitie te Haarlem door de Koninklijke marechaussee Schiphol een onderzoek ingesteld. De resultaten van dit onderzoek zijn gerelateerd in een door [verbalisant 1], wachtmeester 1e klasse der Koninklijke marechaussee Schiphol op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van 21 maart 2007, inhoudende, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven:
(i) dat de aanvraagster op 12 maart 2007 als getuige is gehoord en dat haar identiteit is vastgesteld aan de hand van een aan haar verstrekte Nederlandse identiteitskaart;
(ii) dat het dactyloscopisch signalement van de aanvraagster is onderzocht door de Dienst Nationale Recherche Informatie en dat uit dat onderzoek naar voren kwam dat dat signalement van de aanvraagster niet voorkwam in het zogenaamde HAVANK-systeem.
4.3. Bij de stukken bevindt zich voorts een op grond van art. 22g Sr gegeven beschikking van de Politierechter in de Rechtbank te Haarlem van 10 mei 2007 waarbij het bezwaarschrift van de aanvraagster tegen de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 6 juli 2006 opgelegde vervangende hechtenis gegrond is verklaard op de grond dat uit onderzoek is gebleken dat de aanvraagster niet degene is die op 4 juni 2006 is aangehouden.
4.4. De inhoud van het onder 4.2 genoemde proces-verbaal, dat ten grondslag heeft gelegen aan het oordeel van de Politierechter in de hiervoor onder 4.3 genoemde beschikking van 10 mei 2007, geeft steun aan de stelling dat de uitspraak waarvan herziening is gevraagd ten onrechte op naam van de aanvraagster is gesteld. Die situatie moet gelijk worden gesteld met die waarvan in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv sprake is, te weten dat de rechter een veroordeelde van het tenlastegelegde zou hebben vrijgesproken. Een en ander levert het ernstig vermoeden op dat de Politierechter, als deze met de evenvermelde feiten en omstandigheden bekend was geweest, niet tot veroordeling ten name van de aanvraagster zou zijn gekomen.
5. Slotsom
Uit het vorenoverwogene volgt dat zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv, zodat de aanvrage gegrond is en als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart de aanvrage tot herziening gegrond;
beveelt voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van voormeld vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Haarlem van 6 juli 2006;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam,
opdat de zaak op de voet van art. 467, eerste lid, Sv opnieuw zal worden behandeld en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, de vice-president A.J.A. van Dorst en de raadsheer J.P. Balkema, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 16 december 2008.
Conclusie 16‑12‑2008
Inhoudsindicatie
Herziening.
Nr. 01524/07 H
Mr. Vellinga
Zitting: 28 oktober 2008
Conclusie inzake:
[Aanvraagster]
1. Bij onherroepelijk geworden vonnis van de politierechter in de Rechtbank te Haarlem van 6 juli 2006 is de aanvraagster van herziening wegens "opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod" veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis en tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden. Tevens heeft de Politierechter inbeslaggenomen goederen verbeurd verklaard zoals in het vonnis omschreven.
2. Namens de veroordeelde is door mr. E.P.H. van Esser, advocaat te Amsterdam, een aanvraag tot herziening van deze uitspraak ingediend.
3. De aanvraag berust op de stelling dat een ander dan de aanvraagster indertijd het bewezenverklaarde feit heeft begaan en daarvoor terecht heeft gestaan. Ter ondersteuning van deze stelling wordt onder meer verwezen naar een kopie van een proces-verbaal van de Koninklijke Marechaussee te Schiphol.
4. In de aanvraag wordt het volgende aangevoerd. Op 4 juni 2006 is op Schiphol een persoon die reisde met een paspoort op naam van aanvraagster aangehouden ter zake van overtreding van de Opiumwet en in verzekering gesteld. Deze verdachte is op 15 juni 2006 heengezonden onder uitreiking van een dagvaarding om op 6 juli 2006 ter terechtzitting van de Politierechter te Haarlem te verschijnen. De verdachte is ter terechtzitting verschenen alwaar deze op naam van aanvraagster is veroordeeld. Van deze veroordeling wordt herziening gevraagd. Aanvraagster raakte eind januari 2007 op de hoogte van die veroordeling door een brief van de reclassering waarin aanvraagster werd opgeroepen om te verschijnen in verband met een aan haar opgelegde werkstraf. Naar aanleiding van die brief en de omstandigheid dat inmiddels het vermoeden was ontstaan dat op 16 januari 2006 aan ene [betrokkene 1] een paspoort op naam van aanvraagster was afgegeven(1), is namens aanvraagster aan het parket te Haarlem verzocht om een identiteitsonderzoek in te stellen en de vingerafdrukken van aanvraagster te vergelijken met de vingerafdrukken van de destijds aangehouden persoon.
