HR, 11-03-2008, nr. 07/12990 H
ECLI:NL:HR:2008:BC6210
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
11-03-2008
- Zaaknummer
07/12990 H
- LJN
BC6210
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2008:BC6210, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 11‑03‑2008; (Herziening)
- Vindplaatsen
Uitspraak 11‑03‑2008
Inhoudsindicatie
Herziening. Vooropgesteld moet worden dat een aanvrager bij een aanvrage tot herziening aannemelijk moet maken dat en waarom getuigen op een hem belastende verklaring terugkomen (vgl. HR LJN ZC9316). De redenen die X in het verslag heeft opgegeven voor het terugkomen op zijn bij de politie en bij de R-C afgelegde verklaringen, leveren onvoldoende overtuigende grond op om aan te nemen dat die verklaringen destijds onjuist zijn geweest.
11 maart 2008
Strafkamer
nr. 07/12990 H
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Roermond van 29 juni 2007, nummer 04/850412-06, ingediend door mr. A.L. Stegeman, advocaat te Roermond, namens:
[aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Politierechter heeft de aanvrager ontslagen van rechtsvervolging ter zake van het onder 1 tenlastegelegde en heeft hem ter zake van 2. "mishandeling" en 3. "opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat aan een ander toebehoort, vernielen", veroordeeld tot een geldboete van € 450,-, subsidiair 9 dagen hechtenis met (gedeeltelijke) toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen als in het vonnis omschreven.
2. De aanvrage tot herziening
De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de aanvrage
3.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden van feitelijke aard die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
3.2. In de aanvrage wordt aangevoerd dat de Politierechter ten aanzien van het onder 2 en 3 tenlastegelegde, gepleegd op 23 april 2005, tot een ander oordeel zou zijn gekomen dan een bewezenverklaring en de aanvrager daarvan zou hebben vrijgesproken, indien de Politierechter bekend zou zijn geweest met de bij de aanvrage gevoegde verklaring van [getuige 1].
3.3. Bij de aan de Hoge Raad ter beschikking staande stukken bevindt zich onder meer:
(i) een proces-verbaal van politie, inhoudende als de op 26 april 2005 afgelegde verklaring van [getuige 1], voor zover hier van belang:
"Ik wil hierbij aangifte doen van mishandeling. Dit door de vriend van mijn zus [betrokkene 1], [aanvrager].
(...)
Ik zag toen dat [aanvrager] met, ik meen, zijn linkerhand met de muis van zijn hand het bovenste glas van de voordeur stuk sloeg.
(...)
Ik zag en voelde dat [aanvrager] mij vervolgens met kracht met zijn linker geschoeide voet schopte. [Aanvrager] schopte mij een (1) maal hard tegen mijn rechter bovenbeen, juist in de overgang naar mijn bil. Deze schop deed erg pijn."
(ii) een proces-verbaal van politie, inhoudende als de op 3 maart 2006 afgelegde verklaring van [getuige 1], voor zover hier van belang:
"U vertelt mij dat er getuigenverklaringen zijn waarin wordt gezegd dat ik bij mijn moeder met kerst heb verteld dat ik een valse aangifte zou hebben gedaan tegen [aanvrager].
Dit klopt niet want ik heb het nooit over de aangifte gehad bij mijn moeder. De aangifte die ik tegen [aanvrager] heb gedaan is waar."
(iii) een proces-verbaal van de Rechter-Commissaris, inhoudende als de op 25 januari 2007 onder ede afgelegde verklaring van [getuige 1], voor zover hier van belang:
"Het klopt dat ik [aanvrager] vervolgens een raam van de voordeur kapotsloeg. Ik stond op dat moment achter mijn vader. Ik kon zien door het doorzichtige glas van de voordeur wat er buiten gebeurde.
(...)
[Aanvrager] heeft mij een keer geschopt en is weer weggegaan.
(...)
