HR, 22-01-2008, nr. 00095/07 P
ECLI:NL:PHR:2008:BC1309
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
22-01-2008
- Zaaknummer
00095/07 P
- LJN
BC1309
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2008:BC1309, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 22‑01‑2008; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2008:BC1309
ECLI:NL:PHR:2008:BC1309, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 22‑01‑2008
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2008:BC1309
- Wetingang
art. 36e Wetboek van Strafrecht
- Vindplaatsen
NbSr 2008/77
Uitspraak 22‑01‑2008
Inhoudsindicatie
Profijtontneming. Blijkens zijn overwegingen heeft het Hof de ontnemingsmaatregel opgelegd t.z.v. het voordeel dat betrokkene heeft verkregen uit het bewezenverklaarde handelen dat betrekking heeft op deelneming aan een criminele organisatie in de periode van 1-9-1999 t/m 9-6-2000 en uit het opzettelijk handelen in strijd met art. 2.1.b Ow, meermalen gepleegd, in de periode van 19-2-2000 t/m 9-6-2000. Gelet op de door het Hof vastgestelde periodes en de door het Hof gebezigde berekeningsmethode is zijn oordeel dat de uitgaven die zijn gedaan vóór 1-9-1999, en dat de uitgaven die zijn gedaan ná 9-6-2000, kunnen worden aangemerkt als wederrechtelijk verkregen voordeel, niet begrijpelijk.
22 januari 2008
Strafkamer
nr. 00095/07 P
IC/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 30 augustus 2006, nummer 21/005599-05, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[betrokkene], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Utrecht" te Nieuwegein.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een beslissing van de Rechtbank te Zutphen van 27 februari 2002 - de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 211.634,-.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft mr. S.M. Krans, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot aanpassing van de opgelegde betalingsverplichting en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel klaagt onder meer dat het Hof - in strijd met de onschuldpresumptie - wederrechtelijk verkregen voordeel heeft vastgesteld met betrekking tot een periode waarin de betrokkene geen strafbare feiten heeft gepleegd.
3.2.1. Het bestreden arrest houdt - voor zover voor de beoordeling van het middel van belang - het volgende in:
"De veroordeelde is bij arrest van dit hof van 16 oktober 2003 (parketnummer 21-001562-01) terzake van onder meer deelneming aan een criminele organisatie in de periode van 1 september 1999 tot en met 9 juni 2000 en opzettelijk handelen in strijd met artikel 2, eerste lid, onder B, van de Opiumwet, meermalen gepleegd in de periode van 19 februari 2000 tot en met 9 juni 2000, veroordeeld tot straf.
Uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat veroordeelde uit het bewezenverklaarde handelen financieel voordeel heeft genoten.
Voor de schatting van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel zoekt het hof aansluiting bij het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 29 mei 2001, opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden financieel rechercheur, werkzaam bij het Bureau Regionale Recherche, vakgroep Financiële Recherche van de politie regio Noord- en Oost-Gelderland.
Het hof zal zich, in navolging van het eerdere besluit van het hof van 19 december 2003, bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel primair laten leiden door de uitgaven van de veroordeelde in de betreffende periode, hetgeen resulteert in de volgende berekening.
- uitgaven in de periode van 1 augustus 1999 tot en met 1 april 2000 ƒ359.739,29
- minus de kennelijk verschrijving in post 30 (moet ƒ 2.500,00 zijn in plaats van ƒ 25.000.00) ƒ 22.500,00-
- subtotaal ƒ337.239,29
- uitgaven in de periode van 1 april 2000 tot 28 juli 2000 ƒ106.127,78
- aanbetaling Mercedes SL 500 Roadster ƒ 15.000,00
- waarde horloge, merk Bugari ƒ 17.600,00
- aanwezig contant geld ƒ 770,00
- banktegoed bij de [bank A] ƒ 37.381,04+
Totaal ƒ514.118,11
(...)
Op grond van al het bovenstaande ontleent het hof aan de inhoud van wettige bewijsmiddelen de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op een bedrag van € 211.634,00 (= € 223.296,00 - € 11.662,00)."
3.2.2. Het in 's Hofs overwegingen genoemde rapport (bewijsmiddel 6) houdt - voor zover voor de beoordeling van het middel van belang - als relaas van de verbalisanten het volgende in:
"- overzicht van de uitgaven 1999-2000:
(...)
1 01-08-99 Huur Keiweg 14 A te Oosterhout f. 1.200,--
2 10-8-99 Huur Wuustwezel (sept ) - 1.080,--
3 11-8-99 Road Phone - 6.600,--
4 17-8-99 [bedrijf B] - 4.595,--
5 18-8-99 Road Phone - 1.762,50
6 25-8-99 [bedrijf C] - apparatuur - 4.886,--
(...)
69 27-7-00 Huur Wuustwezel jun.jul.aug.sept. - 4.320,--
70 27-7-00 Alvak - 162,--"
3.3. Blijkens zijn hiervoor weergegeven overwegingen heeft het Hof de ontnemingsmaatregel opgelegd ter zake van het voordeel dat de betrokkene heeft verkregen uit het bewezenverklaarde handelen dat betrekking heeft op deelneming aan een criminele organisatie in de periode van 1 september 1999 tot en met 9 juni 2000 en uit het opzettelijk handelen in strijd met art. 2, eerste lid, onder B, van de Opiumwet, meermalen gepleegd, in de periode van 19 februari 2000 tot en met 9 juni 2000.
3.4. Gelet op de door Hof vastgestelde periodes en de door het Hof gebezigde berekeningsmethode is zijn oordeel dat de onder 1 tot en met 6 vermelde uitgaven, die zijn gedaan vóór 1 september 1999, en dat de onder 69 en 70 vermelde uitgaven, die zijn gedaan ná 9 juni 2000, kunnen worden aangemerkt als wederrechtelijk verkregen voordeel, niet begrijpelijk.
3.5. Voor zover het middel daarover klaagt, is het gegrond. Om redenen van doelmatigheid zal de Hoge Raad zelf de zaak afdoen door genoemde posten in mindering te brengen op de door het Hof vastgestelde betalingsverplichting.
4. Beoordeling van het tweede middel
Voor onderzoek door de cassatierechter komen alleen in aanmerking middelen van cassatie als in de wet bedoeld. Als een zodanig middel kan slechts gelden een stellige en duidelijke klacht over de schending van een bepaalde rechtsregel en/of het verzuim van een toepasselijk vormvoorschrift door de rechter die de bestreden uitspraak heeft gewezen. De als middel aangeduide klacht voldoet niet aan dit vereiste, zodat zij onbesproken moet blijven.
5. Beoordeling van de middelen voor het overige
Voor het overige kunnen de middelen niet tot cassatie leiden. Dat behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
6. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
7. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van het opgelegde bedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
vermindert het te betalen bedrag in die zin dat de hoogte daarvan € 200.468,51 bedraagt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 22 januari 2008.
Conclusie 22‑01‑2008
Inhoudsindicatie
Profijtontneming. Blijkens zijn overwegingen heeft het Hof de ontnemingsmaatregel opgelegd t.z.v. het voordeel dat betrokkene heeft verkregen uit het bewezenverklaarde handelen dat betrekking heeft op deelneming aan een criminele organisatie in de periode van 1-9-1999 t/m 9-6-2000 en uit het opzettelijk handelen in strijd met art. 2.1.b Ow, meermalen gepleegd, in de periode van 19-2-2000 t/m 9-6-2000. Gelet op de door het Hof vastgestelde periodes en de door het Hof gebezigde berekeningsmethode is zijn oordeel dat de uitgaven die zijn gedaan vóór 1-9-1999, en dat de uitgaven die zijn gedaan ná 9-6-2000, kunnen worden aangemerkt als wederrechtelijk verkregen voordeel, niet begrijpelijk.
Nr. 00095/07 P
Mr Machielse
Zitting 20 november 2007
Conclusie inzake:
[betrokkene]
1. Het Gerechtshof te Arnhem heeft betrokkene op 30 augustus 2006 de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 211.634,00 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
2. Namens betrokkene heeft Mr B.L.M. Ficq, advocaat te Amsterdam, cassatie ingesteld. Mr S.M. Krans, tevens advocaat te Amsterdam, heeft een schriftuur ingezonden houdende drie middelen van cassatie.
3.1. Het eerste middel klaagt dat het hof in strijd met de onschuldpresumptie wederrechtelijk verkregen voordeel heeft vastgesteld over een periode waarin betrokkene geen strafbare feiten heeft gepleegd.
3.2. Betrokkene is bij arrest van 16 oktober 2003 veroordeeld voor onder meer deelneming aan een criminele organisatie in de periode van 1 september 1999 tot en met 9 juni 2000 en voor het opzettelijk handelen in strijd met artikel 2, eerste lid onder B, van de Opiumwet, meermalen gepleegd in de periode van 19 februari 2000 tot en met 9 juni 2000. Deze veroordeling is op 31 oktober 2003 onherroepelijk geworden. In onderhavige ontnemingszaak heeft het hof bij arrest van 19 december 2003 een betalingsverplichting opgelegd ter hoogte van € 233.296,-. Daarbij heeft het hof voorts rekening gehouden met een onherroepelijke veroordeling door de Rechtbank Breda d.d. 29 juni 1998 voor overtredingen van de Opiumwet in de periode van 1 januari 1997 tot en met 9 maart 1998.
3.3. Voor de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel heeft het hof zich in het arrest van 16 oktober 2003 gebaseerd op het 'rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 29 mei 2001', opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden financieel rechercheur werkzaam bij het Bureau Regionale Recherche, vakgroep Financiele Recherche van de politieregio Noord- en Oost Gelderland. In zijn arrest overweegt het hof onder meer dat niet aannemelijk is dat betrokkene in de periode waarop de ontnemingsvordering betrekking heeft in relevante mate inkomsten uit andere dan in artikel 36e Sr gedefinieerde bronnen heeft genoten en dat hij ter terechtzitting heeft verklaard ongeveer fl. 400.000 te hebben ontvangen voor zijn betrokkenheid bij strafbare feiten in het kader van de Bredase zaak.
3.4. De berekening in het genoemde rapport betreft een vermogensvergelijking. Zij is gebaseerd op uitgaven in de periode van 1 augustus 1999 tot en met 27 juli 2000, die (vermoedelijk) geen legale bron hebben nu is vastgesteld dat betrokkene in de betreffende periode onvoldoende legale inkomsten voor die uitgaven had. In de berekening wordt aldus niet direct gemotiveerd welk voordeel is te relateren aan de zogenaamde Bredase zaak uit 1998 en welk voordeel is te relateren aan de feiten waarvoor betrokkene bij arrest van 16 oktober 2003 is veroordeeld. Het hof heeft daardoor in zijn arrest ook niet aangegeven welk voordeel aan de oude en welke voordeel aan de nieuwe feiten kan worden toegerekend. Het arrest van de Hoge Raad d.d. 11 oktober 2005, dat volgde op het cassatieberoep van betrokkene tegen het arrest van het hof, luidt - voor zover hier relevant - als volgt:
"3.1. De middelen bevatten in de kern de klacht dat het Hof bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel ten onrechte het voordeel heeft betrokken dat is verkregen door feiten ter zake waarvan de betrokkene door de Rechtbank te Breda bij vonnis van 29 juni 1998 was veroordeeld en ter zake waarvan geen ontnemingsvordering is gevolgd.
3.2. Het gaat in deze zaak om het volgende. Het bestreden arrest is gewezen naar aanleiding van een door de Officier van Justitie bij de Rechtbank te Zutphen ingediende ontnemingsvordering. Die vordering was gebaseerd op art. 36e, derde lid, Sr naar aanleiding van een ten laste van de verdachte gewezen vonnis van genoemde Rechtbank van 11 juli 2001.