5. De Koninklijke Marechaussee Schiphol heeft vervolgens op verzoek van de Officier van Justitie te Haarlem een onderzoek ingesteld naar de vraag of degene die te Schiphol is aangehouden op 4 juni 2006 ter zake van het feit dat de Politierechter bewezen heeft verklaard, dezelfde persoon is als aanvraagster. Bij de stukken van het geding bevindt zich een proces-verbaal van de Koninklijke Marechaussee d.d. 21 maart 2007. Dit proces-verbaal houdt kort gezegd in dat:
- aanvraagster als getuige op 12 maart 2007 is gehoord en dat haar identiteit is vastgesteld aan de hand van een aan haar verstrekte Nederlandse identiteitskaart voorzien van nummer [001];
- het dactyloscopisch signalement van aanvraagster is onderzocht door de Dienst Nationale Recherche Informatie (hierna: DNRI) en dat daaruit naar voren is gekomen dat dat signalement van aanvraagster niet voorkwam in het zogenaamde HAVANK systeem;
- aanvraagster op een politiefoto [betrokkene 1] herkent als een vriendin van de moeder van aanvraagster, die regelmatig bij haar moeder thuiskwam en daar ook wel eens sliep;
- de verbalisant zag dat de persoon op de politiefoto geen gelijkenis vertoonde met de aanvraagster die op dat moment bij hem in de verhoorkamer zat; en
- de verbalisant op grond van onder meer het voorgaande concludeert dat kan worden aangenomen dat de aanvraagster [Aanvraagster] die op 12 maart 2007 is gehoord niet degene is geweest die is aangehouden op 4 juni 2006 ter zake van overtreding van art. 2 ABC van de Opiumwet.
6. Bij de stukken bevindt zich voorts een beschikking ex art. 22g Sr d.d. 10 mei 2007 van de Politierechter in de Rechtbank te Haarlem. Deze beschikking is gegeven naar aanleiding van een namens de aanvraagster ingediend bezwaarschrift tegen het bevel tot tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis die door de Politierechter bij hiervoor genoemd vonnis van 6 juli 2006 is opgelegd. De beschikking houdt kort gezegd in dat uit bijlagen bij het bezwaarschrift blijkt dat de vingerafdrukken van de aanvraagster niet in Havank voorkomen en dat de politiefoto die van de destijds aangehouden persoon is genomen niet overeenkomt met de foto van de veroordeelde, alsmede dat de Officier van Justitie zich op het standpunt heeft gesteld dat het bezwaarschrift gegrond dient te worden verklaard nu uit onderzoek is gebleken dat er in casu inderdaad sprake is geweest van een persoonsverwisseling. De beschikking houdt voorts als oordeel van de Politierechter in dat nu uit onderzoek is gebleken dat aanvraagster niet diegene is geweest die op 4 juni 2006 is aangehouden terzake overtreding van art. 2 ABC Opiumwet, het bezwaarschrift gegrond dient te worden verklaard en het bevel tot tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis komt te vervallen.
7. De hierboven weergegeven omstandigheden waarop de aanvraag zich beroept, wekken het ernstige vermoeden, zoals bedoeld in art. 457, eerste lid onder 2, Sv, dat als de rechter hiervan op de hoogte was geweest, de aanvraagster van het haar tenlastegelegde zou zijn vrijgesproken. Er is immers voldoende reden om aan te nemen dat sprake is van een persoonsverwisseling.
8. Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad de aanvraag tot herziening gegrond zal verklaren, voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Haarlem van 6 juli 2006 zal bevelen, en de zaak zal verwijzen naar het Gerechtshof te Amsterdam opdat de zaak op de voet van art. 467 Sv opnieuw zal worden behandeld en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 Uit bij de aanvrage overgelegde stukken blijkt dat aanvraagster op 12 september 2006 aangifte heeft gedaan van vermissing van haar paspoort en identiteitskaart en dat toen is gebleken dat er op 16 januari 2006 een paspoort op naam van aanvraagster is afgegeven aan een ander dan aanvraagster. De persoon op de foto bij het aanvraagformulier van 16 januari 2006 bleek geen gelijkenis te vertonen met aanvraagster. Naar aanleiding daarvan is kennelijk door de politie een onderzoek ingesteld terzake van verdenking van vervalsing van reisdocumenten. In het kader daarvan zijn onder meer aanvraagster en haar moeder gehoord; de persoon op foto bij de aanvraag van januari 2006 werd door beiden herkend als [betrokkene 1], een vrouw die wel eens bij de moeder van aanvraagster thuis kwam en daar heel soms ook sliep.