HR, 16-12-2008, nr. 00694/07
ECLI:NL:PHR:2008:BE9597
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
16-12-2008
- Zaaknummer
00694/07
- LJN
BE9597
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2008:BE9597, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 16‑12‑2008; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2008:BE9597
ECLI:NL:PHR:2008:BE9597, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 16‑12‑2008
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2008:BE9597
- Vindplaatsen
Uitspraak 16‑12‑2008
Inhoudsindicatie
Redelijke termijn. O.g.v. HR LJN BD2578 kan het middel niet leiden tot n-o van het OM. Strafkorting.
16 december 2008
Strafkamer
Nr. 00694/07
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 18 december 2001, nummer 23/002173-00, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboorteplaats], wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. G.P. Hamer en mr. B.P. de Boer, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak doch alleen ten aanzien van de strafoplegging, tot strafvermindering en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden en dat dit dient te leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging dan wel tot strafvermindering.
2.2. Het Hof heeft de verdachte veroordeeld tot het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte voor de duur van 180 uren.
2.3. Het middel klaagt terecht dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn. Overschrijding van die termijn kan niet leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging (vgl. HR 17 juni 2008, LJN BD2578, NJ 2008, 358). De Hoge Raad zal de straf verminderen.
3. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft het aantal uren te verrichten onbetaalde arbeid ten algemenen nutte;
vermindert het aantal uren onbetaalde arbeid ten algemenen nutte in die zin dat dit 120 uren bedraagt, waarbij de door de Rechtbank bevolen aftrek van toepassing is;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en J.P. Balkema, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 16 december 2008.
Conclusie 16‑12‑2008
Inhoudsindicatie
Redelijke termijn. O.g.v. HR LJN BD2578 kan het middel niet leiden tot n-o van het OM. Strafkorting.
Nr. 00694/07
Mr. Knigge
Zitting: 26 augustus 2008
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Het Gerechtshof te Amsterdam heeft op 18 december 2001 bij verstek het vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Alkmaar van 7 juni 2000, waarbij verdachte is veroordeeld voor "diefstal, waarbij de schuldige zich te toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming" tot het verrichten van honderdtachtig uren onbetaalde arbeid ten algemenen nutte (verminderd met honderdtwintig uur wegens de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht) en waarbij de vordering van de benadeelde partij deels is toegewezen en een schadevergoedingsmaatregel ex art. 36f Sr is opgelegd, bevestigd, onder aanhaling van art. 63 Sr.
2. Tegen deze uitspraak is namens verdachte cassatieberoep ingesteld.
3. Namens verdachte hebben mrs. G.P. Hamer en B.P. de Boer, beiden advocaat te Amsterdam, één middel van cassatie voorgesteld.
4. Een opmerking vooraf. Blijkens de stukken van het geding is het verstekarrest op 4 april 2006 aan verdachte in persoon betekend. Dat betekent dat op dat moment de termijn van veertien dagen voor verdachte om een rechtsmiddel aan te wenden, is gaan lopen. De akte rechtsmiddel dateert echter van 31 augustus 2006. De termijnen zijn van openbare orde. Andere betrokkenen moeten er ook van uit kunnen gaan dat als de termijn voor het instellen van een rechtsmiddel zijn verstreken, de uitspraak onherroepelijk is geworden. Dat betekent dat verdachte in de regel bij een termijnoverschrijding niet in het beroep kan worden ontvangen. Dit gevolg kan daaraan uitsluitend niet worden verbonden, indien sprake is van bijzondere, de verdachte niet toe te rekenen, omstandigheden welke de overschrijding van de termijn verontschuldigbaar doen zijn. Nadat verdachte op 4 april 2006 de mededeling uitspraak in persoon heeft ontvangen, heeft hij een aangetekende brief doen toekomen aan "de Procureur-Generaal" bij het Gerechtshof te Amsterdam.