HR, 28-10-2008, nr. S 01637/07
ECLI:NL:PHR:2008:BE9800
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
28-10-2008
- Zaaknummer
S 01637/07
- LJN
BE9800
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht / Verkeersstrafrecht
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2008:BE9800, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 28‑10‑2008; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2008:BE9800
ECLI:NL:PHR:2008:BE9800, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 28‑10‑2008
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2008:BE9800
Beroepschrift, Hoge Raad, 24‑08‑2007
- Wetingang
art. 6 Wegenverkeerswet 1994
- Vindplaatsen
VR 2009, 14
Jwr 2008/103
NbSr 2008/447
VR 2009, 14
Jwr 2008/103
Uitspraak 28‑10‑2008
Inhoudsindicatie
Schuld i.d.z.v. art. 6 WVW1994. HR herhaalt relevante overwegingen uit HR LJN AO5822. Anders dan het Hof kennelijk heeft geoordeeld, kan uit de enkele omstandigheid dat verdachte in de door het Hof vastgestelde omstandigheden van het geval de motorrijder aan wie hij voorrang had dienen te verlenen niet heeft gezien hoewel deze voor hem wel waarneembaar moet zijn geweest en verdachte daarop zijn rijgedrag moet hebben kunnen afstemmen, niet volgen dat verdachte, zoals is bewezenverklaard, zich "aanmerkelijk onoplettend en onvoorzichtig" heeft gedragen. De bewezenverklaring is derhalve niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
28 oktober 2008
Strafkamer
nr. S 01637/07
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 15 februari 2007, nummer 21/001285-06, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Arnhem van 24 maart 2006 - de verdachte ter zake van "overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht" veroordeeld tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van honderd uren, subsidiair vijftig dagen hechtenis, met ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. H.S. Bugter, advocaat te Bennekom, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel klaagt over de motivering van de bewezenverklaarde schuld aan het verkeersongeval.
3.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 11 mei 2005, te Echteld, gemeente Neder-Betuwe, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) daarmede heeft gereden op de weg, de Meersteeg, gaande in de richting Tiel en gekomen ter hoogte van een, gezien zijn verdachtes rijrichting, links van die weg gelegen carpoolplaats aanmerkelijk onoplettend en onvoorzichtig langzaam rijdend of stilstaand zodanig heeft voorgesorteerd, dat het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig (personenauto) geheel of gedeeltelijk op het voor het tegemoetkomend verkeer bestemde weggedeelte van die weg is terechtgekomen en/of naar links heeft gestuurd en/of naar links in de richting van die carpoolplaats is afgeslagen, op het moment dat een uit tegenovergestelde richting, over dat voor het tegemoetkomend verkeer bestemde weggedeelte rijdend ander motorrijtuig (motorfiets), dicht genaderd was en op dat voor het tegemoetkomend verkeer bestemde weggedeelte in aanrijding is gekomen met dat andere motorrijtuig (motorfiets), waardoor de bestuurder van dat andere motorrijtuig (motorfiets) tegen een, gezien diens (van die motorrijder) rijrichting, rechts in die berm van die weg staande paal waaraan een verkeersbord bevestigd was en/of een in die berm staande lichtmast is gebotst, en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan verdachtes schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander ([slachtoffer]) zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht."
3.3.1. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover inhoudende:
"Op 11 mei 2005 reed ik als bestuurder van een personenauto van het merk Audi A6 over de Meersteeg te Echteld. Deze weg loopt van Lienden naar Echteld richting Tiel. Ik wilde samen met de man die achter mij reed de carpoolplaats aldaar oprijden. Ik heb voor de carpoolplaats mijn richtingaanwijzer aangedaan en heb voorgesorteerd. Juist toen ik wilde afslaan, zag ik opeens dat er een motorrijder aan kwam rijden. Ik heb de motorrijder waargenomen en heb nog geprobeerd om de auto weg te draaien.
Ik heb afgeslagen en heb de motor te laat zien aankomen. De klap was zeer hard."
b. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg, voor zover inhoudende:
"Op 11 mei 2005 reed ik als bestuurder van een personenauto, merk Audi A6, kenteken [00-AA-BB], over de Meersteeg. Deze weg loopt van Lienden naar Echteld richting Tiel. Ik zou met de man die achter mij reed de, gezien mijn rijrichting, links van de Meersteeg gelegen carpoolplaats oprijden. Bij het links gelegen weggetje naar de carpoolplek aangekomen sorteer ik met mijn auto voor om linksaf te slaan naar de carpoolplaats. Ik deed mijn knipperlicht naar links aan. Ik wilde het verbindingsweggetje naar de carpoolplaats indraaien. Ik zag dat er nog een tegenligger aankwam. Ik zag die tegenligger ineens voor mij. Die motorrijder, die later [slachtoffer] bleek te heten, klapte op mijn auto. Ik stond op het moment van de botsing wel op de verkeerde helft van de Meersteeg; dat moet ik toegeven. De motorrijder vloog na de botsing een eind weg nadat hij ook nog het verkeersbord geraakt had. Toen ik op de verkeerde weghelft stond, zag ik de motorrijder voor het eerst. Ik weet niet waarom ik de motor niet eerder zag. Ik kom ter plaatse wel vaker, maar ik rijd zelden die carpoolplaats op."
c. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten:
"Op 11 mei 2005 hebben wij geassisteerd bij de afwikkeling van een verkeersongeval tussen een personenauto, merk Audi, type A6, kenteken [00-AA-BB] en een motorfiets, merk Suzuki, kenteken [CC-DD-00], kleur blauw. De linksafslaande Audi liet de hem tegemoetkomende Suzuki niet voorgaan, waarna de Suzuki frontaal op de Audi botste. Het verkeersongeval had plaatsgevonden op de T-kruising, gevormd door de wegen: Meersteeg en de Parklaan, gelegen buiten de als zodanig bebouwde kom van Echteld in de gemeente Neder-Betuwe. Tegenover de Parklaan is een onverharde in- / uitrit naar een tijdelijke carpoolplaats gelegen. Het ongeval vond plaats op een recht weggedeelte. De rijbaan was niet verdeeld in rijstroken. Wij zagen op de weg een remblokkeerspoor. Kort na het einde van het remblokkeerspoor troffen wij op de voor de Suzuki bestemde weghelft de Audi aan. Het einde van het remblokkeerspoor, tezamen met de plaats van een olievlek op het wegdek en van de voertuigonderdelen hebben wij aangemerkt als plaats botsing tussen de Audi en de Suzuki. Deze botsplaats lag op de weghelft, bestemd voor de Suzuki en gezien vanuit de rijrichting van de Audi nog vóór de in- / uitrit van de carpoolplaats. Wij zagen dat de lichtmast, voorzien van nummer 020309, beschadigd was. Wij zagen dat het verlichtingsarmatuur stuk was en een gedeelte daarvan los aan de paal hing. Tevens troffen wij veegsporen op de lichtmast aan. Kennelijk heeft de bestuurder van de Suzuki tijdens zijn vlucht deze geraakt. Wij zagen dat de paal, waaraan bord B6 van bijlage 1 van het RVV 1990 bevestigd was, afgebroken was. Dit verkeersbord stond, gezien de rijrichting van de Suzuki, in de rechter grasberm. Wij troffen op de paal diverse blauwe laksporen aan. Kennelijk is de Suzuki na de botsing met de Audi in zijn vlucht in botsing gekomen met deze paal."
d. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige]:
"Ik reed over de Meersteeg, ik kwam vanuit de richting van Lienden. Voor mij reed een auto. Daarvoor reed nog een auto dit was een zwarte of in ieder geval donkerkleurige Audi stationwagen. Ik zag dat van de Audi het knipperlicht naar links ging branden. Op het moment dat de richtingaanwijzer van de auto gaat branden zie ik het voertuig direct naar de linker weghelft rijden. Vervolgens zag ik dat een motorrijder die ons tegemoet kwam rijden er vol bovenop klapte. Ik had de motorrijder wel aan zien komen en dacht ook toen ik de auto naar links zag rijden: "Oh nee dat gaat niet goed". Vervolgens zag ik dat de motorrijder door de lucht vloog. Ik zag dat hij een eindje verderop op het fietspad terecht kwam."
e. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer]:
"Op 11 mei 2005 ben ik van mijn werk in Tiel weggegaan. Ik reed op mijn motor, een Suzuki GSX R570. Ik reed vanuit Tiel via de nieuwe industrieweg. Als u zegt dat dit de Meersteeg is, dan zal dat wel. Ik reed in de richting Lienden. Uit de tegemoetkomende rij auto's zag ik opeens een auto mijn weghelft opdraaien. Dit was ter hoogte van de carpoolplaats. Ik heb dus "vol" geremd en ging zoveel mogelijk naar de rechterzijde van de weg. Ik kon de auto niet meer ontwijken. Ik kreeg het niet meer aangeremd. Het eerst volgende dat ik weer weet is dat ik op mijn rug over de grond gleed tot ik stil lag. Ik ben pas drie weken geleden iets bijgekomen. Ik was mij er pas toen van bewust dat ik in het ziekenhuis lag. Tengevolge van het verkeersongeval heb ik het volgende letsel opgelopen: bekkenfractuur op diverse plaatsen; linkerbovenbeen gebroken; rechterbeen bijna afgescheurd in de liesstreek; wond bij anus en scrotum; rechterbeen kniebanden gescheurd; rechter onderbeen spieren afgekneld en afgestorven, dood weefsel weggehaald; een stoma; een gekneusde long en een klaplong. Het herstel gaat heel lang duren."
f. een geschrift, zijnde een medische verklaring ten name van [slachtoffer], van G. Coumans, geneeskundige, voor zover inhoudende:
"Omschrijving letsel:
Uitwendig letsel: shock, bekkenfactuur, dijbeenfactuur links."
3.3.2. Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts nog het volgende overwogen:
"Door de verdediging is betoogd dat het slachtoffer aanzienlijk te hard heeft gereden en dat, indien het slachtoffer zich zou hebben gehouden aan de maximumsnelheid, de aanrijding nooit zou hebben plaatsgevonden.