Blijkens de bestreden uitspraak heeft het Hof bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel mede het voordeel in aanmerking genomen dat door de betrokkene is verkregen uit feiten ter zake waarvan hij bij vonnis van de Rechtbank te Breda van 29 juni 1998 was veroordeeld.
In hoger beroep is namens de betrokkene aangevoerd dat het Openbaar Ministerie in zijn vordering voorzover betrekking hebbend op laatstgenoemde feiten niet-ontvankelijk diende te worden verklaard omdat de Officier van Justitie te Breda ter zake van die feiten geen ontnemingsvordering heeft gedaan.
Het Hof heeft dat verweer verworpen en heeft daartoe overwogen:
"Nu geen bijzondere omstandigheden zijn komen vast te staan staat het enkele feit dat - kort gezegd - in de Bredase zaak geen ontnemingsvordering werd ingesteld niet in de weg aan het thans betrekken van het in dat kader/feitencomplex gestelde genoten wederrechtelijk genoten voordeel."
3.3.1. Art. 36e Sr luidt, voorzover hier van belang:
"1. Op vordering van het openbaar ministerie kan bij een afzonderlijke rechterlijke beslissing aan degene die is veroordeeld wegens een strafbaar feit de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
2. De verplichting kan worden opgelegd aan de in het eerste lid bedoelde persoon die voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van het daar bedoelde strafbare feit of soortgelijke feiten of feiten waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door hem zijn begaan.
3. Op vordering van het openbaar ministerie kan bij een afzonderlijke rechterlijke beslissing aan degene die is veroordeeld wegens een misdrijf, waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, en tegen wie als verdachte van dat misdrijf een strafrechtelijk financieel onderzoek is ingesteld, de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, indien gelet op dat onderzoek aannemelijk is dat ook dat feit of andere strafbare feiten er op enigerlei wijze toe hebben geleid dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen."
3.3.2. Art. 511b, eerste lid, Sv luidt, voorzover hier van belang:
"Een vordering van het openbaar ministerie als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt zo spoedig mogelijk doch uiterlijk twee jaren na de uitspraak in eerste aanleg bij de rechtbank aanhangig gemaakt."
3.4.1. Het Hof heeft bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel de feiten waarvoor de betrokkene door de Rechtbank te Breda was veroordeeld klaarblijkelijk aangemerkt als "andere strafbare feiten" als bedoeld in art. 36e, derde lid, Sr.
3.4.2. Uit het onder 3.3 genoemde samenstel van bepalingen volgt dat een ontnemingsvordering naar aanleiding van een veroordeling als bedoeld in het eerste dan wel het derde lid van art. 36e Sr moet worden ingesteld binnen twee jaren na de uitspraak in eerste aanleg.
Daarmee is niet verenigbaar dat in een geval als het onderhavige, waarin na een eerdere veroordeling een ontnemingsvordering ter zake van de feiten waarop die veroordeling betrekking had, binnen genoemde termijn is uitgebleven, die feiten alsnog naar aanleiding van een latere veroordeling als "andere strafbare feiten" in de zin van art. 36e, derde lid, Sr, tot voorwerp van ontneming kunnen worden gemaakt. Het andersluidende oordeel van het Hof geeft dus blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
3.5. De middelen zijn dus terecht voorgesteld."
3.5. Het na terugwijzing gewezen en hier bestreden arrest is voor wat betreft de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel wederom gebaseerd op het hierboven vermelde rapport van 29 mei 2001. Het arrest luidt - voor zover hier van belang - als volgt:
"De veroordeelde is bij arrest van dit hof van 16 oktober 2003 (parketnummer 21-001562-01) terzake van onder meer deelneming aan een criminele organisatie in de periode van 1 september 1999 tot en met 9 juni 2000 en opzettelijk handelen in strijd met artikel 2, eerste lid, onder B, van de Opiumwet, meermalen gepleegd in de periode van 19 februari 2000 tot en met 9 juni 2000, veroordeeld tot straf.
Uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat veroordeelde uit het bewezenverklaarde handelen financieel voordeel heeft genoten.
Voor de schatting van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel zoekt het hof aansluiting bij het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 29 mei 2001, opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden financieel rechercheur, werkzaam bij het Bureau Regionale Recherche, vakgroep Financiële Recherche van de politie regio Noord- en Oost-Gelderland.
Het hof zal zich, in navolging van het eerdere besluit van het hof van 19 december 2003, bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel primair laten leiden door de uitgaven van de veroordeelde in de betreffende periode, hetgeen resulteert in de volgende berekening.
- uitgaven in de periode van 1 augustus 1999 tot en met 1 april 2000 ƒ 359.739,29
- minus de kennelijk verschrijving in post 30
(moet ƒ 2.500,00 zijn in plaats van ƒ 25.000,00)ƒ 22.500,00 -
--------------------
- subtotaal ƒ 337.239,29
- uitgaven in de periode van 1 april 2000 tot 28 juli 2000 ƒ 106.127,78
- aanbetaling Mercedes SL 500 Roadster ƒ 15.000,00
- waarde horloge, merk Bugari ƒ 17.600,00
- aanwezig contant geld ƒ 770,00
- banktegoed bij de [bank A] ƒ 37.381,04 +
---------------------
Totaal ƒ 514.118,11
Naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad van 11 oktober 2005 is veroordeelde in de gelegenheid gesteld zijn stelling te onderbouwen dat hij ƒ 400.000,00 had overgehouden aan een andere zaak waarvoor hij op 29 juni 1998 door de rechtbank te Breda is veroordeeld en dat hij dit voordeel derhalve niet in de onderhavige zaak heeft genoten.
Het hof acht het in het geheel niet aannemelijk dat een bedrag van ƒ 400.000,00 reeds tot het vermogen van veroordeelde behoorde op het moment dat hij voor het eerst betrokken raakte bij de thans aan de orde zijnde delicten. Het hof gaat hierbij voorbij aan de oncontroleerbare stellingen van veroordeelde dat hij in de Bredase zaak een vergoeding van ƒ 400.000,00 heeft gekregen voor de verhuur van een pand en dat hij dit geld tijdens zijn detentie van maart 1998 tot september 1999 in zijn huis in een sporttas heeft bewaard.
Het hof heeft daarnaast kennis genomen van de berekening in het eerdergenoemde rapport welke is gebaseerd op de vermoedelijk afgezette hoeveelheid XTC. In april 2000 zou ongeveer 80 kilo XTC-poeder zijn geproduceerd, waarvan tijdens een huiszoeking op 9 juni 2000 in de schuur van verdachte 26,1 kilo poeder is aangetroffen. Uit onderzoek bleek dat dit poeder een MDMA gehalte van ongeveer 94% had.
Uit bij de Unit Synthetische drugs bekende gegevens blijkt dat voor één kilo gereed MDMA-product een bedrag tussen de ƒ 19.000,00 en ƒ 20.000,00 betaald dient te worden. Ervan uitgaande dat de ontbrekende 53,9 kilogram MDMA poeder (= 80 kilo - 26,1 kilo) voor het gemiddelde bedrag van ƒ 19.500,00 is verkocht, zou dit ƒ 1.051.050,00 hebben opgebracht. Op dit bedrag moeten dan nog de berekende kosten van ƒ 301.978,00 in mindering worden gebracht, zodat een wederrechtelijk verkregen voordeel van ƒ 749.072,00 overblijft.
Het hof gaat hierbij voorbij aan de stelling van veroordeelde dat de ontbrekende 53,9 kilo MDMA poeder in beslag is genomen tijdens het onderzoek van het zogenaamde "Dubbeldikteam" in Brabant. Allereerst klopt deze stelling getalsmatig niet, nu door het "Dubbeldikteam" 66,9 kilo MDMA is aangetroffen in plaats van 53,9 kilo. Daarbij is het feit dat deze MDMA op dezelfde wijze was verpakt als de 26,1 kilo MDMA die bij veroordeelde is aangetroffen, onvoldoende indicatie dat deze partij deels afkomstig was van de door verdachte geproduceerde, en naar moet worden aangenomen verkochte, partij van 80 kilo XTC.
De bovengenoemde berekening inzake de vermoedelijk afgezette hoeveelheid XTC versterkt de eerdergenoemde conclusie op grond van de uitgavenvariant dat veroordeelde ten aanzien van de bewezenverklaarde feiten minimaal een voordeel van ƒ 514.118,11, omgerekend € 223.296,00, heeft genoten.
Uit het dossier blijkt dat veroordeelde op 7 september 1999 in België bij de [bank A] een bankrekening heeft geopend en daar op 8 september 1999 een contante storting heeft gedaan van BEF 514.637,00, zijnde ongeveer ƒ 25.700,00. Hieruit kan worden afgeleid dat veroordeelde op het moment dat hij betrokken raakte bij de thans aan de orde zijnde delicten hoogstwaarschijnlijk reeds de beschikking had over deze ƒ 25.700,00, omgerekend € 11.662,00, zodat het hof dit bedrag in mindering zal brengen op het berekende voordeel.
Op grond van al het bovenstaande ontleent het hof aan de inhoud van wettige bewijsmiddelen de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op een bedrag van € 211.634,00 (= € 223.296,00 - € 11.662,00)."
Als bewijsmiddel 6 is als volgt gebruik gemaakt van het hiervoor vermelde rapport:
"6. de op de bij de wet voorgeschreven opgemaakte berekening wederrechtelijk verkregen voordeel door [betrokkene] - gevoegd in ordner II met het opschrift "Vlinderteam - Strafrechtelijk Financieel Onderzoek - [betrokkene]" (bijlage 17) - gesloten op 29 mei 2001, rapportnummer PL0633/00-202520/02, door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden financieel rechercheur, houdende -zakelijk weergegeven- het:
- relaas van verbalisanten:
Tijdens het onderzoek is gebruik gemaakt van gegevens verkregen uit een verzoek om rechtshulp aan de Procureur des Konings te Antwerpen. Van de Procureur des Koning werden ondermeer de volgende stukken ontvangen proces-verbaal nazicht bankrekeningen [betrokkene]/[persoon 1] met bijlagen. In het kader van het rechtshulpverzoek werd op 24 oktober 2000 huiszoeking verricht in de door [betrokkene] gehuurde woning te [woonplaats], [b-straat 1].
Uit informatie van de CRI bleek dat [betrokkene] van 9 april 1998 tot 8 maart 2000 gedetineerd was geweest, met dien verstande dat [betrokkene] vanaf 29 juni 1999 tot 13 september 1999 vanuit de penitentiaire inrichting "Maashegge" te Overloon, in het kader van een individuele trajacetbegeleiding heeft gewerkt bij de firma [bedrijf D] te [plaats A]. Van 13 september 1999 tot en met het einde van zijn straftijd op 8 maart 2000 was [betrokkene] onder elektronisch toezicht geplaatst. In deze periode zou [betrokkene] ook hebben gewerkt bij [bedrijf D] te [plaats A].
De directeur van [bedrijf D] verklaarde dat [betrokkene] vanaf 29 juni 1999 tot januari 2000 dagelijks bij hem had gewerkt. [betrokkene] ontving geen loon. Hij kreeg alleen reiskosten vergoed.
Blijkens informatie bij de belastingdienst bleek dat voor de jaren 1998, 1999 en 2000 geen loongegevens bekend waren van [betrokkene]. Door [betrokkene] is ook geen aangifte gedaan van inkomstenbelasting of winst uit onderneming over deze jaren.
