HR, 16-12-2008, nr. 00033/07
ECLI:NL:PHR:2008:BG4182
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
16-12-2008
- Zaaknummer
00033/07
- LJN
BG4182
- Vakgebied(en)
Internationaal strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2008:BG4182, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 16‑12‑2008; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2008:BG4182
ECLI:NL:PHR:2008:BG4182, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 16‑12‑2008
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2008:BG4182
- Vindplaatsen
Uitspraak 16‑12‑2008
Inhoudsindicatie
Als gevolg van een administratieve vergissing is aan de raadsman van verdachte, die zich op 6-12-2006 als raadsman had gesteld, ten onrechte geen afschrift van de aanzegging a.b.i. art. 435 Sv gezonden. De HR heeft bij arrest van 11-9-2007 verdachte n-o verklaard in het beroep omdat geen middelen zijn ingediend. De HR is van oordeel dat hij, gelet op de ernst van de juridische gevolgen van de administratieve vergissing en op de omstandigheid dat de HR in laatste instantie uitspraak doet, zijn eerder gedane uitspraak van 11-9-2007 dient te herstellen. Het arrest i.c. strekt daartoe. In aanmerking genomen dat verdachte n.a.v. een nieuwe aanzegging tijdig door een raadsman een schriftuur houdende een middel van cassatie heeft doen indienen, zal verdachte alsnog in zijn beroep worden ontvangen.
16 december 2008
Strafkamer
nr. 00033/07
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, Enkelvoudige Kamer, van 25 juli 2006, nummer 22/001306-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.S. Nan, advocaat te Dordrecht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad bepaalt dat het arrest van de Tweede Enkelvoudige Kamer van de Hoge Raad in de onderhavige zaak van 11 september 2007 zijn kracht heeft verloren, de verdachte alsnog ontvankelijk zal verklaren in het beroep, zal constateren dat de redelijke termijn is geschonden en het beroep zal verwerpen.
1.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de
Advocaat-Generaal.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
Als gevolg van een administratieve vergissing is aan de raadsman van de verdachte, die zich op 6 december 2006 als raadsman had gesteld, ten onrechte geen afschrift van de aanzegging als bedoeld in art. 435 Sv gezonden. De Hoge Raad heeft bij arrest van 11 september 2007 de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het beroep omdat geen middelen zijn ingediend. De Hoge Raad is van oordeel dat hij, gelet op de ernst van de juridische gevolgen van de administratieve vergissing en op de omstandigheid dat de Hoge Raad in laatste instantie uitspraak doet, zijn eerder gedane uitspraak van
11 september 2007 dient te herstellen. Het onderhavige arrest strekt daartoe. In aanmerking genomen dat de verdachte naar aanleiding van een nieuwe aanzegging tijdig door een raadsman een schriftuur houdende een middel van cassatie heeft doen indienen, zal de verdachte alsnog in zijn beroep worden ontvangen.
3. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
4.1. Het Hof heeft de verdachte veroordeeld tot onder meer twee weken hechtenis.
4.2. De verdachte heeft op 20 november 2006 beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden.
4.3. Gelet op de aan de verdachte opgelegde straf en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
bepaalt dat het arrest van de Tweede Enkelvoudige Kamer van de Hoge Raad in de onderhavige zaak van 11 september 2007 zijn kracht heeft verloren en verklaart de verdachte alsnog ontvankelijk in het beroep;
verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 16 december 2008.
Conclusie 16‑12‑2008
Inhoudsindicatie
Als gevolg van een administratieve vergissing is aan de raadsman van verdachte, die zich op 6-12-2006 als raadsman had gesteld, ten onrechte geen afschrift van de aanzegging a.b.i. art. 435 Sv gezonden. De HR heeft bij arrest van 11-9-2007 verdachte n-o verklaard in het beroep omdat geen middelen zijn ingediend. De HR is van oordeel dat hij, gelet op de ernst van de juridische gevolgen van de administratieve vergissing en op de omstandigheid dat de HR in laatste instantie uitspraak doet, zijn eerder gedane uitspraak van 11-9-2007 dient te herstellen. Het arrest i.c. strekt daartoe. In aanmerking genomen dat verdachte n.a.v. een nieuwe aanzegging tijdig door een raadsman een schriftuur houdende een middel van cassatie heeft doen indienen, zal verdachte alsnog in zijn beroep worden ontvangen.
Nr. 00033/07
Mr. Knigge
Zitting: 11 november 2008
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1. Verdachte is door het Gerechtshof te 's-Gravenhage, Enkelvoudige Kamer, op 25 juli 2006 voor "als degene aan wie het kenteken is opgegeven voor een motorrijtuig waarvoor een kenteken is afgegeven niet een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen sluiten en in stand houden" bij verstek veroordeeld tot twee hechtenis. Voorts is hem de rijbevoegdheid ontzegd voor de duur van zes maanden.
2. Tegen deze uitspraak is namens verdachte cassatieberoep ingesteld.
3. Omdat de stelbrief van de raadsman in cassatie over het hoofd is gezien en deze derhalve niet op de hoogte is gebracht van de termijn waarbinnen middelen van cassatie konden worden voorgesteld, heeft de Hoge Raad op 11 september 2007 verdachte niet-ontvankelijk verklaard. Nadat de raadsman een kopie van zijn stelbrief aan de Hoge Raad heeft doen toekomen, heeft de Hoge Raad de raadsman in de gelegenheid gesteld alsnog middelen van cassatie in te kunnen dienen.