Het hof overweegt hieromtrent dat in zijn algemeenheid gesteld kan worden dat de eventuele aanwezigheid van medeschuld aan de zijde van het slachtoffer, schuld aan de zijde van de verdachte niet opheft. Dit kan in extreme situaties anders zijn, maar het hof is van oordeel dat zich een dergelijke situatie niet voordoet. Wat er ook zij van de snelheid van het slachtoffer, naar het oordeel van het hof staat vast dat het slachtoffer niet met een dermate (te) hoge snelheid heeft gereden dat verdachte daar als verkeersdeelnemer geen rekening mee heeft hoeven te houden, hetgeen hem zou disculperen. Het verweer wordt derhalve verworpen."
3.4. Vooropgesteld moet worden dat in cassatie slechts kan worden onderzocht of de schuld aan het verkeersongeval in de zin van art. 6 WVW 1994 - in het onderhavige geval het bewezenverklaarde aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijden - uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid. Daarbij komt het aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Voorts verdient opmerking dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin (vgl. HR 1 juni 2004, LJN AO5822, NJ 2005, 252).
3.5. Anders dan het Hof kennelijk heeft geoordeeld, kan uit de enkele omstandigheid dat de verdachte in de door het Hof vastgestelde omstandigheden van het geval de motorrijder aan wie hij voorrang had dienen te verlenen niet heeft gezien hoewel deze voor hem wel waarneembaar moet zijn geweest en de verdachte daarop zijn rijgedrag moet hebben kunnen afstemmen, niet volgen dat de verdachte, zoals is bewezenverklaard, zich "aanmerkelijk onoplettend en onvoorzichtig" heeft gedragen. De bewezenverklaring is derhalve niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
3.6. Het middel is terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het tweede middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren W.A.M. van Schendel en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 28 oktober 2008.
Conclusie 28‑10‑2008
Inhoudsindicatie
Schuld i.d.z.v. art. 6 WVW1994. HR herhaalt relevante overwegingen uit HR LJN AO5822. Anders dan het Hof kennelijk heeft geoordeeld, kan uit de enkele omstandigheid dat verdachte in de door het Hof vastgestelde omstandigheden van het geval de motorrijder aan wie hij voorrang had dienen te verlenen niet heeft gezien hoewel deze voor hem wel waarneembaar moet zijn geweest en verdachte daarop zijn rijgedrag moet hebben kunnen afstemmen, niet volgen dat verdachte, zoals is bewezenverklaard, zich "aanmerkelijk onoplettend en onvoorzichtig" heeft gedragen. De bewezenverklaring is derhalve niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
Nr. 01637/07
Mr. Knigge
Zitting: 26 augustus 2008
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Verdachte is door het Gerechtshof te Arnhem op 15 februari 2007 wegens "overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht"(1) veroordeeld tot het verrichten van honderd uren werkstraf, subsidiair vijftig dagen hechtenis, met ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
2. Tegen deze uitspraak is namens verdachte cassatieberoep ingesteld.
3. Namens verdachte heeft mr. H.S. Bugter, advocaat te Bennekom, twee middelen van cassatie voorgesteld.
4. Het eerste middel behelst de klacht dat uit de bewijsmiddelen niet de schuld als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 kan worden afgeleid. Het tweede middel klaagt over de verwerping van het Hof van het beroep op de eigen schuld van het slachtoffer. De middelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
5. Ten laste van verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 11 mei 2005, te Echteld, gemeente Neder-Betuwe, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) daarmede heeft gereden op de weg, de Meersteeg, gaande in de richting Tiel en gekomen ter hoogte van een gezien, zijn verdachtes rijrichting, links van die weg gelegen carpoolplaats aanmerkelijk onoplettend en onvoorzichtig langzaam rijdend of stilstaand zodanig heeft voorgesorteerd, dat het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig (personenauto) geheel of gedeeltelijk op het voor het [tegemoetkomend] verkeer bestemd weggedeelte van die weg is terechtgekomen en/of naar links heeft gestuurd en/of naar links in de richting van die carpoolplaats is afgeslagen, op het moment dat een uit tegenovergestelde richting, over dat voor het tegemoetkomend verkeer bestemde weggedeelte rijdend ander motorrijtuig (motorfiets), dicht genaderd was en op dat voor het tegemoetkomend verkeer bestemde weggedeelte in aanrijding is gekomen met dat andere motorrijtuig (motorfiets), waardoor de bestuurder van dat andere motorrijtuig (motorfiets) tegen een, gezien diens (van die motorrijder) rijrichting, rechts in die berm van die weg staande paal waaraan een verkeersbord bevestigd was en/of een in die berm staande lichtmast is gebotst, en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan verdachtes schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander ([slachtoffer]) zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht."
6. Het Hof heeft de volgende stukken als bewijsmiddel gebezigd:
"1.
De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van dit hof van 1 februari 2007, onder meer inhoudende als volgt:
Op 11 mei 2005 reed ik als bestuurder van een personenauto van het merk Audi A6 over de Meersteeg te Echteld. Deze weg loopt van Lienden naar Echteld richting Tiel. Ik wilde samen met de man die achter mij reed de carpoolplaats aldaar oprijden. Ik heb voor de carpoolplaats mijn richtingaanwijzer aangedaan en heb voorgesorteerd. Juist toen ik wilde afslaan, zag ik opeens dat er een motorrijder aan kwam rijden. Ik heb de motorrijder waargenomen en heb nog geprobeerd om de auto weg te draaien.