In de periode gelegen tussen 1 augustus 1999 en 1 april 2000 werden door [betrokkene] grote uitgaven gedaan, zowel contant als via bankrekeningen. In deze periode werden door [betrokkene] grote hoeveelheden chemicaliën ingekocht, die kunnen worden gebruikt bij de vervaardiging van synthetische drugs. Door [betrokkene] werd in deze periode totaal f. 359.739,29 uitgegeven, voor de aankoop van chemicaliën en privé uitgaven.Gezien het feit dat deze uitgaven niet konden worden gedaan van legale inkomsten moet [betrokkene] dus inkomsten hebben gehad uit andere bronnen.
In de periode van 1 april 2000 tot 27 juli 2000 werd door [betrokkene] totaal f. 106.127,78 uitgegeven voor de aankoop van chemicaliën en privé uitgaven.
Uit het financiële onderzoek werd bekend dat [betrokkene] bij de [bank A] te [plaats B] vanaf september 1999 de beschikking had over 7 bankrekeningen. Dit waren één bankrekening, één spaarrekening in Belgische franken en vijf valutarekeningen. De rekeningen in Belgische franken werden gebruikt voor contante stortingen, opnames en diverse betalingen. De spaarrekening in Belgische franken werd gebruikt voor een huurwaarborg voor de woning van [betrokkene] in [woonplaats].
- overzicht van de uitgaven 1999-2000:
nr datum soortbedrag
1 01-08-99 Huur Keiweg 14 A te Oosterhout f. 1.200,- -
2 10-8-99 Huur Weestwesel (sept)- 1.080,- -
3 11-8-99 Road Phone- 6.600,- -
4 17-8-99 [bedrijf B] - zonnebank- 4.595,- -
5 18-8-99 Road Phone- 1.762,50
6. 25-8-99 [bedrijf C] - apparatuur- 4.886,- -
7. 1-9-99 Huur Keiweg 14 A te Oosterhout- 1.200,- -
8. 7-9-99 Reparatie deur [woonplaats]- 1.242,- -
9 17-9-99 Road Phone- 612,41
10 30-9-99 Huur [woonplaats] - okt.nov.dec. - 3.240,- -
11 30-9-99 Telekempo- 273,56
12 30-9-99 Iveka- 196,02
13 30-9-99 Pidpa- 108,76
14 30-9-99 Aanbetaling duikhorloge- 100,- -
15 1-10-99 Huur Keiweg 14 A te Oosterhout- 1.200,- -
16 1-11-99 Huur Keiweg 14 A te Oosterhout- 1.200,- -
17 4-11-99 Tandarts [persoon 2]- 1.393,- -
18 16-11-99 Road Phone- [bedrijf E]17-11-99 [bedrijf E]- 21.000,- -
20 29-11-99 Boete met wielklem [00-AA-BB]- 126,50
21 1-12-99 Huur Keiweg 14 A te Oosterhout-[bedrijf E]2 2-12-99 [bedrijf E]- 39.750,- -
23 23-12-99 Huur [woonplaats]- 18.515,- -
24 15-12-99 Road Phone- [bedrijf E]20-12-99 [bedrijf E]- 800,- -
26 20-12-99 [bedrijf U] apparaten- 1.[bedrijf E]8-12-99 [bedrijf E]- 7.500,- -
28 31-12-99 [bedrijf U] afwasautomaat- 2.000,- -
29 1-1-00 Huur Keiweg 14 A te Oosterhout- 1.[bedrijf E]0-1-00 [bedrijf E](het hof leest)- 2.5[bedrijf E]-1-00 [bedrijf E]- 6.750,- -
32 1-2-00 Huur Keiweg 14 A te Oosterhout- 1.200,- -
33 4-1-00 Huur [woonplaats] jan.febr. - 2.160,- -
34 4-1-00 Electrabel- 392,04
35 4-2-00 [bedrijf F] Tenerife- 12.980,70
transportf. 152.722,89
nr datum soortbedrag
transportf. 152,722,89
36 4-2-00 [bedrijf F] Tenerife- 6.376,90
37 [bedrijf E]ijf E]- 1.500,- -
38 5[bedrijf E]jf E]- 200,- -
39 25-2-00 Road Phone- 3.000,- -
40 28-2-00 Feest [persoon 3]- 2.086,50
41 28-2-00 [bedrijf G] sieraden- 18.000,- -
42 29-2-00 Huur [a-straat] [woonplaats]- 8.600,- -
43 29-2-00 Huur [a-straat] [woonplaats]- 400,- -
44 1-3-00 Huur [woonplaats] mrt.apr.mei- 3.240,- -
45 1-3-00 Huur Keiweg 14 A te Oosterhout- 1.200,- -
46 3-3-00 [bed[bedrijf E]200,- -
47 7-3-00 [bedrijf H] Videocamera- 4.385,- -
48 8-3-00 [bedrijf J] kleding- 728,- -
49 8-3-0[bedrijf E]]- 55.100,- -
50 13-3-00[bedrijf E]- 14.500,- - +
f. 337.239,29
nr datum soort bedrag
51 1-4-00 Huur Keiweg 14 A te Oosterhoutf. 1.200,- -
52 5-4-00 Road Phone- 44,06
53 7-4-00 Storting op rekening Intergra- 495,- -
54 10-4-00 [bedrijf U] RVS-koelkast- 4.540,- -
55 13-4-00 Electrabel- 653,45
56 18-4-00 [bedrijf E] 32.600,- -
57 18-4-00 [[bedrijf E]1.600,- -
58 28-4-00 Huur Mercedes [CCC-000]- 16.388,55
59 28-4-00 Medisch Centrum Scheveningen- 9.000,- -
60 4-5-00 Reparatie [00-DD-EE]- 1.958,48
61 8-5-00 Boete met wielklem- 140,25
62 8-5-00 Road Phone- 4.666,15
63 16-5-0[bedrijf E]]- 2.600,- -
64 18-5-00[bedrijf E]- 16.300,- -
65 18-5-00 [bedrijf K] kleding- 1.047,- -
66 31-5-00 Electrabel- 409,54
67 2-6-00 Huur [00-FF-GG]- 1.900,- -
68 8-6-00 [bedrijf F] Indonesie- 6.103,30
69 27-7-00 Huur [woonplaats] jun.jul.aug.sept. - 4.320,- -
70 27-7-00 [bedrijf P]- 162,- - +
f. 106.127,78"
3.6. Het eerste middel wijst erop dat het wederrechtelijk verkregen voordeel is berekend op basis van het uitgavenpatroon van betrokkene. Het middel keert zich tegen het betrekken bij die schatting van uitgavenposten 1, 2, 3, 4, 5, 6, 69 en 70, omdat die uitgaven zijn gedaan voorafgaande aan en na afloop van de periode waar de feiten op zien waarvoor betrokkene bij arrest van 16 oktober 2003 is veroordeeld. Volgens het middel is dit in strijd met de onschuldpresumptie. In dat verband baseert de steller van het middel zich zonder nadere toelichting op de uitspraak van het EHRM 1 maart 2007 in de zaak Geerings (NJ 2007, 349 m.nt. M.J. Borgers) om vervolgens slechts te betogen dat hetgeen in die uitspraak wordt overwogen ook geldt voor onderhavige zaak. Dat is mijns inziens echter een beetje te kort door de bocht. De zaak Geerings betrof een groep verdachten die grootschalig goederen stal en verkocht. In enkele afgeluisterde telefoongesprekken werden percentages genoemd van groothandelsprijzen die kennelijk de prijs aanduidden die de groep verdachten voor de gestolen goederen vroeg. Die percentages werden als uitgangspunt gebruikt voor de bepaling van het verkregen voordeel dat gelijkelijk aan een ieder werd toegerekend ondanks Geerings' verweer dat hij niets had gekregen.
3.7. Deze betrekkelijk algemene uitgangspunten om vast te stellen welk voordeel Geerings had verkregen gingen het EHRM te ver.(1) De overwegingen van het EHRM hielden in - zo vatte mijn ambtgenoot mr. Vellinga in zijn conclusie voor HR 5 juni 2007, LJN BA2269 samen - dat de onschuldpresumptie was geschonden op twee gronden die ieder voor zich dit oordeel zelfstandig kunnen dragen, namelijk de grond dat de ontnemingsmaatregel is toegepast in een geval waarin - kort gezegd - niet is gebleken van concrete, aan de veroordeelde voorgehouden opbrengsten van de door deze gepleegde strafbare feiten en de grond dat de ontneming juist de feiten betrof waarvan was vrijgesproken.(2) Het EHRM overwoog met nadruk dat op geen enkele wijze was aangetoond dat Geerings beschikte over vermogensbestanddelen waarvan de herkomst door hem niet kon worden verklaard. De uitspraak van het EHRM houdt mijns inziens in dat ontneming niet kan plaatsvinden van voordeel dat is verkregen met feiten waarvan is vrijgesproken. Verder lijkt het erop dat het EHRM niet een bepaalde berekeningsmethode afkeurt, maar vooral ervoor wil waken dat klakkeloos betalingsverplichtingen worden opgelegd voor bedragen die worden verondersteld een illegale herkomst te hebben, maar waarvan niet is komen vast te staan dat de veroordeelde die voorhanden heeft gehad. Doordat dit in de ogen van het EHRM kennelijk niet vaststond en het daarbij ook nog ging om feiten waarvan was vrijgesproken, onderscheidde deze zaak zich van zaken waarin het EHRM ontneming van voordeel uit 'andere feiten' wel toeliet. Het EHRM:
"The features which these cases had in common are that the applicant was convicted of drugs offences; that the applicant continued to be suspected of additional drugs offences; that the applicant demonstrably held assets whose provenance could not be established; that the assets were reasonably presumed to have been obtained through illegal activity; and that the applicant had failed to provide a satisfactory alternative explanation."
3.8. Het middel beargumenteert niet waarom onderhavige zaak meer is te vergelijken met de zaak Geerings dan met de zaken die het EHRM in het laatste citaat omschrijft. Het stelt slechts dat de onschuldpresumptie is geschonden omdat betrokkene wordt geacht voorafgaande aan en na afloop van de bewezenverklaarde periode geen strafbare feiten te hebben gepleegd zodat over die periode geen voordeel kan worden berekend. Het mag duidelijk zijn dat die gevolgtrekking uit het arrest van het EHRM niet is af te leiden, omdat hier van een vrijspraak geen sprake is, terwijl van vermogen is gebleken waarvan de legale herkomst niet is verklaard. Het behaalde voordeel is afgeleid uit concrete en aangetoonde grote financiele uitgaven door betrokkene, met inachtneming van het feit dat betrokkene niet op reguliere wijze geld verdiende (vermogensvergelijking).(3) Overigens kan het middel ten aanzien van de uitgaven na afloop van de bewezenverklaarde periode alleen al niet slagen doordat die uitgaven redelijkerwijs kunnen worden aangemerkt als voordeel dat met de bewezenverklaarde feiten is verkregen.
3.9. Het verbaast mij dat de steller van het middel zo sterk focust op de zaak Geerings. De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak in onderhavige zaak geoordeeld dat geen voordeel mag worden meegenomen voor zover dat is verkregen uit feiten waarvoor betrokkene in de Bredase zaak is veroordeeld, omdat de ontnemingsvordering daartoe te laat is ingediend. Zonder de nationale regeling zou een dergelijke berekening niet zonder meer in strijd met de onschuldpresumptie hoeven zijn.(4) Het oordeel van het hof stuit volgens de Hoge Raad echter af op het voorschrift van art. 511b Sv. Het had mijns inziens meer voor de hand gelegen nu in cassatie te stellen dat het hof gelet daarop de uitgaven voorafgaande aan de bewezenverklaarde periode, althans uitgaven die zijn gedaan met voordeel uit de "Bredase feiten", niet had mogen meenemen bij de vaststelling van het verkregen voordeel. Het hof heeft namelijk niets veranderd aan de uitgavenposten die het bij de bereking van het voordeel heeft meegenomen. Waar het hof in zijn arrest van 2003 nog uitdrukkelijk overwoog dat betrokkene heeft verklaard fl. 400.000 te hebben verdiend met de "Bredase feiten", doet het dat nu niet meer. Het neemt in plaats daarvan nu alleen aan dat betrokkene op 1 augustus 1999 in ieder geval niet over fl. 400.000 beschikte, zodat de uitgaven vanaf die datum met voordeel uit de aan het oordeel van het hof onderworpen feiten is gefinancierd.