Ongeveer twee maanden geleden kwam ik ze in het dorp tegen. [Aanvrager] was daarbij en hij begon onmiddellijk moeilijk te doen. Hij begon te schelden en zei: "waarom heb jij een valse verklaring afgelegd".(...) U vraagt mij of ik van die uitspraak van [aanvrager] schrok. Nee want ik weet zelf heel goed dat ik de waarheid heb verklaard.
U houdt mij voor dat mijn zus [betrokkene 1] heeft verklaard dat ik helemaal niet buiten zou zijn geweest. Nou, ik ben zeker wel buiten geweest. Ik weet zelf heel zeker wat er gebeurd is. U zegt mij dat ze ook heeft verklaard dat ik helemaal niet getrapt ben door [aanvrager]. Nou, dat is wel zeker zo. Ik heb een half jaar niet kunnen voetballen, want ik had een inwendige bloeding daardoor.
(...)
Het klopt dat rond kerst 2005 ik ruzie had met mijn stiefvader, [getuige 3]. Het klopt ook dat ik toen naar mijn moeder ben gebracht door hem. (...) Ik heb daar niet gezegd dat ik valse aangifte heb gedaan. Ik weet niet meer zeker of er gesproken is over mijn aangifte. U zegt mij dat [betrokkene 1] daar ook over verklaard heeft. En u zegt mij dat [betrokkene 1] ook zegt dat ik daar gezegd heb een valse verklaring te hebben afgelegd. Dat is niet waar. Zij heeft een valse verklaring afgelegd."
3.4. Het bij de aanvrage gevoegde stuk houdende een verklaring van [getuige 1], ten aanzien waarvan in de aanvrage wordt gesteld dat dit het verslag is van een gesprek dat op 5 september 2007 ten kantore van de raadsman van de aanvrager heeft plaatsgevonden, houdt in, voor zover hier van belang:
"Aanwezig zijn A.L. Stegeman, advocaat te Roermond, [betrokkene 1] en [getuige 1]
A: [Getuige 1], vertel eens, waarom ben je hier gekomen op kantoor?
K: voor de band van mijn zus en haar vriend recht te krijgen en om af te zien van de schadevergoeding en voor een valse aangifte
A: ja, u heeft het over een valse aangifte. Heb je het dan over de aangifte die jij toen gedaan hebt tegen [aanvrager]?
K: ja
A: je hebt toen gezegd dat hij onder andere jou geschopt heeft, de politie heeft dat in ieder geval zo opgeschreven en later bij de Rechter-Commissaris heb je dat nog een keer gezegd. Kun je mij eens precies vertellen wat er gebeurd is. Heeft hij bijvoorbeeld wel geschopt of, wat is er gebeurd?
K: hij heeft niet geschopt
A: hij heeft jou niet geschopt. Je bent wel tussenbeide gekomen?
K: ja
A: maar hij heeft niets tegen jou gedaan. Hij heeft je niet geschopt of geduwd, of wat dan ook?
K: nee
(...)
A: ja, maar jij bent er heel stellig in en het is ook conform de waarheid nu, dat hij jou niet geschopt heeft?
K: nee
A: waarom heb je dat bij de politie verklaard?
K: omdat ik dat moest zeggen van mijn stiefvader [getuige 3]
A: en wat heeft [getuige 3] daarover tegen jou gezegd. Wat heeft hij jou gevraagd dan?
K: om het maar zo te zeggen "om [aanvrager] een oor aan te naaien"
(...)
A: oké, wat is er precies gebeurd met die ruit in je voordeur. Bij de politie heb je verklaard dat je gezien hebt, zelf gezien hebt, dat [aanvrager] die ruit heeft ingeduwd met zijn hand. Wat kun je nu vertellen over wat er toen gebeurd is?
K: dat ik het niet precies weet, omdat ik achter mijn vader stond
A: kun je dat iets duidelijker schetsen, je stond in de gang van het huis?
K: ja, achterin de gang en mijn vader stond voor aan de deur en [aanvrager] stond aan de andere kant van de deur en zij waren, ik weet niet precies wat er allemaal is gebeurd toen, maar ik heb niet gezien dat [aanvrager] de ruit heeft ingeslagen
A: en je kon dat ook niet zien, want je stond achter je vader?