(1) Blijkens de handtekening retourkaart is de brief, gelet op een daarop geplaatste stempel, op 13 april 2006 binnengekomen bij de "Postkamer P.v.J.". Op de brief zelf is voorts een stempel geplaatst "Ingekomen ter griffie Gerechtshof te Amsterdam op 31 augustus 2006", waarna door de waarnemend griffier een akte rechtsmiddel is opgemaakt. Het lijkt erop dat het binnen het Paleis van Justitie een tijd heeft geduurd alvorens de aangetekende brief van de postkamer naar de griffie is overgebracht. Dit zou ik, ondanks de minder adequate adressering van de brief, willen aanmerken als een niet aan de verdachte aan te rekenen omstandigheid. De brief kon gelet op de inhoud ervan (de brief noemt het juiste parketnummer van het Gerechtshof, naam en adres van verdachte en de uitdrukkelijke mededeling dat hij in beroep wil), bezwaarlijk anders dan als een voor de griffier bestemde schriftelijke volmacht worden volstaan.(2) Nu de termijnoverschrijding het gevolg is van te laat handelen binnen het justitieapparaat, acht ik de termijnoverschrijding verontschuldigbaar en verdachte dan ook ontvankelijk in het cassatieberoep.
5. Het middel klaagt over de schending van de redelijke termijn na het wijzen van 's Hofs arrest.
6. Tussen het wijzen van het arrest op 18 december 2001 en de uiteindelijke betekening van het arrest in persoon op 4 april 2006 is bijna vier jaar en vier maanden verstreken. In het geval verdachte zonder vaste woon- of verblijfplaats is, geldt volgens HR 3 oktober 2000, NJ 2000, 721 m.nt. JdH - nog steeds - het volgende:
"3.19. Van overschrijding van de redelijke termijn kan eveneens sprake zijn indien op grond van art. 366 Sv een verstekmededeling dient te worden betekend en het openbaar ministerie bij die betekening niet de nodige voortvarendheid heeft betracht.
Van de hier bedoelde vertraging is in elk geval geen sprake:
(...)
b. Indien de verstekmededeling binnen 1 jaar na de uitspraak rechtsgeldig is betekend door de in art. 588, eerste lid onder b sub 3, Sv voorziene uitreiking aan de griffier om reden dat de verdachte niet als ingezetene is ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens noch een feitelijke woon- of verblijfplaats van hem bekend is, én indien tevens blijkt dat het openbaar ministerie vervolgens - naast de plaatsing van de verdachte in het opsporingsregister - tenminste eenmaal per jaar heeft getracht de verstekmededeling alsnog te betekenen hetzij aan de verdachte in persoon hetzij overeenkomstig het bepaalde in art. 588, tweede of derde lid, Sv."
7. Uit de stukken van het geding blijkt niet dat er binnen een jaar na het wijzen van het arrest een (rechtsgeldige) poging is geweest het arrest aan verdachte mede te delen. Ook blijkt niet van een signalering, of van pogingen om het arrest te betekenen in de jaren erna, terwijl vanaf 1 juli 2002 verdachte weer stond ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie. Eerst in 2006 is het arrest aan verdachte in persoon betekend. Kortom: van een voortvarende behandeling van het openbaar ministerie is niet gebleken. De redelijke termijn is derhalve geschonden.
8. In de toelichting op het cassatiemiddel wordt voorts gesteld dat de inzendtermijn is geschonden. Daarbij wordt evenwel niet gerekend vanaf het tijdstip waarop het cassatieberoep is ingesteld (31 augustus 2006), maar vanaf het moment waarop verdachtes brief bij de postkamer van het Paleis van Justitie is binnengekomen (13 april 2006). Dat komt mij niet juist voor. Bij de overschrijding van de inzendtermijn gaat het om een specifieke sanctie op een specifieke termijn, die bedoeld is om het tijdig uitwerken en vervolgens inzenden van de zaak te bevorderen. Op dat onderdeel is in casu niets mis gegaan.