3.10. Het hof maakt daarmee in feite gebruik van de omstandigheid dat bij een vermogensvergelijking de directe relatie tussen afzonderlijke vermogensbestanddelen en de feiten als bedoeld in art. 36e leden 1, 2 en 3 Sr niet behoeft te worden aangetoond. Het hof schakelt door aan te nemen dat de 'Bredase feiten' niet hebben bijgedragen aan de vermogensvorming het voorschrift van art. 511b Sv uit.(5) De uitspraak van de Hoge Raad wordt daarmee gereduceerd tot een pure motiveringskwestie. Dat komt misschien onbevredigend over maar de wetgever heeft er bewust voor gekozen het ontnemen van wederrechtelijk verkregen voordeel te vereenvoudigen door nauwelijks eisen te stellen aan de vaststelling van die andere feiten. De schatting door het hof wordt er ook niet onbegrijpelijk mee. De hier bedoelde uitgaven zijn immers gedaan lang na de "Bredase feiten" en dat het vermogen in bezit specifiek daarmee is behaald of legaal is verkregen is niet aannemelijk geoordeeld. Dat betrokkene in de tussenliggende periode grotendeels gedetineerd is geweest doet daar niet aan af.
3.11. Het hof overweegt dat betrokkene op 7 september 1999 een rekening heeft geopend bij de [bank A] en de dag erop (slechts, AM) fl. 25.700,- heeft gestort, zodat kan worden aangenomen dat hij al over dat bedrag beschikte voorafgaande aan zijn betrokkenheid bij de bewezenverklaarde feiten (vanaf 1 september 1999). Dat bedrag brengt het hof vervolgens in mindering op het geschatte voordeel. Dat sluit weer aan bij de overweging van het hof dat is gebleken dat de veroordeelde uit het bewezenverklaarde handelen financieel voordeel heeft genoten, en wel tot een bedrag van € 211.634,00, en dat het hof voor de schatting van de omvang van het voordeel aansluiting zoekt bij het rapport van 29 mei 2001. Ik kan dat niet anders lezen dan dat het hof slechts het oog heeft gehad op het voordeel dat de bewezenverklaarde feiten moeten hebben opgeleverd.
Maar dan is het feit dat het hof bij de schatting van het verkregen voordeel uitgaven heeft meegenomen die vooraf gingen aan de bewezenverklaarde periode onverklaarbaar. Dat behoeft evenwel niet tot cassatie te leiden omdat de Hoge Raad zelf de posten 1 tot en met 6 in mindering op het voordeel kan brengen.
3.12. Het middel is vruchteloos voorgesteld, mits de Hoge Raad bereid is de voorgestelde correctie toe te passen.
4.1. Het tweede middel klaagt dat het door het hof vastgestelde wederrechtelijk verkregen voordeel niet uit de gebezigde bewijsmiddelen is af te leiden.
4.2. Volgens het middel blijkt uit de bewijsmiddelen ten aanzien van het merendeel van de zeventig uitgavenposten, zoals vermeld in het als bewijsmiddel 6 gebruikte rapport, niet dat de uitgaven zijn gedaan of dat het genoemde bedrag daadwerkelijk is uitgegeven. De steller van het middel poneert hier een ongemotiveerde en algemeen geformuleerde bewijsklacht en laat het aan de Hoge Raad en mij over die zelf op detail te beoordelen. Wat er precies mankeert aan het bewijs voor de uitgavenposten wordt niet toegelicht, niet eens op basis van een kleine selectie van uitgavenposten. Als middel van cassatie ex art. 437 Sv kan slechts gelden een stellige en duidelijke klacht over de schending van een rechtsregel of het verzuim van een toepasselijk vormvoorschrift door de rechter die de bestreden uitspraak heeft gewezen. Ik geef Uw Raad in overweging deze klacht niet als cassatiemiddel aan te merken.
4.3. Voor zover u daarin niet meegaat, heb ik de impliciete opdracht van de steller van het middel slaafs opgevolgd. Ik merk op dat voor zover ik heb nagegaan blijkt dat waar uitgaven niet direct zijn af te leiden uit de bewijsmiddelen zij zijn te herleiden in onderliggende stukken waarnaar in de betreffende bewijsmiddelen wordt verwezen. Dat is mijns inziens een toelaatbare manier om de vaststelling van het verkregen voordeel te onderbouwen, terwijl in het middel nergens wordt toegelicht waar onderliggende stukken ontbreken. Kortgezegd is mij niet gebleken wat er aan het bewijs mankeert. Voorafgaand aan de korte bespreking van de uitgavenposten zal ik voor de overzichtelijkheid de gebezigde bewijsmiddelen vermelden met uitzondering van het hierboven reeds aangehaalde bewijsmiddel 6.
"1. de door de veroordeelde ter terechtzitting van het hof op 7 november 2003 afgelegde verklaring -zakelijk weergegeven- inhoudende:
Ik ben op een redelijk actieve wijze betrokken geweest bij het leveren van spullen voor het laboratorium in Almen. Ik verzorgde de chemicaliën en ik bepaalde waar de productie naar toe ging. PMK kan je met andere stoffen omzetten in MDMA poeder. Tachtig liter chemicaliën is omgezet in 96 kilogram poeder. De productie heeft plaatsgevonden eind april 2000. 26 kilogram is bij mij in de schuur aangetroffen.
2. het op de bij de wet voorgeschreven opgemaakt proces-verbaal van verhoor - gevoegd in ordner I met het opschrift "Vlinderteam - Strafrechtelijk Financieel Onderzoek - [betrokkene]" (bijlage 3) - gesloten op 21 juni 2000, mutatienummer PL0633/00-233079, door [verbalisant 3], hoofdagent van politie, en [verbalisant 4], agent van politie, inhoudende -zakelijk weergegeven- de verklaring van veroordeelde:
Ik verblijf sinds december 1999 in [woonplaats] op de [a-straat 1]. Ik woon daar samen met [persoon 1]. Ik heb ook een adres in [woonplaats], [b-straat 1]. Ik heb daar gewoond en het appartement heb ik nog, maar ik verblijf daar niet meer.
3. de lijst van aangetroffen goederen in de Mercedes met het kenteken [00-DD-EE] - gevoegd in ordner III met het opschrift "Vlinderteam - Strafrechtelijk Financieel Onderzoek - [betrokkene]" (bijlage 24) - door het hof te bezigen als een schriftelijk bescheid als bedoeld in artikel 344, 1e lid aanhef en onder ten 2e van het Wetboek van Strafvordering, houdende -zakelijk weergegeven-:
- een huurovereenkomst voor een Mercedes, kenteken [CCC-000]
- een rekening voor een bedrag van f. 9.000,-- van het Medisch Centrum
- rekeningen van de dealer, betreffende de Mercedes voorzien van het kenteken [00-DD-EE]
- een bekeuring d.d. 8 mei 2000
4. de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen strafrechtelijk onderzoek - gevoegd in ordner III met het opschrift "Vlinderteam - Strafrechtelijk Financieel Onderzoek - [betrokkene]" (bijlage 30) - door het hof te bezigen als een schriftelijk bescheid als bedoeld in artikel 344, 1e lid aanhef en onder ten 2e van het Wetboek van Strafvordering, houdende -zakelijk weergegeven-:
Lijst van door het Vlinderteam inbeslaggenomen voorwerpen die beschikbaar werden gesteld aan het Strafrechtelijk Financieel Onderzoek tegen [betrokkene]:
- brief met huurcontract pand Keiweg 14 A te Oosterhoutkenmerk MER A 1/29
- kwitantie f. 8.600,-- huur [a-straat 1] te [woonplaats]kenmerk MER A 1/29
- faktuur met betaalbon [bedrijf U]kenmerk MER A 1/29
- factuur reisbureau [bedrijf L]kenmerk MER D 1
- copie factuur [persoon 3]kenmerk MER 1/29
- factuur, betalingsbon en certificaten [bedrijf G]kenmerk 1e SLK 1.4
- betalingsbon [bedrijf H]kenmerk BG WK 2.1
- bon [bedrijf J]kenmerk Gen 1e SLK 1.4
- kopie bewijs van storting [bedrijf V]kenmerk MER A 1/29
- bon [bedrijf M]kenmerk Gen 1e SLK 1.4
5. de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen [woonplaats], [b-straat 1] - gevoegd in ordner III met het opschrift "Vlinderteam - Strafrechtelijk Financieel Onderzoek - [betrokkene]" (bijlage 30) - door het hof te bezigen als een schriftelijk bescheid als bedoeld in artikel 344, 1e lid aanhef en onder ten 2e van het Wetboek van Strafvordering, houdende -zakelijk weergegeven-:
- factuur Firma [bedrijf N]
- boete stadstoezicht 29 november 1999
- afrekening tandarts [persoon 2] d.d. 4 november 1999
- opdrachtbevestiging tussen [betrokkene] en [bedrijf B]
- reçu d.d. 30 september 1999 van de firma [bedrijf O]
- factuur d.d. 25 augustus 1999 op naam van [betrokkene] vanwege de firma [bedrijf C]
(..)
Posten 1, 7, 15, 16, 21, 29, 32, 45 en 51
7. het op de bij de wet voorgeschreven opgemaakt proces-verbaal van verhoor naar aanleiding van het aangetreffen van een inbeslaggenomen huurcontract betreffende Keiweg 14A te Oosterhout - gevoegd in ordner II met het opschrift "Vlinderteam - Strafrechtelijk Financieel Onderzoek - [betrokkene]" (bijlage 17/1) - gesloten op 28 juni 2000, mutatienummer PL0633/00-233079, door [verbalisant 5], agent van politie, en [verbalisant 3], hoofdagent van politie, inhoudende -zakelijk weergegeven- de verklaring van [persoon 4]:
Ik ben eigenaar van het pand Keiweg 14 A te Oosterhout. Het pand bood ik middels een advertentie te huur aan. Op deze advertentie werd telefonisch gereageerd door een persoon die zich [betrokkene] noemde. Hij toonde belangstelling en na een bezichtiging accepteerde [betrokkene] het pand. Het betreffende pand is een gestoffeerde etagewoning met een maandelijkse huurprijs van f. 1.200,--. [betrokkene] betaalde mij vervolgens tweemaal de huur contant, waarvan eenmaal huur als borg. De huur van het pand werd door [betrokkene] iedere keer voor de eerste dag van de nieuwe maand contant aan mij voldaan. Omstreeks 1 april 2000 maakte [betrokkene] aan mij kenbaar dat hij het pand niet meer nodig had. Per 1 mei 2000 zijn nieuwe huurders in het pand getrokken.
U toont mij een foto (Opmerking verbalisanten: aan [persoon 4] werd een foto van [betrokkene], geboren op [geboortedatum] 1970 getoond). Ik herken de man op de foto voor de volle 100% als de man die zich ten overstaan van mij [betrokkene] noemde.