4. Namens verdachte heeft mr. J. S. Nan, advocaat te Dordrecht, één middel van cassatie voorgesteld.
5. Ten aanzien van de ontvankelijkheid merk ik het volgende op. Uit de correspondentie tussen de raadsman en de administratie van de Hoge Raad moet de conclusie worden getrokken dat zich op 6 december 2006 een raadsman had gesteld en dat hij ten onrechte geen afschrift van de aanzegging aan verdachte heeft ontvangen. Gelet op de ernst van de juridische gevolgen van deze administratieve tekortkoming en gelet op de omstandigheid dat de Hoge Raad in laatste instantie uitspraak doet, meen ik dat de Hoge Raad een herstelarrest zal moeten wijzen waarin wordt bepaald dat het arrest van de Hoge Raad van 11 september 2007 zijn kracht heeft verloren en dat verdachte alsnog ontvankelijk wordt verklaard in het beroep. (1)
6. Het middel klaagt erover dat het Hof ten onrechte verstek heeft verleend.
7. De stukken van het geding houden, voorzover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
(i) blijkens de GBA-gegevens staat de verdachte vanaf 29 maart 2006 ingeschreven op het adres: [a-straat 1] te [woonplaats];
(ii) op 27 februari 2006 is door verdachte hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 15 februari 2006, waarbij op de akte instellen rechtsmiddel is vermeld: [b-straat 1] te [woonplaats], het GBA-adres van verdachte tot 29 maart 2006;
(iii) de appèldagvaarding om te verschijnen ter terechtzitting bij het Hof op 25 juli 2006 is op 12 mei 2006 tevergeefs aangeboden op het GBA-adres [a-straat 1] te [woonplaats], omdat volgens de postbode de in de adressering aangegeven woning niet bestaat. Na ommekomst is door de waarnemend griffier van de Rechtbank, nadat hem is gebleken dat verdachte op de dag van de aanbieding en tenminste vijf dagen erna op genoemd adres stond ingeschreven, op 18 mei 2006 een afschrift van de appèldagvaarding naar dat adres gezonden;
(iv) Daarnaast is nogmaals getracht om de appèldagvaarding in persoon uit te reiken. Deze dagvaarding is op 19 mei 2006 aangeboden op het adres [a-straat 1] te [woonplaats], maar ditmaal in ontvangst genomen door ene [betrokkene 1], die zich op dat adres bevond en die zich bereid verklaarde de dagvaarding in ontvangst te nemen en onverwijld aan de geadresseerde te doen toekomen.
(v) op 25 juli 2005 heeft het Hof de zaak bij verstek behandeld. Ter zitting was verdachte noch een voor hem optredend advocaat aanwezig.
8. In de schriftuur wordt gesteld dat het adres [a-straat 1] te [woonplaats] een winkelpand betreft (hetgeen met een kopie van een bedrijvengids wordt onderbouwd) en dat de verdachte boven de winkel woont. Daarom zou de postbode op 12 mei 2006 ten onrechte op de akte hebben vermeld dat de woning niet bestaat. Ook de uitreiking van de appèldagvaarding op 19 mei 2006 zou nietig zijn omdat de postbode die vermoedelijk aan een in die winkel aanwezig persoon zou hebben uitgereikt.
9. Als in cassatie als vaststaand zou mogen worden aangenomen dat op het adres waarop de verdachte in de GBA stond ingeschreven een winkel was gevestigd waarboven de verdachte woonde (zodat de winkel en de verdachte hetzelfde adres hadden), moet de conclusie inderdaad zijn dat de eerste betekening niet rechtsgeldig is. De postbode heeft dan immers ten onrechte geen bericht van aankomst achtergelaten. Tegelijk echter moet dan geconcludeerd worden dat de tweede betekening wél rechtsgeldig was. Als een persoon zich op het GBA-adres bevindt en zich bereid verklaart de brief onverwijld te doen toekomen aan de geadresseerde, mag daarop in beginsel worden vertrouwd. Aan de op geen enkele wijze onderbouwde suggestie dat de dagvaarding aan een volstrekte vreemde (een klant in de winkel) is uitgereikt, moet dan ook voorbij worden gegaan.
10. Ik merk daarbij nog op dat van een verdachte die op een adres woont waar ook een winkel is gevestigd, verwacht mag worden dat hij erop bedacht is dat daardoor gemakkelijk misverstanden kunnen rijzen en dat hij maatregelen neemt om te voorkomen dat post hem daardoor niet bereikt. Ik merk ook op dat (een afschrift van) de dagvaarding hoe dan ook twee keer op zijn woonadres is bezorgd. Eén door gewone toezending over de post en één keer door uitreiking aan een tussenpersoon op dat adres.
11. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
12. Ambtshalve merk ik nog op dat kort na het nemen van deze conclusie de meer dan twee jaren zullen zijn verstreken na het instellen van cassatie op 20 november 2006. Gelet op ernst van de verweten gedraging, de mate waarin de redelijke termijn wordt overschreden alsmede de aan verdachte opgelegde straffen, biedt de constatering dat de redelijke termijn is overschreden, voldoende compensatie. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
13. Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad:
- bepaalt dat het arrest van de Tweede Enkelvoudige Kamer van de Hoge Raad in de onderhavige zaak van 11 september 2007 zijn kracht heeft verloren,
- verdachte alsnog ontvankelijk zal verklaren in het beroep,
- zal constateren dat de redelijke termijn is geschonden en
- het beroep zal verwerpen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 Vgl. HR 10 oktober 2005, LJN AT2917.