Ik heb afgeslagen en heb de motor te laat zien aankomen. De klap was zeer hard.
2.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Arnhem van 10 maart 2006, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van verdachte:
Op 11 mei 2005 reed ik als bestuurder van een personenauto, merk Audi A6, kenteken [00-AA-BB], over de Meersteeg. Deze weg loopt van Lienden naar Echteld richting Tiel. Ik zou met de man die achter mij reed de, gezien mijn rijrichting, links van de Meersteeg gelegen carpoolplaats oprijden. Bij het links geleden weggetje naar de carpoolplek aangekomen sorteer ik met mijn auto voor om linksaf te slaan naar de carpoolplaats. Ik deed mijn knipperlicht naar links aan. Ik wilde het verbindingsweggetje naar de carpoolplaats indraaien. Ik zag dat er nog een tegenligger aankwam. Ik zag die tegenligger ineens voor mij. Die motorrijder, die later [slachtoffer] bleek te heten, klapte op mijn auto. Ik stond op het moment van de botsing wel op verkeerde helft van de Meersteeg; dat moet ik toegeven. De motorrijder vloog na de botsing een eind weg nadat hij ook nog het verkeersbord geraakt had. Toen ik op de verkeerde weghelft stond zag ik de motorrijder voor het eerst. Ik weet niet waarom ik de motor niet eerder zag. Ik kom ter plaatse wel vaker, maar ik rijd zelden die carpoolplaats op.
3.
Het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, genummerd 05111700.536, gesloten en getekend op 24 juni 2005 door [verbalisant 1], hoofdagent van politie en [verbalisant 2], brigadier van politie (pagina 29 tot en met 45 van de bundel processen-verbaal) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van bevindingen van die verbalisanten:
Op 11 mei 2005 hebben wij geassisteerd bij de afwikkeling van een verkeersongeval tussen een personenauto, merk Audi, type A6, kenteken [00-AA-BB] en een motorfiets, merk Suzuki, kenteken [CC-DD-00], kleur blauw. De linksafslaande Audi liet de hem tegemoetkomende Suzuki niet voorgaan, waarna de Suzuki frontaal op de Audi botste. Het verkeersongeval had plaatsgevonden op de T-kruising, gevormd door de wegen: Meersteeg en de Parklaan, gelegen buiten de als zodanig bebouwde kom van Echteld in de gemeente Neder-Betuwe. Tegenover de Parklaan is een onverharde in- / uitrit naar een tijdelijke carpoolplaats gelegen. Het ongeval vond plaats op een recht weggedeelte. De rijbaan was niet verdeeld in rijstroken. Wij zagen op de weg een remblokkeerspoor. Kort na het einde van het remblokkeerspoor troffen wij op de voor de Suzuki bestemde weghelft de Audi aan. Het einde van het remblokkeerspoor, tezamen met de plaats van een olievlek op het wegdek en van de voertuigonderdelen hebben wij aangemerkt als plaats botsing tussen de Audi en de Suzuki. Deze botsplaats lag op de weghelft, bestemd voor de Suzuki en gezien vanuit de rijrichting van de Audi nog vóór de in- / uitrit van de carpoolplaats. Wij zagen, dat de lichtmast, voorzien van nummer 020309, beschadigd was. Wij zagen, dat het verlichtingsarmatuur stuk was en een gedeelte daarvan los aan de paal hing. Tevens troffen wij veegsporen op de lichtmast aan. Kennelijk heeft de bestuurder van de Suzuki tijdens zijn vlucht deze geraakt. Wij zagen dat de paal, waaraan bord B6 van bijlage 1 van het RVV 1990 bevestigd was, afgebroken was. Dit verkeersbord stond, gezien de rijrichting van de Suzuki, in de rechter grasberm. Wij troffen op de paal diverse blauwe laksporen aan. Kennelijk is de Suzuki na de botsing met de Audi in zijn vlucht in botsing gekomen met deze paal.
4.
Het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal genummerd PL083C/05-060907, gesloten en getekend op 13 mei 2005 door [verbalisant 3], agent van politie (pagina 22 en 23 van de bundel processen-verbaal) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [getuige]:
Ik reed over de Meersteeg, ik kwam vanuit de richting van Lienden. Voor mij reed een auto. Daarvoor reed nog een auto dit was een zwarte of in ieder geval donkerkleurige Audi stationwagen. Ik zag dat van de Audi het knipperlicht naar links ging branden. Op het moment dat de richtingaanwijzer van de auto gaat branden zie ik het voertuig direct naar de linker weghelft rijden. Vervolgens zag ik een motorrijder die ons tegemoet kwam rijden er vol bovenop klapte. Ik had de motorrijder wel aan zien komen en dacht ook toen ik de auto naar links zag rijden; "oh nee dat gaat niet goed". Vervolgens zag ik dat de motorrijder door de lucht vloog. Ik zag dat hij een eindje verderop op het fietspad terecht kwam.
5.