Posten 2, 10, 33, 44 en 69
8. een als bijlage opgemaakt proces-verbaal van verhoor - gevoegd in ordner II met het opschrift "Vlinderteam - Strafrechtelijk Financieel Onderzoek - [betrokkene]" (bijlage 17/2) - opgemaakt door [verbalisant 6], eerste wachtmeester bij de Belgische Rijkswacht, door het hof te bezigen als een schriftelijk bescheid als bedoeld in artikel 344, 1e lid aanhef en onder ten 5e van het Wetboek van Strafvordering, inhoudende -zakelijk weergegeven- de verklaring van [persoon 5]:
Ik ben de eigenaar van de woning te [woonplaats], [b-straat 1]. Ik heb het appartement verhuurd via het immobiliënkantoor [bedrijf P] te [vestigingsplaats]. Het appartement is gehuurd door [betrokkene] vanaf 1 september 1999 voor een bedrag van 20.000,- BEF per maand. De betalingen gebeurden via de rekening van de [bank A] van [betrokkene] naar mijn bankrekening.
Posten 3, 5, 9, 18, 24, 39, 52 en 62
9. het op de bij de wet voorgeschreven opgemaakt proces-verbaal van verhoor naar aanleiding van het bij de huiszoeking in [woonplaats] aangetroffen factuur van [bedrijf N] - gevoegd in ordner II met het opschrift "Vlinderteam - Strafrechtelijk Financieel Onderzoek - [betrokkene]" (bijlage 17/3) - gesloten op 15 december 2000, proces-verbaal no. 200012131230 HAV, door [verbalisant 7], inspecteur van politie, inhoudende -zakelijk weergegeven- de verklaring van [persoon 6]:
Ik ben regiomanager van [bedrijf Q]. Eerder had dit bedrijf de naam [bedrijf N]. Ik ben onder andere verantwoordelijk voor de vestiging Breda. U toont mij een factuur d.d. 18 augustus 1999 van debiteur [0001]. Als factuuradres is genoemd: [naam 1]/GSM huur Breda. Ik herinner mij de naam [naam 1] als zijde een naam van een persoon die mij vertelde dat hij zo genoemd wenste te worden. Ik herinner mij de man. Het was een slanke man met donkerblond haar. Hij is ook een keer hier geweest van een jonge vrouw die donkerblond/zwart haar had. Hij wenste mobiele telefoonapparatuur bij de vestiging te kopen en wel op contante basis. Hij wenste geen rekeningen toegezonden te krijgen. Ik had in de gaten dat het een klant betrof die goed voor het geld was. Uit de administratie blijkt dat de man met de naam "[naam 1]" op 11 augustus 1999 met ons bedrijf voor de eerste maal zaken heeft gedaan. Hij nam toen twee huurabonnementen van f. 255,32 per stuk en stortte voor elk abonnement f. 3.000,--. Als ik bemerk dat het door de cliënt contant betaalde bedrag voor abonnements- en gesprekskosten bijna verbruikt is bel ik ze op. Indien de cliënt niet binnen een afgesproken tijd zijn tegoed contant opwaardeert laat ik het nummer afsluiten. Ik instrueerde het personeel dat, indien een persoon die zich bekend maakte als [naam 1], deze persoon op coulante wijze geholpen diende te worden omdat de rekening altijd betaald werd.
Uit het debiteurenbestand blijkt dat door de man die zich "[naam 1]" liet noemen en onder die naam in de administratie is opgenomen totaal f. 20.863,92 aan ons bedrijf is betaald. Deze betalingen zijn altijd contant gedaan.
Post 4
10. een fotokopie van een opdrachtbevestiging van [bedrijf B] te Oosterhout - gevoegd in ordner II met het opschrift "Vlinderteam - Strafrechtelijk Financieel Onderzoek - [betrokkene]" (bijlage 17/4) - aangetroffen bij de huiszoeking in [woonplaats], door het hof te bezigen als een schriftelijk bescheid als bedoeld in artikel 344, 1e lid aanhef en onder ten 5e van het Wetboek van Strafvordering, houdende -zakelijk weergegeven- :
Opdracht bevestiging Datum: 17-08-99
Naam: [betrokkene]
Adres: [b-straat 1]
Plaats: [woonplaats]
1 Saphhire 26/1f. 4.595,--
Voldaan 17/8-00
Onleesbare handtekening
Post 6
11. een fotokopie van een winkelreservering van [bedrijf C] - gevoegd in ordner II met het opschrift "Vlinderteam - Strafrechtelijk Financieel Onderzoek - [betrokkene]" (bijlage 17/6) - aangetroffen bij de huiszoeking in [woonplaats], door het hof te bezigen als een schriftelijk bescheid als bedoeld in artikel 344, 1e lid aanhef en onder ten 5e van het Wetboek van Strafvordering, houdende -zakelijk weergegeven- :
Naam: [betrokkene]
Adres:[b-straat 1]
Plaats: [woonplaats]
Datum:25-9-99
Diverse elektrische apparaten voor een totale waarde van f. 4.886,00
Betaald
02-9-99
Onleesbare handtekening
Posten 8, 11, 12, 13, 34, 55, 66 en 70:
12. een brief van [bank A] te [plaats C], gedateerd 5 oktober 2000, met daarbij gevoegd historieken van zichtrekening 853-8815872-59 - gevoegd in ordner II met het opschrift "Vlinderteam - Strafrechtelijk Financieel Onderzoek - [betrokkene]" (bijlage 17/8) - door het hof te bezigen als een schriftelijk bescheid als bedoeld in artikel 344, 1e lid aanhef en onder ten 5e van het Wetboek van Strafvordering, waaruit blijkt:
- dat op 7 september 1999 23.000,-- BEF is betaald aan [persoon 5], met omschrijving "reparatie deur";
- dat op 30 september 1999 5.066,-- BEF is betaald aan Telekempo;
- dat op 30 september 1999 3.630,-- BEF is betaald aan Iveka;
- dat op 30 september 1999 2.014,-- BEF is betaald aan Pidpa;
- dat op 4 januari 2000 6.960,00 BEF is betaald aan Electrabel;
- dat op 13 april 2000 12.101,00 BEF is betaald aan Electrabel;
- dat op 31 mei 2000 7.584,-- BEF is betaald aan Electrabel, en
- dat op 27 juli 2000 3.000,-- BEF is betaald aan [bedrijf P].
Post 14
13. een fotokopie van een reçu van [bedrijf O] te [vestigingsplaats] - gevoegd in ordner II met het opschrift "Vlinderteam - Strafrechtelijk Financieel Onderzoek - [betrokkene]" (bijlage 17/14) - aangetroffen bij de huiszoeking in [woonplaats], door het hof te bezigen als een schriftelijk bescheid als bedoeld in artikel 344, 1e lid aanhef en onder ten 5e van het Wetboek van Strafvordering, houdende -zakelijk weergegeven- :
[Betrokkene]
België
Tel. [06-nummer]
Bestellen Seiko duikhorloge
Aanbetaald f. 100,--
Post 17
14. een fotokopie van een begroting opgemaakt door [persoon 2] tandarts te [plaats A] - gevoegd in ordner II met het opschrift "Vlinderteam - Strafrechtelijk Financieel Onderzoek - [betrokkene]" (bijlage 17/17) - aangetroffen bij de huiszoeking in [woonplaats], door het hof te bezigen als een schriftelijk bescheid als bedoeld in artikel 344, 1e lid aanhef en onder ten 5e van het Wetboek van Strafvordering, houdende -zakelijk weergegeven- :
Voldaan f. 1.400,-- per kas - onleesbare paraaf
[betrokkene]
[b-straat 1]
[woonplaats]
Datum 4 november 1999
Posten 19, 22, 25, 27, 30, 31, 37, 38, 46, 49, 50, 56, 57, 63 en 64
15. het op de bij de wet voorgeschreven opgemaakt proces-verbaal van verhoor - gevoegd in ordner II met het opschrift "Vlinderteam - Strafrechtelijk Financieel Onderzoek - [betrokkene]" (bijlage 17/19) - gesloten op 18 juli 2000, mutatienummer PL0633/00-233079, door [verbalisant 5] en [verbalisant 4], beiden agent van politie, inhoudende -zakelijk weergegeven- de verklaring van [persoon 7]:
Ik ben mede-directeur van [bedrijf R], gevestigd te [vestigingsplaats].
In 1997 werd ik benaderd door een persoon die ik als [naam 2] ken. Ik weet dat deze man eigenlijk [betrokkene] heet. Ik heb deze [betrokkene] tijdens mijn verhoor als getuige door uw collega's op 26 juni 2000 van een foto herkend. Ik denk dat ik eind vorig jaar weer door [betrokkene] werd benaderd. Ik wist dat hij toen gevangen had gezeten. [betrokkene] vroeg mij of ik hem chemische stoffen en gassen kon leveren. Ik wist toen meteen dat dit voor de productie van chemische drugs gebruikt zou gaan worden. Ik wist dat [betrokkene] was gepakt voor het produceren van XTC. Ik heb aan [betrokkene] de afgelopen tijd, dus de tijd nadat hij vrij is gekomen, chemische stoffen en gassen verkocht. Alle door [betrokkene] bestelde goederen werden contant door [betrokkene] aan mij betaald.
16. het op de bij de wet voorgeschreven opgemaakt proces-verbaal van verhoor - gevoegd in ordner II met het opschrift "Vlinderteam - Strafrechtelijk Financieel Onderzoek - [betrokkene]" (bijlage 17/19) - gesloten op 19 september 2000, door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden financieeel rechercheur, inhoudende -zakelijk weergegeven- de verklaring van [persoon 7]:
Van alle goederen die aan [betrokkene] werden verkocht werd door mij een verkoopfactuur opgemaakt. Deze goederen werden vermeld op een verzamelfactuur contante verkopen of op een aparte factuur. Een aantal facturen werd op naam gezet van [bedrijf S].
Post 20
17. een fotokopie van een beschikking Stadstoezicht Amsterdam - gevoegd in ordner II met het opschrift "Vlinderteam - Strafrechtelijk Financieel Onderzoek - [betrokkene]" (bijlage 17/20) - aangetroffen bij de huiszoeking in [woonplaats], door het hof te bezigen als een schriftelijk bescheid als bedoeld in artikel 344, 1e lid aanhef en onder ten 5e van het Wetboek van Strafvordering, houdende -zakelijk weergegeven- :
Dagtekening beschikking: 29-11-1999
Kenteken voertuig: [00-AA-BB]
Totaal van de verschuldigde bedragen f. 126,50
Nota betaald d.d. 29-11-1999.
Posten 23, 42 en 43
18. het op de bij de wet voorgeschreven opgemaakt proces-verbaal van verhoor - gevoegd in ordner II met het opschrift "Vlinderteam - Strafrechtelijk Financieel Onderzoek - [betrokkene]" (bijlage 17/23) - gesloten op 28 juni 2000, mutatienummer PL0633/00-233079, door [verbalisant 3], hoofdagent van politie, en [verbalisant 5], agent van politie, inhoudende -zakelijk weergegeven- de verklaring van [persoon 8]:
Ik directeur van [bedrijf T] te [vestigingsplaats]. Ik ben benaderd door [persoon 8], wonende [a-straat 1] te [woonplaats]. Deze mevrouw vertelde dat zij haar woning wilde verhuren. Ik heb de woning op een zogenaamde huurlijst gezet. Omstreeks half november 1999 werd ik gebeld door een manspersoon die zich voorstelde als [betrokkene]. Na enkele bezichtingen liet hij mij weten dat hij het pand wilde huren. Op 13 december 1999 had ik een huurovereenkomst in concept opgemaakt. [betrokkene] kwam met zijn vriendin. De vrouw was gebruind en had halflang donker haar. Ze had een tenger figuur en zag er goed verzorgd uit. Ik schatte haar leeftijd op ongeveer 35 jaar. Vervolgens namen zij het de huurovereenkomst door. [betrokkene] ging akkoord maar zei dat de overeenkomst op naam van zijn vriendin moest komen. De overeenkomst moest op naam komen van [persoon 9], geboren op [geboortedatum] 1972. Ik heb deze overeenkomst vervolgens in orde gemaakt. Tijdens de overdracht van de woning is door [betrokkene] aan mij een bedrag betaald van f. 18.515,--. Dit betrof de borg en de huur van de woning. Dit bedrag is door [betrokkene] contant betaald.
