HR, 29-01-2008, nr. 02495/06
ECLI:NL:PHR:2008:BC2332
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
29-01-2008
- Zaaknummer
02495/06
- LJN
BC2332
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2008:BC2332, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 29‑01‑2008; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2008:BC2332
ECLI:NL:PHR:2008:BC2332, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 29‑01‑2008
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2008:BC2332
- Vindplaatsen
Uitspraak 29‑01‑2008
Inhoudsindicatie
CAG over 184 Sr. Een eventuele latere vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging t.z.v. een feit waarvoor ambtenaren iemand hebben aangehouden, brengt niet zonder meer mee dat deze ambtenaren t.t.v. de aanhouding niet in de rechtmatige uitoefening van hun bediening waren.
29 januari 2008
Strafkamer
nr. 02495/06
RR/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 15 maart 2006, nummer 20/008142-05, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.C.J. Lina, advocaat te Venlo, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 29 januari 2008.
Conclusie 29‑01‑2008
Inhoudsindicatie
CAG over 184 Sr. Een eventuele latere vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging t.z.v. een feit waarvoor ambtenaren iemand hebben aangehouden, brengt niet zonder meer mee dat deze ambtenaren t.t.v. de aanhouding niet in de rechtmatige uitoefening van hun bediening waren.
Nr. 02495/06
Mr. Vellinga
Zitting: 27 november 2007
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1. Verdachte is door het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch bij arrest van 15 maart 2006 wegens 2. 'wederspannigheid' en 3. 'opzetheling' veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken.
2. Namens verdachte heeft mr. A.J.C. Lina, advocaat te Venlo, één middel van cassatie voorgesteld.
3. In het middel wordt geklaagd over de verwerping van het verweer dat de verbalisanten niet werkzaam waren in de rechtmatige uitoefening van hun bediening toen zij de verdachte aanhielden en deze zich verzette.
4. Ten laste van de verdachte is onder 2 bewezen verklaard dat:
"hij op 31 juli 2004 in de gemeente Venlo, toen de aldaar dienstdoende [verbalisant 1], hoofdagent van politie en [verbalisant 2], agent van politie, verdachte op verdenking van het overtreden van artikel 184 Wetboek van Strafrecht op heterdaad ontdekt, hadden aangehouden en vastgegrepen, teneinde hem ten spoedigste voor te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, te weten het politieburo, zich met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtena(a)r(en), werkzaam in de rechtmatige uitoefening hunner bediening, door opzettelijk gewelddadig te trekken en te duwen;"
5. Het Hof heeft deze bewezenverklaring doen steunen op de volgende bewijsmiddelen (voor zover van belang):
1. een proces-verbaal van politie district Limburg-Noord nr PL2320/04-102498 d.d. 31 juli 2004 van de verbalisanten [verbalisant 1 en 2], inhoudende:
"Op 31 juli 2004 waren wij belast met algemene surveillance in Venlo. Op de openbare weg, de Keulsepoort zagen wij een tweetal personen staan. Wij zagen dat deze twee personen een hevige discussie voerden. Wij zagen dat deze twee personen enkele malen elkaar duwden of vastpakten.
Wij spraken de twee personen aan. Wij begrepen dat zij ruzie hadden gekregen om een drugstransactie.
Wij herkenden één persoon als [verdachte].
Ik, verbalisant [verbalisant 2], deelde de verdachte [verdachte] mede dat hij was aangehouden en dat hij mee moest naar het bureau van politie.
Wij hoorden dat de verdachte zei dat hij eerst zijn fiets wilde afsluiten. Wij zagen dat de verdachte [verdachte] op de plaats bleef staan en een passieve houding aannam.
Wij pakten de verdachte vast en brachten hem in de richting van het dienstvoertuig. Wij voelden dat de verdachte met kracht in tegenovergestelde richting duwde en trok. Wij kregen de verdachte [verdachte] door zijn hevige verzet niet onder controle. Wij voelden dat de verdachte zich met kracht bleef bewegen in de tegenovergestelde richting dan dat wij hem trachtten te brengen.