Het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal genummerd PL083C/05-060907, gesloten en getekend op 16 augustus 2005 door [verbalisant 4], voornoemd (pagina 20 en 21 van de bundel processen-verbaal) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [slachtoffer]:
Op 11 mei 2005 ben ik van mijn werk in Tiel weggegaan. Ik reed op mijn motor, een Suzuki GSX R570. Ik reed vanuit Tiel via de nieuwe industrieweg. Als u zegt dat dit de Meersteeg is, dan zal dat wel. Ik reed in de richting Lienden. Uit de tegemoetkomende rij auto's zag ik opeens een auto mijn weghelft opdraaien. Dit was ter hoogte van de carpoolplaats. Ik heb dus "vol" geremd en ging zoveel mogelijk naar de rechterzijde van de weg. Ik kon de auto niet meer ontwijken. Ik kreeg het niet meer aangeremd. Het eerst volgende dat ik weer weet is dat ik op mijn rug over de grond gleed tot ik stil lag. Ik ben pas drie weken geleden iets bijgekomen. Ik was mij er pas toen van bewust dat ik in het ziekenhuis lag. Tengevolge van het verkeersongeval heb ik het volgende letsel opgelopen: Bekkenfractuur op diverse plaatsen; linkerbovenbeen gebroken; rechterbeen bijna afgescheurd in de liesstreek; wond bij anus en scrotum; rechterbeen kniebanden gescheurd; rechter onderbeen spieren afgekneld en afgestorven, dood weefsel weggehaald; een stoma; een gekneusde long en een klaplong. Het herstel gaat heel lang duren.
6.
Het schriftelijke bescheid als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 van het Wetboek van Strafvordering, te weten een medische verklaring ten name van [slachtoffer], opgemaakt op 28 september 2005 door G. Coumans, geneeskundige, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als volgt:
Omschrijving letsel:
Uitwendig letsel: shock, bekkenfactuur, dijbeenfactuur links."
7. Het Hof heeft in het verkorte arrest aan de bewezenverklaring de volgende overweging gewijd:
"Door de verdediging is betoogd dat het slachtoffer aanzienlijk te hard heeft gereden en dat, indien het slachtoffer zich zou hebben gehouden aan de maximumsnelheid, de aanrijding nooit zou hebben plaatsgevonden.
Het hof overweegt hieromtrent dat in zijn algemeenheid gesteld kan worden dat de eventuele aanwezigheid van medeschuld aan de zijde van het slachtoffer, schuld aan de zijde van de verdachte niet opheft. Dit kan in extreme situaties anders zijn, maar het hof is van oordeel dat zich een dergelijke situatie niet voordoet. Wat er ook zij van de snelheid van het slachtoffer, naar het oordeel van het hof staat vast dat het slachtoffer niet met een dermate (te) hoge snelheid heeft gereden dat verdachte daar als verkeersdeelnemer geen rekening mee heeft hoeven te houden, hetgeen hem zou disculperen."
8. Ik begin met het tweede middel. Ter zitting van het Hof is het bedoelde verweer ondersteund met onder meer een als Bijlage aan de pleitnota gehechte deskundigenrapportage waarin wordt geconcludeerd dat de motorrijder tussen de 76 en 102 km/u moet hebben gereden. Er is daarbij voorts gewezen op de eigen verklaring van het slachtoffer, die stelde met een snelheid van 80 km/u te hebben gereden, zodat het slachtoffer in elk geval (mogelijk is zijn opgave van de snelheid aan de lage kant) veel harder heeft gereden dan de toegestane snelheid van 60 km/u. Op grond van een en ander is betoogd (1) dat het slachtoffer de aanrijding had kunnen voorkomen als het zich aan de maximumsnelheid had gehouden, (2) dat het niet uitgesloten is dat het slachtoffer zo hard heeft gereden (namelijk met een snelheid van 102 km/u), dat de verdachte hem niet tijdig heeft kunnen zien en (3) dat de te hoge snelheid van het slachtoffer maakt dat niet bewezen kan worden dat de verdachte "aanmerkelijk verwijtbaar onvoorzichtig" heeft gehandeld omdat verdachte met dergelijke snelheden van een tegenligger in redelijkheid geen rekening hoefde te houden.
9. Het Hof heeft het verweer verworpen als hiervoor onder 7 is weergegeven. Het Hof heeft daarbij in het midden gelaten hoe hard het slachtoffer heeft gereden, zodat in cassatie als vaststaand moet worden aangenomen dat die snelheid lag tussen de 76 en 102 km/u en dat sprake was van een aanzienlijke overschrijding van de maximumsnelheid.
10. In 's Hofs overwegingen ligt als zijn oordeel besloten dat het enkele feit dat het ongeval voorkomen had kunnen worden als het slachtoffer zich aan de toegestane maximumsnelheid had gehouden, niet aan het bewijs van verdachtes schuld in de weg staat, getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is ook niet onbegrijpelijk. In 's Hofs oordeel dat geen sprake was van een dermate (te) hoge snelheid dat de verdachte daarmee geen rekening had hoeven houden, ligt voorts als zijn oordeel besloten dat het slachtoffer niet zo hard heeft gereden dat de verdachte hem niet tijdig heeft kunnen zien. Dat oordeel is gelet op de als vierde bewijsmiddel gebezigde verklaring van [getuige] (die de motorrijder wél had zien aankomen en dacht "oh nee dat gaat niet goed") niet onbegrijpelijk. Voor verdere toetsing is in cassatie geen plaats.