U toont mij een twaalftal foto's. De man op foto 6 herken ik als [betrokkene] (Opmerking verbalisanten: Foto nummer 6 betreft de foto van [betrokkene], geboren op [geboortedatum] 1970).
19. een fotokopie van een kwitantie - gevoegd in ordner III met het opschrift "Vlinderteam - Strafrechtelijk Financieel Onderzoek - [betrokkene]" (bijlage 17/42) - inbeslaggenomen door het Vlinderteam, door het hof te bezigen als een schriftelijk bescheid als bedoeld in artikel 344, 1e lid aanhef en onder ten 5e van het Wetboek van Strafvordering, houdende -zakelijk weergegeven- :
Kwitantie
Ontvangen van [persoon 9]
[a-straat 1]
[postcode] [woonplaats]
betreft huur april en mei 2000
bedrag f. 8.600,--
Breda, 29 februari 2000
onleesbaar ondertekend + stempel [bedrijf T]
20. een fotokopie van een kwitantie - gevoegd in ordner III met het opschrift "Vlinderteam - Strafrechtelijk Financieel Onderzoek - [betrokkene]" (bijlage 17/43) - inbeslaggenomen door het Vlinderteam, door het hof te bezigen als een schriftelijk bescheid als bedoeld in artikel 344, 1e lid aanhef en onder ten 5e van het Wetboek van Strafvordering, houdende -zakelijk weergegeven- :
Kwitantie
Ontvangen van [persoon 9]
[a-straat 1]
[postcode] [woonplaats]
betreft gedeelte huur juni 2000
bedragf. 400,--
Breda, 29 februari 2000
onleesbaar ondertekend + stempel [bedrijf T]
Posten 26, 28 en 54
21. het op de bij de wet voorgeschreven opgemaakt proces-verbaal van verhoor naar aanleiding van de inbeslaggenomen factuur met betaalbon van [bedrijf U] - gevoegd in ordner II met het opschrift "Vlinderteam - Strafrechtelijk Financieel Onderzoek - [betrokkene]" (bijlage 17/26) - gesloten op 14 augsutus 2000, mutatienummer PL0633/00-233079, door [verbalisant 7], inspecteur van politie, en [verbalisant 8], brigadier van politie, inhoudende -zakelijk weergegeven- de verklaring van [persoon 10]:
Met mijn echtgenoot drijf ik een radio en tv winkel in [plaast D] onder de naam "[bedrijf U]". U vraagt mij of ene [betrokkene], wonende te [woonplaats] aan de [a-straat], goederen bij ons bedrijf heeft gekocht. U toont mij een kopie van een factuur die door ons bedrijf is afgegeven.
[Betrokkene] heeft op 20 december 1999 een electrisch fornuis en een gaskookplaat gekocht. Hij betaalde contant. Voorts heeft [betrokkene] op 31 december 1999 een afwasmachine gekocht. Ook deze apparatuur heeft hij contant betaald. Omstreeks 10 april 2000 heeft [betrokkene] een roestvrij stalen Combikast van het merk AEG gekocht. Deze koel/vrieskast is door hem op 12 april 2000 contant betaald. In totaal is voor een bedrag van f. 7.873,-- aan goederen aan [betrokkene] geleverd.
Posten 35, 36 en 68
22. het op de bij de wet voorgeschreven opgemaakt proces-verbaal van verhoor naar aanleiding van een inbeslaggenomen factuur van reisbureau [bedrijf L] - gevoegd in ordner II met het opschrift "Vlinderteam - Strafrechtelijk Financieel Onderzoek - [betrokkene]" (bijlage 17/35) - gesloten op 3 augustus 2000, mutatienummer PL0633/00-233079, door [verbalisant 5] en [verbalisant 4], beiden agent van politie, inhoudende -zakelijk weergegeven- de verklaring van [persoon 11]:
Ik ben reisconsulente van [bedrijf F], gevestigd te [vestigingsplaats].
Ik kan u verklaren dat [betrokkene] mij bekend is en dat hij de navolgende reizen heeft geboekt:
4 februari 2000 - een reis naar Tenerife ten name van [betrokkene] en [persoon 1], ter waarde van f. 12.980,70;
5 februari 2000 - een reis naar Tenerife ten name van [naam 3] en [naam 4], ter waarde van f. 6.376,90;
6 juni 2000 - een reis naar Indonesie ten name van [betrokkene] en [naam 5], ter waarde van f. 6.103,30.
Ik kan u verklaren dat alle bovenstaande reizen door [betrokkene] persoonlijk en contant zijn voldaan.
Post 40 en 59
23. het op de bij de wet voorgeschreven opgemaakt proces-verbaal van verhoor - gevoegd in ordner III met het opschrift "Vlinderteam - Strafrechtelijk Financieel Onderzoek - [betrokkene]" (bijlage 17/40) - gesloten op 15 juni 2000, mutatienummer PL0633/00-233079, door [verbalisant 3], hoofdagent van politie, en [verbalisant 4], agent van politie, inhoudende -zakelijk weergegeven- de verklaring van [persoon 1]:
U toont mij een rekening (afkomstig) van [persoon 3]. Dit is de rekening van mijn feest. Ik geef maar één keer in de vier jaar een feest en dan doe ik het goed. [Betrokkene] en ik hebben allebei de helft betaald.
U toont mij een rekening van het Medisch Centrum Scheveningen. [betrokkene] heeft de rekening voorgeschoten. Ik zou de helft betalen maar dat is nog niet gebeurd.
Post 41
24. het op de bij de wet voorgeschreven opgemaakt proces-verbaal van verhoor naar aanleiding van de inbeslaggenomen factuur, betalingsbon en certificaten van [bedrijf G] - gevoegd in ordner III met het opschrift "Vlinderteam - Strafrechtelijk Financieel Onderzoek - [betrokkene]" (bijlage 17/41) - gesloten op 29 augustus 2000, mutatienummer PL0633/00-233079, door [verbalisant 4] en [verbalisant 5], beiden agent van politie, inhoudende -zakelijk weergegeven- de verklaring van [persoon 12]:
Ik ben medewerkster bij [bedrijf G], gevestigd te [vestigingsplaats]. U toont mij een kassabon met nummer [0002] met bijbehorende handgeschreven bon. Ik kan mij herinneren dat ik deze sieraden verkocht heb. Ik kan me herinneren dat deze sieraden zijn gekocht door een manspersoon in het gezelschap van een vrouw. Deze man was ongeveer 30 jaar oud en zonnebankbruin. Ik zie aan de kassabon dat het op de bon vermelde bedrag van f. 18.000,-- contant is afgerekend.
Post 47
25. het op de bij de wet voorgeschreven opgemaakt proces-verbaal van verhoor naar aanleiding van de inbeslaggenomen betalingsbon van [bedrijf H] - gevoegd in ordner III met het opschrift "Vlinderteam - Strafrechtelijk Financieel Onderzoek - [betrokkene]" (bijlage 17/47 - gesloten op 29 augustus 2000, mutatienummer PL0633/00-233079, door [verbalisant 4] en [verbalisant 5], beiden agent van politie, inhoudende -zakelijk weergegeven- de verklaring van [persoon 13]:
U toont mij een kopie van een rekening met nummer [0003] van "[bedrijf H]". Ik herken als eigenaar van deze firma derhalve deze rekening. Ik kan mij herinneren dat ik deze op de bon genoemde camera op 7 maart 2000 heb verkocht. Het op de bon vermelde bedrag van f. 4.385,-- is door die persoon cash betaald.
Post 48
26. een fotokopie van een kassabon van [bedrijf J] te [vestigingsplaats] - gevoegd in ordner III met het opschrift "Vlinderteam - Strafrechtelijk Financieel Onderzoek - [betrokkene]" (bijlage 17/48) - inbeslaggenomen door het Vlinderteam, door het hof te bezigen als een schriftelijk bescheid als bedoeld in artikel 344, 1e lid aanhef en onder ten 5e van het Wetboek van Strafvordering, houdende -zakelijk weergegeven- :
08-03-00
Heren ondermodef. 549,--
Heren T.shirt- 179,--
Totaal notaf. 728,--
Contantf. 1.000,--
Wisselgeldf. 272,--
Post 53
27. een fotokopie van een bewijs van storting - gevoegd in ordner III met het opschrift "Vlinderteam - Strafrechtelijk Financieel Onderzoek - [betrokkene]" (bijlage 17/53) - inbeslaggenomen door het Vlinderteam, door het hof te bezigen als een schriftelijk bescheid als bedoeld in artikel 344, 1e lid aanhef en onder ten 5e van het Wetboek van Strafvordering, houdende -zakelijk weergegeven- :
Bewijs van storting - f. 495,-- op girorekening [rekeningnummer] van [bedrijf V] - door [betrokkene]
Op het bewijs staat een stempel waaruit blijkt dat op 7 april 2000 deze storting is gedaan.
Post 58
28. een als bijlage opgemaakt proces-verbaal van verhoor naar aanleiding van het aantreffen van een huurovereenkomst met betrekking tot een Mertcedes, kenteken [CCC-000] - gevoegd in ordner III met het opschrift "Vlinderteam - Strafrechtelijk Financieel Onderzoek - [betrokkene]" (bijlage 17/58) - opgemaakt door [verbalisant 6], eerste wachtmeester bij de Belgische Rijkswacht, door het hof te bezigen als een schriftelijk bescheid als bedoeld in artikel 344, 1e lid aanhef en onder ten 5e van het Wetboek van Strafvordering, inhoudende de verklaring van [persoon 14]:
Ik ben afgevaardigde bestuurder van de firma [bedrijf W] te [vestigingsplaats]. Ikzelf heb nooit [betrokkene] ontmoet of gesproken. Ik heb wel de administratie gedaan inzake het huurcontract tussen [betrokkene] en de firma [bedrijf W] voor het huren van een Mercedes met nummerplaat [CCC-000]. Het huurcontract heb ik zelf opgesteld en zelf getekend. [betrokkene] heeft sedert 1 april 2000 een bedrag van 100.000,-- BEF per maand betaald voor de huur.
Post 60
29. een fotokopie van een rekening van [bedrijf X], dealer van Mercedes-Benz Personenwagens - gevoegd in ordner III met het opschrift "Vlinderteam - Strafrechtelijk Financieel Onderzoek - [betrokkene]" (bijlage 17/60) - aangetroffen in de Mercedes met het kenteken [00-DD-EE], door het hof te bezigen als een schriftelijk bescheid als bedoeld in artikel 344, 1e lid aanhef en onder ten 5e van het Wetboek van Strafvordering, houdende -zakelijk weergegeven- :
Rekening voor : [betrokkene]kontant
Kenteken: [00-DD-EE]
Totaal in NLG: 1.958,48
Voldaan
Onleesbare handtekening
Post 61
30. een fotokopie van een beschikking Stadstoezicht Amsterdam - gevoegd in ordner III met het opschrift "Vlinderteam - Strafrechtelijk Financieel Onderzoek - [betrokkene]" (bijlage 17/61) - aangetroffen in de Mercedes met het kenteken [00-DD-EE], door het hof te bezigen als een schriftelijk bescheid als bedoeld in artikel 344, 1e lid aanhef en onder ten 5e van het Wetboek van Strafvordering, houdende -zakelijk weergegeven-:
Dagtekening beschikking: onleesbaar
Kenteken voertuig: [00-DD-EE]
Totaal van de verschuldigde bedragen f. 140,25
Nota betaald d.d. 8-5-2000.