Uiteindelijk gelukte het ons om de verdachte [verdachte] de handboeien aan te leggen en in het dienstvoertuig te krijgen."
2. de verklaring van de verdachte zoals afgelegd bij de politie en opgenomen in een proces-verbaal, luidende:
"Vannacht, 31 juli 2004 ben ik met de fiets naar Venlo gegaan. In Venlo-centrum ontmoette ik een man. Ik zei tegen hem dat hij weg moest gaan. De man werd hierop handtastelijk. De politie deelde mij mede dat ik werd aangehouden. Ik werd vervolgens door de politie vastgepakt.
Ik wilde niet met de politie meegaan."
6. Het Hof heeft naar aanleiding van een verweer ten aanzien van het bewijs overwogen:
"Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
Met betrekking tot het onder parketnummer 04/057368-04 sub 2 ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit heeft de verdediging gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken omdat de aanhouding, waartegen verdachte zich heeft verzet, onrechtmatig is geweest.
Daartoe heeft de verdediging aangevoerd, dat het aan die aanhouding ten grondslag liggende bevel verblijfsontzegging is gegeven op grond van een niet rechtsgeldig mandaat door de burgemeester aan de politie.
Wat er op zich ook zij van de door de verdediging ter discussie gestelde mandatering, uit het door de politieambtenaren [verbalisant 1 en 2] opgemaakte proces-verbaal van aanhouding volgt dat zij tijdens surveillance verdachte op de openbare weg hevig zagen discussiëren met een ander, waarbij verdachte en die ander elkaar duwden en vastpakten. Reeds op grond van die waarnemingen konden zij ten aanzien van verdachte een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit ontlenen en konden zij, nu dat feit op heterdaad werd ontdekt tot aanhouding overgaan. Dat zij in hun besluitvorming om tot aanhouding over te gaan tevens een, mogelijk onjuist gemandateerd, bevel verblijfsontzegging hebben betrokken staat aan de rechtsgeldigheid van die aanhouding dan niet in de weg.
Het verweer wordt verworpen."
7. Ik begrijp het middel aldus dat het ten eerste klaagt dat het Hof het proces-verbaal van de politieambtenaren [verbalisant 1 en 2] heeft gedenatureerd door daaraan een andere strekking te geven nu uit de weergave van dat proces-verbaal in het proces-verbaal van de politierechter in eerste aanleg volgt dat de verdachte is aangehouden ter zake van de verblijfsontzegging. De tweede klacht van het middel luidt dat uit het bovenstaande volgt dat het oordeel van het Hof dat de verbalisanten in de rechtmatige uitoefening van hun bediening waren, niet juist is.
8. Het door het Hof tot het bewijs gebezigde politieproces-verbaal(1) bevindt zich bij de stukken van het geding. Dit proces-verbaal houdt -voor zover van belang- in:
"AANHOUDING DOOR:
De aanhouding werd verricht door verbalisanten:
[Verbalisant 1], hoofdagent van politie Basiseenheid Tegelen, distr. Venlo, regio Limburg-Noord.
[Verbalisant 2], agent van politie Basiseenheid Blerick, distr. Venlo, regio Limburg-Noord.
GROND VOOR AANHOUDING:
Artikel 184 LID 1 Wetboek van strafrecht
ivm
Artikel 3:8 Algemene Plaatselijke Verordening
REDEN VAN DE AANHOUDING:
De aanhouding van deze verdachte vond plaats naar aanleiding van het volgende:
Op zaterdag 31 juli 2004 waren wij, verbalisanten, belast met algemene surveillance in bet politiedistrict Venlo. Wij waren in uniform gekleed en reden in een opvallend dienstvoertuig.
Op zaterdag 31 juli 2004 omstreeks 03:30 uur zagen wij op de openbare weg, de Keulsepoort te Venlo een tweetal personen staan. Wij zagen dat deze twee personen een hevige discussie voerden. Wij zagen dat deze twee personen enkele malen elkaar duwden of vastpakten. Wij hadden het vermoeden dat zij ruzie met elkaar hadden. Wij bekeken dit voorval op een afstand van vijftig meter. Op enig moment zagen wij dat de langste van de twee personen de ander naar achteren duwde, waardoor deze tegen een fiets terecht kwam. Hierop zijn wij verbalisanten naar de twee personen toegegaan.