11. Nu wordt in het cassatiemiddel nog wel gesteld dat de overschrijding van de maximumsnelheid de mate van verdachtes schuld beïnvloedt zodat het Hof nader had moeten motiveren waarom sprake was van aanmerkelijke schuld, maar ik meen dat het Hof het gevoerde verweer niet in die zin had hoeven op te vatten. Ik wijs er daarbij op dat door de raadsman is aangevoerd dat voor de subsidiair tenlastegelegde overtreding van art. 5 WVW 1995 "hetzelfde" geldt. Het Hof heeft het verweer zo kunnen opvatten dat het er uitsluitend toe strekte dat de verdachte in het geheel geen (hem te verwijten) verkeersfout heeft gemaakt.
12. Iets anders is dat de vereiste mate van schuld uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid. Ik merk daarbij op dat 's Hofs overwegingen niet zo gelezen hoeven te worden dat de snelheid waarmee het slachtoffer reed alleen "in extreme gevallen" relevant is voor de bewezenverklaring van de schuld. Of een enkele verkeersovertreding (zoals het geen voorrang verlenen aan een tegenligger) voldoende is om schuld in de zin van art. 6 WVW 1994 aan te nemen hangt af van verschillende factoren, waaronder de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan.(2) Tot die omstandigheden moet ook gerekend worden de snelheid waarmee de tegenligger reed. In casu is dat een snelheid die - zoals in cassatie als vaststaand moet worden aangenomen - (veel) hoger was dan de maximumsnelheid die ter plaatse gold.
13. Daarmee ben ik aangeland bij het eerste middel. In twee recent gewezen arresten achtte de Hoge Raad de "enkele omstandigheid" dat verdachte de verkeersdeelnemer die hij voorrang had moeten verlenen, niet heeft gezien hoewel hij die wél had kunnen zien, onvoldoende voor het bewijs van respectievelijk "aanmerkelijk onoplettend en met aanmerkelijke verwaarlozing van de dezen geboden zorgvuldigheid" en "aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend". In HR 29 april 2008, LJN BD0544 ging het om een bestuurder die een voorrangsweg opreed en daarbij de naderende motorrijdster niet had gezien. In HR 27 mei 2008, LJN BC7860 ging het om een bestuurder die een fietser die voorrang had niet heeft gezien. Een falende waarneming alléén is dus onvoldoende voor het bewijs van de "aanmerkelijke" of "grove" schuld. Er moet meer bijkomen. Het niet zien (waar dat wél had gemoeten) lijkt het gevolg te moeten zijn van ander verwijtbaar verkeersgedrag van de verdachte. Zo nam de Hoge Raad in HR 29 april 2008, LJN BD0709 als ik het goed begrijp aan dat het niet zien van het aan de kant van de weg zittende slachtoffer mede was veroorzaakt door drankgebruik aangezien de verdachte in het geheel niet had geremd. In HR 24 juni 2008, LJN BC7914 ging het om een automobilist die overstekende fietsers niet had gezien. Het Hof had vastgesteld dat de verdachte harder reed dan ter plaatse was toegestaan, dat het schemerde en dat de verdachte zijn snelheid niet aanpaste toen hij de oversteekplaats naderde. De Hoge Raad achtte het oordeel van het Hof dat i.c. sprake was van schuld, meer specifiek van onvoorzichtig en onoplettend rijden, geen blijk geven van een onjuiste rechtopvatting, noch onbegrijpelijk.
14. Gelet op de nieuwe koers die de Hoge Raad is gaan varen, meen ik dat de bewezenverklaring van de schuld in de onderhavige zaak onvoldoende met redenen is omkleed. Meer dan dat de verdachte de motorrijder niet tijdig had gezien terwijl hij hem wel had kunnen en moeten zien, blijkt mijns inziens uit de bewijsmiddelen niet. En die "enkele omstandigheid" is als gezegd onvoldoende. Dat geldt al als de motor met normale snelheid zou hebben gereden. Dat geldt zeker als de motor veel te hard heeft gereden.
15. Ik merk daarbij nog het volgende op. Verdachte heeft ter terechtzitting onder meer verklaard dat hij eerst had voorgesorteerd, daarbij heeft stilgestaan en dat hij voordat hij afsloeg ander tegemoetkomend verkeer heeft laten passeren. Het Hof heeft daaraan geen afzonderlijke aandacht besteed. Het heeft blijkens de alternatieve bewezenverklaring in het midden gelaten of de verdachte (al) bij het voorsorteren op de verkeerde weghelft is terechtgekomen dan wel of hij (al dan niet na eerst te hebben voorgesorteerd) linksaf is geslagen. Beide alternatieven vinden steun in de bewijsmiddelen (zie enerzijds de verklaring van de verdachte in bewijsmiddel 1 en anderzijds de verklaring van [getuige] in bewijsmiddel 4). Beide alternatieven zijn voorts op zich te verenigen met de bewezenverklaring. Het is echter niet zonder belang wat de precieze toedracht is geweest. Als de verdachte eerst heeft voorgesorteerd en eerst heeft stilgestaan, lijkt het aannemelijk dat hij heeft gekeken of de weg vrij was. De vraag is dan veeleer of de wijze van voorsorteren verantwoord was. Als uitgegaan wordt van de lezing van [getuige] ligt het een slagje anders. Het is dan mogelijk dat de verdachte op goed geluk - zonder te kijken of zonder dat hij de andere weghelft goed kon overzien - linksaf is geslagen. Meer dan een mogelijkheid is dat ook in die lezing echter niet. Het Hof had positief moeten vaststellen dat van dergelijk onvoorzichtig rijgedrag sprake was.