Post 65
31. een fotokopie van een bon van [bedrijf M] ([bedrijf K]) te [vestigingsplaats] - gevoegd in ordner III met het opschrift "Vlinderteam - Strafrechtelijk Financieel Onderzoek - [betrokkene]" (bijlage 17/65) - inbeslaggenomen door het Vlinderteam, door het hof te bezigen als een schriftelijk bescheid als bedoeld in artikel 344, 1e lid aanhef en onder ten 5e van het Wetboek van Strafvordering, houdende -zakelijk weergegeven- :
Tilburg 18-5-00
VJC Jeansf. 329,--
Pull Iceberg- 579,--
Riem VJC- 139,--
f. 1.047,--
Post 67
32. het op de bij de wet voorgeschreven opgemaakt proces-verbaal van verhoor - gevoegd in ordner III met het opschrift "Vlinderteam - Strafrechtelijk Financieel Onderzoek - [betrokkene]" (bijlage 17/67 - gesloten op 22 juni 2000, mutatienummer PL0633/00-233079, door [verbalisant 5], agent van politie, en [verbalisant 3], hoofdagent van politie, inhoudende -zakelijk weergegeven- de verklaring van [persoon 15]:
Ik ben baliemedewerker bij [bedrijf Y], gevestigd te [vestigingsplaats].
Naar aanleiding van een schade werd een Europees schadeformulier ingevuld. Ik zag dat de man invulde bij zijn naam: [betrokkene]. Hierbij legitimeerde hij zich ten overstaan van mij met een op zijn naam staand geldig Nederlands rijbewijs. Ik gaf vervolgens aan deze man een Opel Astra, kenteken [00-FF-GG], mee. De man die zich [betrokkene] noemde betaalde aan mij vervolgens een bedrag van f. 1.900,-- contant. Dit betrof de huur van de Opel Astra voor de periode van 2 juni 2000 tot 2 juli 2000.
Mercedes SL500
33. de op de bij de wet voorgeschreven opgemaakte berekening wederrechtelijk verkregen voordeel door [betrokkene] - gevoegd in ordner II met het opschrift "Vlinderteam - Strafrechtelijk Financieel Onderzoek - [betrokkene]" (bijlage 17) - gesloten op 29 mei 2001, rapportnummer PL0633/00-202520/02, door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden financieel rechercheur, houdende -zakelijk weergegeven- het relaas van verbalisanten:
[betrokkene] reed bij zijn aanhouding in een Mercedes SL 500 Roadster, kenteken [00-DD-EE]. Deze auto staat op naam van de vriendin van [betrokkene], genaamd [persoon 1]. Zij verklaarde dat zij deze auto op haar naam mocht zetten. Volgens haar verklaring reed [betrokkene] al een paar maanden in deze auto, eigenlijk al sinds zij samen in [woonplaats] woonden.
34. de door de getuige [persoon 16] ter terechtzitting van het hof op 7 november 2003 afgelegde verklaring -zakelijk weergegeven- inhoudende:
De Mercedes 500 heeft [betrokkene] begin 2000 van mij gekocht. [betrokkene] deed op deze auto een aanbetaling van f. 15.000,--.
Bugari horloge
35. de op de bij de wet voorgeschreven opgemaakte berekening wederrechtelijk verkregen voordeel door [betrokkene] - gevoegd in ordner II met het opschrift "Vlinderteam - Strafrechtelijk Financieel Onderzoek - [betrokkene]" (bijlage 17) - gesloten op 29 mei 2001, rapportnummer PL0633/00-202520/02, door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden financieel rechercheur, houdende -zakelijk weergegeven- het relaas van verbalisanten:
Dit horloge had [betrokkene] in zijn bezit tijdens zijn aanhouding. De nieuwwaarde van dit horloge wordt geschat op f. 22.600,--.
36. de door de veroordeelde ter terechtzitting van het hof op 7 november 2003 afgelegde verklaring -zakelijk weergegeven- inhoudende:
Het Bugari horloge heb ik gekocht voor ruim f. 5.000,-- minder dan waarvoor dit horloge is opgenomen in de berekening.
Contant geld en banktegoed bij de [bank A]
37. de op de bij de wet voorgeschreven opgemaakte berekening wederrechtelijk verkregen voordeel door [betrokkene] - gevoegd in ordner II met het opschrift "Vlinderteam - Strafrechtelijk Financieel Onderzoek - [betrokkene]" (bijlage 17) - gesloten op 29 mei 2001, rapportnummer PL0633/00-202520/02, door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden financieel rechercheur, houdende -zakelijk weergegeven- het relaas van verbalisanten:
[betrokkene] was bij zijn aanhouding nog in het bezit van een bedrag van (het hof leest) f. 770,- -.
Uit het financiële onderzoek werd bekend dat [betrokkene] bij de [bank A] te [plaats B] vanaf september 1999 de beschikking had over bankrekeningen. De tegoeden werden inbeslaggenomen en overgemaakt. De tegenwaarde in Nederlandse guldens bedragen f. 37.381,04.
38. een brief van [bank A] te [plaats C], gedateerd 5 oktober 2000 - gevoegd in ordner II met het opschrift "Vlinderteam - Strafrechtelijk Financieel Onderzoek - [betrokkene]" (bijlage 17/8) - door het hof te bezigen als een schriftelijk bescheid als bedoeld in artikel 344, 1e lid aanhef en onder ten 5e van het Wetboek van Strafvordering, waaruit onder meer blijkt:
Dat [betrokkene] gekend is als titularis van de volgende rekeningen:
Spaarrekening [rekeningnummer] 60.470 BEF
Zichtrekening [rekeningnummer]23.807 BEF
Berekening op grond van de vermoedelijk afgezette hoeveelheid XTC
39. de op de bij de wet voorgeschreven opgemaakte berekening wederrechtelijk verkregen voordeel door [betrokkene] - gevoegd in ordner II met het opschrift "Vlinderteam - Strafrechtelijk Financieel Onderzoek - [betrokkene]" (bijlage 17) - gesloten op 29 mei 2001, rapportnummer PL0633/00-202520/02, door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden financieel rechercheur, houdende -zakelijk weergegeven- het relaas van verbalisanten:
Volgens de verklaring van de verdachte [persoon 17] werd in de maand april 2000 ongeveer 80 kilo XTC poeder geproduceerd en afgeleverd bij de woning van de verdachte [betrokkene]. Bij de huiszoeking in de woning van de verdachte [betrokkene], op 9 juni 2000, werd in de schuur behorende bij deze woning 26,1 kilo poeder aangetroffen. Uit onderzoek door het Nationaal Forensisch Instituut bleek dat dit poeder een MDMA gehalte had van ongeveer 94%. Uit de bij de Unit Synthetische drugs bekende gegevens blijkt dat voor één kilo gereed MDMA product een bedrag van tussen ƒ 19.000,- en ƒ 20.000,- betaald dient te worden (gemiddeld ƒ 19.500,-). Ervan uitgaande dat de ontbrekende 53,9 kilogram MDMA poeder voor ƒ 19.500,- per kilo is verkocht, zou dit ƒ 1.051.050,- hebben opgebracht. Op dit bedrag moeten de volgende kosten nog in mindering worden gebracht:
- Aankopen chemicaliën e.a. productiemiddelen [bedrijf E] ƒ 103.120,-
- PMKƒ 177.800,-
- Platinumoxydeƒ 5.750,-
- Methylamineƒ 5.000,-
- Huur schuren Almenƒ 6.250,-
- Afschrijving diepvriezersƒ 1.440,-
- Kosten en afschrijving goederen [bedrijf Z] ƒ 2.618,-
-----------------
Totaalƒ 301.978,-
Wederrechtelijk verkregen voordeel: ƒ 749.072,-
40. het op de bij de wet voorgeschreven opgemaakt proces-verbaal van verhoor - gevoegd in ordner I met het opschrift "Vlinderteam - Strafrechtelijk Financieel Onderzoek - [betrokkene]" (bijlage 5) - gesloten op 6 juli 2000, mutatienummer PL0633/00-233079, door [verbalisant 9], agent van politie, en [verbalisant 10], hoofdagent van politie, inhoudende -zakelijk weergegeven- de verklaring van [persoon 17]:
In april 2000 hebben ik en [persoon 18] XTC poeder gemaakt in de schuur in Almen. [naam 2] zou in april 2000 deze poeder ophalen. Het betrof acht dozen van ongeveer tien kilo XTC poeder per doos. [naam 2] kwam naar de schuur om dit op te halen. [naam 2] vertelde toen dat wij de dozen in de auto van [persoon 18] moesten doen en achter [naam 2] moesten aanrijden. Wij zijn toen achter [naam 2] aan naar zijn huis gereden. Hier hebben we de dozen uitgeladen en in de schuur gezet bij het huis van [naam 2]. U toont mij een twaalftal foto's. Ik herken op foto nummer 10 een man die ik ken als [naam 2] en waarover ik u heb verklaard. (Opmerking verbalisanten: wij toonden de verdachte een twaalftal foto's, samengesteld door het infocentrum, hierbij herkende de verdachte [naam 2] en wees daarbij de foto aan voorzien van nummer 10.)
41. het op de bij de wet voorgeschreven opgemaakt proces-verbaal van bevindingen - gevoegd in ordner I met het opschrift "Vlinderteam - Strafrechtelijk Financieel Onderzoek - [betrokkene]" (bijlage 8) - gesloten op 22 maart 2001, proces-verbaalnummer BASTF68.Del.140.b, door [verbalisant 11], inspecteur van politie, en [verbalisant 12], brigadier van politie, en [verbalisant 13], brigadier van politie, inhoudende -zakelijk weergegeven- het relaas van verbalisanten, althans één hunner:
[persoon 17] werd op 6 juli 2000 gehoord. Hij verklaarde onder andere dat hij en [persoon 18] in april XTC poeder hebben gemaakt in de schuur in Almen, dat het acht dozen betrof met ongeveer tien kilo XTC per doos en dat ze de dozen in de schuur bij de woning van [naam 2] hebben gezet. Uit een gehouden fotoconfrontatie met de verdachte [persoon 17] blijkt dat de man door hem genoemd [naam 2], betreft de verdachte [betrokkene].
42. het op de bij de wet voorgeschreven opgemaakt proces-verbaal van doorzoeking, gesloten op 17 juni 2000, voorzien van mutatienummer PL2041/00-092484, door [verbalisant 14], brigadier van politie, inhoudende -zakelijk weergegeven- het relaas van verbalisant:
Op 9 juni 2000 werd door medewerkers van het politieteam Woudrichem-Aalburg, in samenwerking met medewerkers van de politieregio Noord- en Oost-Gelderland, de woning en de losstaande schuur van het perceel [a-straat 1] te [woonplaats] systematisch doorzocht. Tijdens de doorzoeking werden de navolgende in de schuur aangetroffen voorwerpen door mij in beslag genomen:
- twee jerrycans met inhoud
- een zak met een poederachtig materiaal
- diverse blauwe kunststof vaten
- diverse witte kunststof vaten
De inbeslaggenomen voorwerpen werden genoteerd op een aparte lijst en op voorgeschreven wijze administratief behandeld.
43. een geschrift, zijnde een lijst aangetroffen goederen bij [betrokkene], op het adres [a-straat 1] te [woonplaats], voorzien van mutatienummer PL0600/00-244885, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Aantal: 1
Soort: XTC
Type: poeder
Kleur: wit
Bijzonderheden: monster naar lab, vindplaatscode GEN 3.1.A
Aantal: 1
Soort: XTC
Type: poeder
Kleur: wit
Bijzonderheden: monster naar lab, vindplaatscode GEN 3.1.B
44. een geschrift, zijnde een rapport van het Nationaal Forensisch Instituut van 27 juli 2000 - gevoegd in ordner I met het opschrift "Vlinderteam - Strafrechtelijk Financieel Onderzoek - [betrokkene]" (bijlage 6) - voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
45.