9. Iets anders is dat het mij redelijk voorkomt dat bij de berekening van de twee-jaarstermijn die voor de behandeling in cassatie wordt aangehouden, wél wordt uitgegaan van de datum waarop de schriftelijke volmacht bij het Hof binnenkwam.(3) Dat betekent dat die termijn op 13 april 2008 is verstreken. Overigens zal vijf dagen na het nemen van deze conclusie meer dan twee jaren verstreken zijn sinds het instellen van het cassatieberoep op 31 augustus 2006. Verdachtes recht op berechting binnen een redelijke termijn is in de cassatiefase dus hoe dan ook geschonden.
10. De vraag is tot welke sanctie deze gecumuleerde schending van de redelijke termijn moet leiden. De stellers in cassatie menen primair dat de overschrijding zal moeten leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging. Subsidiair verbinden zij aan de overschrijding de sanctie van een (forse) strafvermindering. Zij wijzen daarbij min of meer ten overvloede op de zaak Riccardi Pizzatti v Italië, waaruit blijkt dat sprake moet zijn van een "appropriate and sufficient redress". (4) Op grond daarvan zou de "rechtspraak in Nederland" op het gebied van de redelijke termijn "soms" bijgesteld moeten worden.
11. Het toeval wil dat de Hoge Raad zijn jurisprudentie heeft bijgesteld, zij het wellicht niet zoals de stellers zich dat hadden voorgesteld. In HR 17 juni 2008, LJN BD2578 heeft de Hoge Raad zich op het standpunt gesteld dat overschrijding van de redelijke termijn niet meer tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de strafvervolging kan leiden, ook niet in uitzonderlijke gevallen. Strafvermindering is dan de aangewezen sanctie. Wat de omvang daarvan betreft, geldt in casu, nu de termijn met meer dan twaalf maanden is overschreden, dat de Hoge Raad oordeelt "naar bevind van zaken" (r.o. 3.6.4). Met de stellers van het middel zou ik me - gezien de gecumuleerde forse overschrijding van de redelijke termijn en in aanmerking genomen dat het Hof honderdtwintig uur wegens ondergaan voorarrest op de opgelegde honderdtachtig uur onbetaalde arbeid ten algemenen nutte in mindering heeft gebracht - kunnen voorstellen dat de Hoge Raad de straf met zestig uur vermindert.
12. Het middel slaagt voor zover het strafvermindering bepleit.
13. Andere gronden (dan de onder 9 gesignaleerde overschrijding van de twee-jaarstermijn) waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
14. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak doch alleen ten aanzien van de strafoplegging, tot strafvermindering en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 Op de mededeling uitspraak staat dan men een rechtsmiddel kan aanwenden ter griffie van het betrokken gerecht. Een kopie van de mededeling uitspraak wordt volgens hetzelfde schrijven verzonden aan "De Procureur-Generaal Gerechtshof Amsterdam".
2 Vgl. o.m. HR 21 maart 2006, LJN AV1165 en HR 13 juni 2006, LJN AW3629.
3 Voor wie wenst te millimeteren: van de volmacht had de justitie tijdig (binnen de beroepstermijn die op 4 april begon te lopen) werk moeten maken. Op grond daarvan zou de laatste dag van de beroepstermijn als beginpunt van de tweejaars-termijn genomen kunnen worden.
4 EHRM 29 maart 2006, appl. 62361/00. Op dezelfde dag heeft het Europese Hof arrest gewezen in Scordino vs Italië, appl. 36813/97, gepubliceerd in EHRC 2000, 61. De overwegingen in beide zaken zijn overwegend gelijkluidend. "Reducing the sentence" wordt daarin als een adequate sanctie aangemerkt. In de arresten kan mijns inziens niet gelezen worden dat het enkel constateren dat er fouten zijn gemaakt, nimmer als een "appropriate and sufficient redress" kan gelden. Maar in dit geval is die sanctie inderdaad niet aan de orde.