16. Voor zover de middelen daarover klagen, slagen zij.
17. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
18. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot zodanige op art. 440 Sv gegronde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 Gelet op de bewezenverklaring zal zijn bedoeld: zwaar lichamelijk letsel. De Hoge Raad kan dit verbeterd lezen.
2 Ontleend aan HR 1 juni 2004, NJ 2005, 252.
Beroepschrift 24‑08‑2007
HOGE RAAD
DER
NEDERLANDEN
Griffienummer: 01637/07
Schriftuur: houdende twee middelen van cassatie
van mr. H.S. Bugter
In de zaak van:
[verdachte], verzoeker tot de cassatie van de op 15 februari 2007 onder parketnummer 21/001285 gewezen arrest van het Gerechtshof te Arnhem.
Middel I
Het recht is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften, doordat het gerechtshof ten onrechte onbesproken heeft gelaten althans het verweer heeft verworpen dat [verdachte] geen grove c.q. aanmerkelijke schuld heeft aan de aanrijding, althans het gerechtshof haar beslissing onjuist, onbegrijpelijk en/of onvoldoende heeft gemotiveerd.
Toelichting
Het gerechtshof te Arnhem heeft bij arrest d.d. 15 februari 2007 bewezen verklaard dat de heer [verdachte] op 11 mei 2005, te Echteld, gemeente Neder-Betuwe, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) aanmerkelijk onoplettend en onvoorzichtig een aanrijding heeft veroorzaakt als gevolg waarvan de verkeersdeelnemer de heer [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
In het kader van de beoordeling van de vraag of er sprake is van schuld als bedoeld in artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 is door Uw Raad op 1 juni 2004 (LJN AO5822) geoordeeld dat in zijn algemeenheid niet valt aan te geven dat een enkele verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld als bedoeld in artikel 6 Wegenverkeerswet 1994. Daarvoor zijn verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder deze is begaan.
Daarnaast heeft Uw Raad bepaald dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met een of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld.
In dat kader merk ik op dat in deze zaak vaststaat dat [verdachte] op de Meersteeg te Echteld (Gld) linksaf wilde slaan om vervolgens de daar ter plaatse gelegen carpoolplaats op te rijden. Hij had daartoe zijn personenauto links voorgesorteerd en daartoe richting aangegeven. Uit het door de medewerkers van de politieregio zuid opgemaakte proces-verbaal d.d. 23 augustus 2005 blijkt dat de heer [verdachte] (pag. 26) en de heer [getuige 1] (pag. 24) aangeven dat [verdachte] stil heeft gestaan alvorens hij linksaf sloeg. Anders daarentegen getuige [getuige 2] (pag. 22) die verklaart dat [verdachte] onmiddellijk zonder te stoppen linksaf is geslagen. Daarbij is wel van belang dat [getuige 2] niet direct achter het voertuig van de heer [verdachte] reed, maar achter het voertuig van de getuige [getuige 1], welke getuige [getuige 1] direct achter het voertuig van de heer [verdachte] reed. De heer [getuige 2] was kennelijk in staat om het voertuig van de heer [getuige 1], [verdachte] én de motorrijder nauwkeurig te observeren.
De heer [verdachte] verklaart (pag. 26) dat hij eerst gekeken heeft of er verkeer hem tegemoet kwam. Eerst nadat hij zich ervan gewist had dat dit niet het geval was is hij doorgereden.
Duidelijk is tevens dat de snelheid waarmee de heer [verdachte] linksaf is geslagen in ieder geval laag was. Nadat hij de motorrijder, de heer [slachtoffer], zag aankomen, stond hij — na geremd te hebben — nagenoeg gelijk stil.
Niet kan worden gesteld, noch kan worden bewezen dat de heer [verdachte] roekeloos en zonder enige voorzichtigheid linksaf is geslagen. Vaststaat tevens dat de [verdachte] de motorrijder niet althans te laat heeft opgemerkt.
De vraag is derhalve of enkel het te laat waarnemen van de de heer [slachtoffer] en als gevolg daarvan hem geen vrije doorgang te verlenen voldoende grond oplevert om tot een bewezenverklaring te komen van schuld als bedoeld in artikel 6 Wegenverkeerswet 1994.
Daaromtrent kan het volgende worden opgemerkt.