Onderzoeksmateriaal en conclusie:
KenmerkOmschrijvingConclusieMethode
001/vatA/GEN.3.1A/monster wit/grijs poederbevat MDMAM1, M3, M5
GL 032548
002/vatB/GEN.3.1.B/monster wit/grijs poederbevat MDMAM1, M3, M5
GL 032547
Middels gaschromatografie is van de items 001 en 002 het gehalte bepaald. Het gehalte MDMA bedroeg circa 94% bij beide items.
46. een geschrift, zijnde een rekeningoverzicht van bankrekeningnummer 853-8815872-59 - gevoegd in ordner I met het opschrift "Vlinderteam - Strafrechtelijk Financieel Onderzoek - [betrokkene]" (bijlage 2a) - voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
07-09-1999514.637,00 Bstorting08-09-1999
De voorzitter tekent aan dat de bewijsmiddelen 39 tot en met 44, die betrekking hebben op de productie en aflevering van circa 80 kilogram XTC, slechts zijn opgenomen als controle nu daarin, onafhankelijk van de becijferde uitgaven van veroordeelde, een bevestiging wordt gevonden van de vaststelling dat veroordeelde een aanzienlijk wederrechtelijk voordeel heeft genoten."
4.4. De steller van het middel betrekt de klacht zoals gezegd op vele verschillende uitgavenposten. Die zal ik noodgedwongen stuk voor stuk noemen met de bewijsmiddelen waar zij uit zijn af te leiden . Bij twee posten heb ik mij de moeite getroost de onderliggende stukken te controleren:
- Uitgavenposten 2, 10, 33, 44 en 69 zijn af te leiden uit bewijsmiddel 8 in samenhang met bewijsmiddelen 37 en 38 en bewijsmiddel 2 waaruit blijkt dat het appartement in het bezit was van betrokkene (overboekingen zijn af te leiden uit onderliggende overzichten in bijlage 17/8 bij het SFO-dossier).
- Uitgavenposten 3, 5, 9, 18, 24, 39, 52 en 62 (Road Phone) zijn af te leiden uit bewijsmiddel 9 in samenhang met bewijsmiddelen 2 en 5 waaruit blijkt van het aantreffen van een [bedrijf N] factuur in een appartement van betrokkene.
-Uitgavenpost 8 is af te leiden uit bewijsmiddelen 2, 8 en 12, 37 en 38.
- Uitgavenpost 11, 12 en 13, 34, 55, 66 en 70 zijn af te leiden uit bewijsmiddelen 12, 37 en 38
- Uitgavenpost 17 is af te leiden uit bewijsmiddelen 2, 5 en 14
- Uitgavenpost 19, 22, 25, 27, 30, 31, 37, 38, 46, 49, 50, 56 en 57, 63 en 64 zijn af te leiden uit bewijsmiddelen 1, 15 en 16 (onderliggende facturen bevinden zich in bijlage 9 bij het SFO-dossier)
- Uitgavenpost 20 is af te leiden uit bewijsmiddelen 5 en 17
- Uitgavenposten 40 en 59 zijn af te leiden uit bewijsmiddel 23 en 3
- Uitgavenpost 41 is af te leiden uit bewijsmiddelen 24 en 4
- Uitgavenpost 42 en 43 zijn af te leiden uit bewijsmiddelen 2, 4, 18, 19 en 20
- Uitgavenpost 47 is af te leiden uit bewijsmiddelen 4 en 25
- Uitgavenpost 48 is af te leiden uit bewijsmiddelen 4 en 26
- Uitgavenpost 61 is af te leiden uit bewijsmiddelen 3 en 30
- Uitgavenpost 65 is af te leiden uit bewijsmiddelen 4 en 31
4.5. Het middel faalt.
5.1. Het derde middel klaagt dat het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat er sprake is van oncontroleerbare stellingen van betrokkene ten aanzien van de fl. 400.000 die hij met de "Bredase zaak" zou hebben verkregen.
"De veroordeelde verklaart -zakelijk weergegeven- als volgt:
De kilo's waar het om gaat, zijn in beslag genomen in de zaak van het "Dubbeldikteam". Ze zijn absoluut niet verkocht.
Ik ben in 1998 tot straf veroordeeld door de rechtbank in Breda. In die zaak heb ik een pand ter beschikking gesteld en daarvoor 400.000 gulden gekregen. Ik heb het pand verhuurd voor 400.000 gulden.
(..)
Ik kan u vertellen wie mij de 400.000 gulden heeft betaald. Ik ben als enige in die zaak veroordeeld. Die persoon komt ook in het dossier voor. Die 400.000 gulden heb ik thuis bewaard. Ik heb van maart 1998 tot september 1999 gedetineerd gezeten en het geld stond in die periode bij mij thuis in een tas. Ik ben in september 1999 vrijgekomen. Ik ben toen van mijn vriendin afgegaan en heb het geld meegenomen. Het geld was een vergoeding voor het ter beschikking stellen van de ruimte. Ik heb over vier maanden verspreid het geld gekregen, dus viermaal 100.000 gulden. Mijn ex-vriendin zou kunnen verklaren dat het geld thuis lag.
(..)
De raadsman deelt mede dat zijn cliënt de naam en data wel wil geven, maar dat hij niet wil dat die persoon problemen krijgt.
De veroordeelde verklaart -zakelijk weergegeven- als volgt:
De persoon die mij het geld heeft gegeven, is dood. Hij is doodgeschoten in 2004. Het gaat om [persoon 19]. Hij komt ook in het eerste zaaksdossier voor.
(..)
De veroordeelde en de raadsman voeren het woord tot de verdediging, waarbij de raadsman -zakelijk weergegeven- het volgende mede deelt:
Ik heb eerder een pleitnota overgelegd waarin is aangegeven waarom bij de berekening niet kan worden uitgegaan van de 53,9 kilo. In 1998 heeft cliënt het pand ter beschikking gesteld in de Bredase zaak. Hij moest mensen die daarbij betrokken waren uit de wind houden. Dat was afgesproken. Indien hij werd aangehouden, dan moest hij zijn mond houden. Dat is gebeurd. Cliënt heeft eerder bij het hof het bedrag genoemd dat hij heeft verdiend. Hij heeft geen namen en rugnummers genoemd, omdat hij dat niet verantwoord vond.
Het geld stond in een sporttas bij zijn toenmalige vriendin. Die vriendin wist dat er een tas met geld stond. Cliënt wil zijn ex niet in de problemen brengen. Dat je 400.000 gulden niet naar de bank brengt in die periode, lijkt mij logisch. Dat levert meldingen bij de bank op. Het is niet raar dat het geld wordt bewaard en opgeslagen. Cliënt is bereid de naam van zijn ex-vriendin te noemen als verzekerd kan worden dat ze niet vervolgd wordt voor bijvoorbeeld heling. Dat cliënt niet eerder met deze verklaring naar voren is gekomen, heeft zijn redenen.
Het geld dat cliënt noemt, kan verdiend worden in een zaak als de Bredase. Het is niet raar dat het geld gestald is, totdat hij vrijkwam. De ex-vriendin zou als getuige gehoord kunnen worden.
Het bedrag van 400.000 gulden dient in mindering te worden gebracht op de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De advocaat-generaal deelt -zakelijk weergegeven- het volgende mede:
Het is moeilijk te geloven dat we zolang hebben moeten wachten op deze verklaring. Het is voorts moeilijk te geloven dat het geld in een sporttas in een woning heeft gestaan en dat er geen cent van is uitgegeven, ook niet in de tijd dat veroordeelde vast heeft gezeten.
De raadsman deelt -zakelijk weergegeven- het volgende mede:
Cliënt geeft toe dat hij aan de zaak geld heeft verdiend als zwijggeld. Je kan niet zeggen dat het verhaal van cliënt onzin is. Het past juist in het plaatje. Je moet het geld ergens laten.
Aan de veroordeelde en de raadsman wordt het recht gelaten het laatst te spreken.
De veroordeelde verklaart -zakelijk weergegeven- als volgt:
Ik hoop dat u het dossier in de Bredase zaak zou willen inzien. Ik heb dit niet eerder kunnen verklaren, anders was het anders met me afgelopen. Net als degene van wie ik het geld heb gekregen. Ik heb het niet eerder kunnen vertellen. Ik wil niet dat mijn ex-vriendin problemen krijgt, omdat ze wist van de tas met geld. Ze heeft een nieuw leven met een nieuwe vriend en kinderen."
5.2. Volgens het middel is de beslissing van het hof gelet op het voorgaande zonder nadere motivering onbegrijpelijk nu het hof als volgt heeft overwogen:
"Naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad van 11 oktober 2005 is veroordeelde in de gelegenheid gesteld zijn stelling te onderbouwen dat hij ƒ 400.000,00 had overgehouden aan een andere zaak waarvoor hij op 29 juni 1998 door de rechtbank te Breda is veroordeeld en dat hij dit voordeel derhalve niet in de onderhavige zaak heeft genoten.
Het hof acht het in het geheel niet aannemelijk dat een bedrag van ƒ 400.000,00 reeds tot het vermogen van veroordeelde behoorde op het moment dat hij voor het eerst betrokken raakte bij de thans aan de orde zijnde delicten. Het hof gaat hierbij voorbij aan de oncontroleerbare stellingen van veroordeelde dat hij in de Bredase zaak een vergoeding van ƒ 400.000,00 heeft gekregen voor de verhuur van een pand en dat hij dit geld tijdens zijn detentie van maart 1998 tot september 1999 in zijn huis in een sporttas heeft bewaard."
5.3. Het hof heeft geoordeeld dat de stelling van betrokkene over de fl 400.000,- onaannemelijk is. Dat is een stelling van feitelijke aard die in cassatie nauwelijks toetsbaar is en die ik overigens niet onbegrijpelijk acht. Daarbij heeft het hof kennelijk geoordeeld dat de stelling niet valt te controleren nu de betrokkene de getuige die hierover kan verklaren slechts wilde opgeven onder de voorwaarde dat die getuige immuniteit verkrijgt. Dat oordeel van het hof is niet onbegrijpelijk in aanmerking genomen dat het bekend mag worden geacht dat die immuniteit niet verstrekt kan worden en in aanmerking genomen de omstandigheid dat een uitdrukkelijk verzoek de getuige te horen niet is gedaan.
5.4. Het middel faalt.
6. Het eerste middel kan worden verworpen als de Hoge Raad op het door het hof vastgestelde voordeel een bedrag van € 20.123,50 in mindering brengt.
De tweede klacht is niet aan te merken als een cassatiemiddel en kan daarom buiten bespreking blijven, subsidiair, indien de Hoge Raad er wel een cassatiemiddel in zou zien, kan het evenals het derde middel met de aan artikel 81 RO ontleende motivering worden verworpen. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van het bestreden arrest behoort te leiden.
7. Deze conclusie strekt tot aanpassing van de betalingsverplichting en overigens tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 Zie hierover ook de noot van Borgers onder EHRM 1 maart 2007, NJ 2007, 349.
2 Vgl. voor dit laatste HR 10 april 2007, LJN AY6714.
3 Zie ook: HR 4 april 2006, NJ 2006, 247.
4 Vgl. de noot van Borgers onder EHRM 1 maart 2007, NJ 2007, 349.
5 In zoverre is de overweging van het hof ten aanzien van de fl. 400.000,- in zijn arrest van 2003 een overweging ten overvloede geweest. Die heeft het hof destijds kennelijk naar voren gebracht om nog eens te bevestigen dat betrokkene over de uitgegeven geldbedragen heeft kunnen beschikken daargelaten de vraag of die fl 400.000,-, zoals betrokkene stelde, daadwerkelijk (met de "Bredase feiten") is verdiend.