Wij, verbalisanten, spraken de twee personen aan. Wij begrepen dat zij ruzie hadden gekregen om een drugstransactie. Wij bemiddelden in deze zaak.
Wij, verbalisanten, herkenden de kleinere persoon als zijnde [verdachte]. Ambtshalve was ons bekend dat [verdachte] een verblijfsontzegging had voor het centrumgebied van Venlo.
Ik, verbalisant [verbalisant 2], deelde de verdachte [verdachte] mede hij aangehouden was terzake het overtreden van de verblijfsontzegging. Wij, verbalisanten, deelden de verdachte [verdachte] nog twee maal mede dat hij mee moest naar iet bureau van politie." (2)
9. Vooropgesteld moet worden dat het is voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt om, binnen de door de wet getrokken grenzen, van het beschikbare materiaal datgene tot het bewijs te bezigen wat deze uit een oogpunt van betrouwbaarheid daartoe dienstig voorkomt. Daarbij mag de rechter datgene terzijde stellen wat deze voor het bewijs van geen waarde acht.(3) De rechter mag de strekking van de verklaring geen geweld aandoen.(4)
10. Door te overwegen zoals hierboven is weergegeven heeft het Hof aan het tot het bewijs gebezigde proces-verbaal een andere strekking gegeven. Het politieproces-verbaal kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan dat de verdachte aanvankelijk is aangehouden ter zake van de verblijfsontzegging. Ook de zinsnede dat de verbalisanten bemiddelden in de drugsruzie duidt er niet op dat de verdachte ter zake van die ruzie is aangehouden.
11. De eerste klacht van het middel is dan ook terecht voor gesteld. Tot cassatie behoeft dit echter niet te leiden en wel om het navolgende.
12. Het middel steunt, zoals in de tweede klacht naar voren komt, op de stelling dat geen sprake is van een rechtmatige uitoefening van de bediening door ambtenaren als zij iemand aanhouden voor een feit waarvan later blijkt dat het niet kan worden bewezen.
13. In HR 3 maart 1987, NJ 1987, 851 was sprake van een vervolging wegens wederspannigheid. In cassatie werd aangevoerd dat van een redelijk vermoeden van schuld geen sprake kon zijn en dat het Hof een onjuiste betekenis had toegekend aan het begrip "rechtmatige uitoefening van zijn bediening". De Hoge Raad overwoog:
"5.5. In het in het middel onder 1.4 betoogde wordt miskend dat "een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit" in de zin van art. 27 Sv ook kan hebben bestaan indien bij nader onderzoek mocht blijken dat iemand het feit waarvan hij is verdacht niet heeft begaan of dat feit niet een volgens de wet strafbaar feit oplevert."
14. Kortom, een eventuele latere vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging ter zake van een feit waarvoor ambtenaren iemand hebben aangehouden, brengt niet zonder meer mee dat deze ambtenaren ten tijde van de aanhouding niet in de rechtmatige uitoefening van hun bediening waren. Dit betekent dat de stelling waarop het middel steunt onjuist is en het op die stelling gebaseerde verweer dat de ambtenaren niet optraden in de rechtmatige uitoefening van hun bediening terecht is verworpen, wat er ook zij van hetgeen het Hof te dien aanzien heeft overwogen.
15. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
16. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 Een proces-verbaal van aanhouding, politie district Limburg-Noord, district Ven/Tegelen, mutatienummer PL2320/04-102498 opgemaakt en gesloten op 31 juli 2004 door de verbalisanten [verbalisant 1 en 2].
2 Verderop is het proces-verbaal wordt vermeld dat moet worden gelezen dat de verdachte voor artikel 2:75 APV Venlo is aangehouden in plaats van art. 3:8.
3 HR 22 november 2005, LJN AU1993, NJ 2006, 219, ro. 3.8.
4 Zie de conclusie van mijn ambtgenoot Knigge en de door hem aangehaalde literatuur in zijn conclusie onder 7 voor HR 22 november 2005, LJN AU1993, NJ 2006, 219.