Het ongeval vond plaats buiten de bebouwde kom op een daartoe aangewezen 60 km/u weg. [verdachte] stond (nagenoeg) stil voor het uitvoeren van de manoeuvre. De heer [verdachte] heeft eerst gekeken voordat hij verder reed. [verdachte] heeft derhalve de nodige voorzichtigheid betracht voordat hij deze manoeuvre begon. De tegenligger betreft een motorrijder, waarvan per definitie van bekend is dat deze slecht te zien zijn. Vaststaat dat de motorrijder (veel) te hard heeft gereden. Ten eerste verklaard de motorrijder zelf dat hij waarschijnlijk 80 km/u heeft gereden. Uit het door [verdachte] op voorhand bij brief d.d. 15 januari 2007 in het geding gebrachte rapportage van de deskundige Wahrtenberg d.d. 19 mei 2006 volgt dat deze snelheid heeft gelegen tussen de 76 – 102 km/u. Niet kan worden uitgesloten dat de motorrijder [slachtoffer] met een snelheid van 102 km/u heeft gereden. Maar ook een snelheid van 80 km/u op een 60 km weg is aanmerkelijk te hard.
Uit het voorgaande blijkt dat de heer [verdachte] enkel kan worden verweten geen vrije doorgang te hebben verleend aan de motorrijder [slachtoffer], waarbij niet kan worden uitgesloten dat de reden waarom de heer [verdachte][slachtoffer] niet heeft gezien en waardoor de heer [verdachte] geen vrije doorgang heeft verleend, zijnde de aanmerkelijk te hoge snelheid en de slechte zichtbaarheid van de motor, buiten de invloedssfeer van [verdachte] waren gelegen.
Uit de motivatie van het hof blijkt op geen enkele wijze welke omstandigheden het hof in haar besluitvorming heeft meegenomen om te oordelen dat bij [verdachte] sprake is geweest van schuld als bedoeld in artikel 6 Wegenverkeerswet 1994, anders dan [verdachte] linksaf is geslagen. Bovendien verzuimt het hof de aard en concrete ernst van de verkeersovertreding te vermelden op grond waarvan schuld als bedoeld in artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 kan worden aangenomen.
Feitelijk volgt deze aanmerkelijke onvoorzichtigheid uit het enkele — voorzichtig — afslaan van de heer [verdachte].
De door het hof opgevoerde bewijsmiddelen doen vermoeden dat het enkele links afslaan van de heer [verdachte] en de na het ongeval ontstane (overigens verschrikkelijk) zwaar lichamelijk letsel van de heer [slachtoffer] voor het hof voldoende is geweest om tot een bewezenverklaring te komen van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994. Uw Raad heeft echter in de hierboven uitspraak bepaald dat dit onvoldoende is om tot die bewezenverklaring te komen.
Op grond van het bovenstaande kan het bestreden arrest dan ook niet in stand blijven.
Middel II
Het rechts is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften, doordat het gerechtshof ten onrechte onbesproken heeft gelaten althans het verweer heeft verworpen dat de eventuele medeschuld aan de zijde van het slachtoffer de schuld van de verdachte niet opheft, althans het gerechtshof haar beslissing onjuist, onbegrijpelijk en/of onvoldoende heeft gemotiveerd.
Toelichting
Het hof geoordeeld dat enkel in extreme gevallen de medeschuld van het slachtoffer de schuld van verdachte kan opheffen. Een dergelijke situatie doet zich in deze situatie niet voor, aldus het gerechtshof.
Uit het door [verdachte] op voorhand in het geding gebrachte rapportage van de deskundige Wahrtenberg volgt dat deze snelheid heeft gelegen tussen de 76 – 102 km/u, een overschrijding van de maximumsnelheid van 27 tot 70%. Deze snelheidsoverschrijding door de motorrijder heeft plaatsgevonden op een weg waarop de gebruikelijke maximumsnelheid van 80 km/u nota bene is teruggebracht naar 60 km/u kennelijk in verband met de verkeersveiligheid. De daaraan gekoppelde conclusie van het gerechtshof dat een dergelijke overschrijding niet dusdanig is dat daarmee door andere weggebruikers geen rekening behoeft te worden gehouden, is dan ook onbegrijpelijk.
Daarbij komt dat uit de aanvullende rapportage van de deskundige Wahrtenberg d.d. 31 januari 2007 (door de raadsman bij brief d.d. 31 januari 2007 op voorhand in het geding gebracht) volgt dat indien [slachtoffer] zich aan de plaatselijke maximumsnelheid had gehouden, deze aanrijding had kunnen worden voorkomen.
In ieder geval beïnvloed een dergelijke overschrijding van de maximum snelheid en daarmee de ‘eigen’ schuld van de motorrijder wel de mate van schuld aan de aanrijding in die zin, dat daarmee aan de zijde van [verdachte] niet kan worden gesproken over aanmerkelijke onachtzaamheid. Door op het voormelde geen acht te slaan is het hof te kort geschoten in haar motivatie.
Op grond van het bovenstaande kan het arrest van het gerechtshof Arnhem d.d. 15 februari 2007 niet in stand blijven.
Dit schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. H.S. Bugter, advocaat (kantoorhoudende te (6721 ZJ) Bennekom aan de Halderweg 15) die daartoe door verzoeker tot cassatie bepaaldelijk is gevolmachtigd.
Bennekom, 24 augustus 2007.
H.S. Bugter