HR, 24-06-2008, nr. 00333/07 E
ECLI:NL:HR:2008:BD2740
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
24-06-2008
- Zaaknummer
00333/07 E
- LJN
BD2740
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2008:BD2740, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 24‑06‑2008
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2008:BD2740
ECLI:NL:HR:2008:BD2740, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 24‑06‑2008; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2008:BD2740
- Vindplaatsen
Conclusie 24‑06‑2008
Inhoudsindicatie
Voor onderzoek door de cassatierechter komen alleen in aanmerking middelen van cassatie als in de wet bedoeld. Als een zodanig middel kan slechts gelden een stellige en duidelijke klacht over de schending van een bepaalde rechtsregel en/of verzuim van een toepasselijk vormvoorschrift door de rechter die de bestreden uitspraak heeft gewezen.
Nr. 00333/07 E
Mr. Schipper
Zitting: 27 mei 2008
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1. De economische kamer van het Gerechtshof te Leeuwarden heeft bij arrest van 4 september 2006 -met vernietiging van een vonnis van de economische Politierechter in de Rechtbank te Leeuwarden van 24 januari 2006- de verdachte ter zake van "overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 10.1 van de Wet milieubeheer" veroordeeld tot een geldboete van vijfhonderd euro, subsidiair tien dagen hechtenis.
2. Tegen deze uitspraak heeft de verdachte beroep in cassatie ingesteld. Namens de verdachte heeft mr. L.H.W.M. Koenen, advocaat te Lisse, een schriftuur, ingezonden houdende één middel van cassatie. Mr Koenen heeft op 8 april 2008 het middel mondeling toegelicht.
3. Op 19 mei 2008 is nog een aanvullende schriftuur van cassatie ingediend door mr. Koenen, waarin het middel wordt aangevuld. De Hoge Raad kan op die, na de in art. 437, tweede lid, Sv bedoelde termijn ingekomen, schriftuur geen acht slaan.(1) Derhalve zal ik hetgeen is opgeworpen in voornoemde schriftuur dan ook buiten bespreking laten.
4. Er bestaat samenhang met de zaken, 00332/07, 00334/07, 00335/07 en 00336/07 tegen de verdachte. In al deze zaken zal ik vandaag concluderen.
5. Het middel behelst primair de klacht dat de zaak in hoger beroep niet is behandeld door een onpartijdig gerecht in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM en art. 14, eerste lid, IVBPR. Subsidiair is in ieder geval sprake van de schijn van partijdigheid van de drie raadsheren van het Hof, aldus de steller van het middel.
6. In de toelichting op het middel wordt verwezen naar de 87 als opmerkelijkheden aangeduide beweringen omtrent de partijdigheid van het Hof -en daarbij behorende toelichting- die in de zaak met nummer 00336/07 tegen de verdachte zijn aangevoerd. Voorts is in de toelichting nog het volgende vermeld:
"Verzocht wordt op onderhavige schriftuur te beslissen eerst nadat door de Hoge Raad een beslissing is genomen op de cassatieschriftuur in de zaak met griffienummer 00336/07, om reden dat indien in laatstgenoemde zaak mocht worden geoordeeld dat sprake is van (schijn van) partijdigheid van de drie rechters van het Gerechtshof Leeuwarden, zulks met zich brengt dat ook sprake is van de (schijn van) partijdigheid, om reden dat het dezelfde rechters in dezelfde procedure betreft."
7. In de zaak van de verdachte met griffienummer 00336/07 is hetzelfde middel voorgesteld. Ik heb in die zaak heden geconcludeerd tot verwerping van het beroep. Ik verwijs naar hetgeen ik daarover heb overwogen onder de punten 6 tot en met 10. In die zaak is mijns inziens van (schijn van) partijdigheid van de drie raadsheren van het Hof geen sprake. Reeds daarom dient ook het onderhavige middel te falen.
8. Het middel kan worden afgedaan met de in artikel 81 RO bedoelde motivering.
9. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
10. Deze conclusie strekt primair tot niet-ontvankelijkverklaring en subsidiair tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 Zie o.a. HR 14 november 2000, NJ 2001, 16 en HR 15 januari 2008, LJN: BB4853.
Uitspraak 24‑06‑2008
Inhoudsindicatie
Voor onderzoek door de cassatierechter komen alleen in aanmerking middelen van cassatie als in de wet bedoeld. Als een zodanig middel kan slechts gelden een stellige en duidelijke klacht over de schending van een bepaalde rechtsregel en/of verzuim van een toepasselijk vormvoorschrift door de rechter die de bestreden uitspraak heeft gewezen.
24 juni 2008
Strafkamer
nr. 00333/07 E
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden, Economische Kamer, van 4 september 2006, nummer 24/000236-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. L.H.W.M. Koenen, advocaat te Lisse, een schriftuur ingediend. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De schriftuur is mondeling toegelicht.
Een aanvulling op de schriftuur is eerst na afloop van de bij de wet gestelde termijn bij de griffie van de Hoge Raad ingekomen. De Hoge Raad kan op dit geschrift geen acht slaan.
De Advocaat-Generaal Schipper heeft primair geconcludeerd dat de Hoge Raad de verdachte niet-ontvankelijk zal verklaren in het beroep en subsidiair dat het beroep zal worden verworpen.
2. Beoordeling van de schriftuur en de ontvankelijkheid van het beroep
2.1. Voor onderzoek door de cassatierechter komen alleen in aanmerking middelen van cassatie als in de wet bedoeld. Als een zodanig middel kan slechts gelden een stellige en duidelijke klacht over de schending van een bepaalde rechtsregel en/of het verzuim van een toepasselijk vormvoorschrift door de rechter die de bestreden uitspraak heeft gewezen. De schriftuur voldoet niet aan dit vereiste, zodat zij onbesproken moet blijven.
2.2. Nu de verdachte niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft doen indienen, is niet in acht genomen het voorschrift van art. 437, tweede lid, Sv, zodat de verdachte in het beroep niet kan worden ontvangen.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst, W.A.M. van Schendel, J.W. Ilsink en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 24 juni 2008.