K: ja
(...)
A: kan het zijn dat die deur is dichtgeslagen of tegen de muur is geslagen of in het kozijn is dichtgeslagen en dat daarbij de ruit is kapot gegaan?
K: dat kan, maar dat weet ik niet zeker
A: dat weet je niet zeker. Dat heb je niet precies gezien?
K: nee
A: heeft [getuige 3] tegen jou gezegd dat je hierover iets moest vertellen bij de politie?
K: ja
A: wat heeft hij dan tegen jou gezegd?
K: dat hij met zijn linkervuist, met de palm van zijn hand, de ruit in heeft geslagen
A: dat heeft hij zo tegen jou gezegd. Dat moest jij tegen de politie zeggen?
K: ja
A: oké, en wat was zijn bedoeling dan. Waarom wilde hij dat jij dat zei?
K: om [aanvrager] een oor aan te naaien
A: ja, was [getuige 3] tamelijk boos op [aanvrager]?
K: ja
A: je hebt dat later ook allemaal bij de Rechter-Commissaris nog een keer verklaard, onder ede zelfs nog. Dat hij die ruit heeft ingeslagen, dat hij jou geschopt heeft. Is dat waar wat je daar verklaard hebt, of is dat ook niet waar?
K: dat is ook niet waar
A: en wil je dat intrekken nu?
K: ja
A: en dat is nu de waarheid wat je nu verklaart?
K: ja
A: oké. Ik heb je uitgelegd dat het strafbaar is om een valse aangifte te doen bij de politie
K: ja
A: heb je dat begrepen?
K: ja
A: en je bent je bewust van het risico dat je nu loopt?
K: ja
(...)
A: oké. Dus je wilt nu gewoon schoon schip maken?
K: ja
A: en dat is nu ook echt de waarheid die je nu verklaart?
K: ja
A: en heb ik jou gevraagd om hier te komen of ben je hier uit eigen beweging gekomen?
K: uit eigen beweging."
3.5.1. Vooropgesteld moet worden dat een aanvrager bij een aanvrage tot herziening aannemelijk moet maken dat en waarom getuigen op een hem belastende verklaring terugkomen (vgl. HR 29 april 1997, LJN ZC9316, NJ 1997, 688).
3.5.2. Het bewijs van het onder 2 en 3 tenlastegelegde berust niet alleen op de hiervoor onder 3.3 weergegeven verklaringen van [getuige 1]. Zijn lezing van de gebeurtenissen wordt bevestigd door de verklaringen van [getuige 2] afgelegd bij de politie en onder ede bij de Rechter-Commissaris en van [getuige 3] afgelegd bij de politie. Het dossier bevat voorts medische informatie, gedateerd 27 april 2005, betreffende [getuige 1], welke inhoudt dat sprake was van drukpijn op de bilspier en van een spierkneuzing, waarvan de genezingsduur wordt geschat op een tot twee weken.
[Getuige 1] is blijkens de hiervoor onder 3.3 sub (ii) en (iii) weergegeven inhoud van de door hem afgelegde verklaringen, zowel bij de politie als bij de Rechter-Commissaris geconfronteerd met verklaringen van zijn moeder en van zijn zus [betrokkene 1] die erop neerkomen dat hij zou hebben verklaard dat hij een valse aangifte had gedaan tegen de aanvrager en dat hij niet was geschopt door de aanvrager; niettemin is hij toen uitdrukkelijk bij zijn eerdere, voor de aanvrager belastende, verklaringen gebleven.
Tegen deze achtergrond leveren de redenen die [getuige 1] in het hiervoor onder 3.4 weergegeven verslag heeft opgegeven voor het terugkomen op zijn bij de politie en bij de Rechter-Commissaris afgelegde verklaringen, onvoldoende overtuigende grond op om aan te nemen dat die verklaringen destijds onjuist zijn geweest.
3.6. Uit het vorenoverwogene vloeit voort dat de aanvrage kennelijk ongegrond is, zodat als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad wijst de aanvrage tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren W.A.M. van Schendel en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 11 maart 2008.