HR, 16-10-2007, nr. 02343/06
ECLI:NL:HR:2007:BB2959
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
16-10-2007
- Zaaknummer
02343/06
- LJN
BB2959
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2007:BB2959, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 16‑10‑2007
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2007:BB2959
ECLI:NL:HR:2007:BB2959, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 16‑10‑2007; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2007:BB2959
Beroepschrift, Hoge Raad, 19‑12‑2006
- Vindplaatsen
Conclusie 16‑10‑2007
Inhoudsindicatie
CAG over de per 01-03-2007 afgeschafte verzetsprocedure. HR: 81 RO.
Nr. 02343/06
Mr. Bleichrodt
Zitting 21 augustus 2007
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1. De Kantonrechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage heeft de verdachte - na verzet - op 20 februari 2006 ter zake van "overtreding van APV-Haag82 76A" veroordeeld tot een geldboete van vijftig euro, subsidiair één dag hechtenis.
2. Namens verdachte is door een schriftelijk gemachtigde cassatie ingesteld. Mr. E.J. Huisman, advocaat te 's-Gravenhage, heeft een schriftuur ingezonden, houdende één middel van cassatie.(1)
3.1 Het middel behelst de klacht dat art. 395, tweede lid, Sv is geschonden omdat het vonnis van de Kantonrechter niet is aangetekend op de wijze als door de Minister van Justitie bepaald, terwijl namens verdachte binnen drie maanden na de gewezen uitspraak cassatieberoep is ingesteld.
3.2 De wetgever heeft over de inhoud van een vonnis na verzet slechts voorzieningen getroffen voorzover de verdachte op de zitting is verschenen. Op grond van art. 403, eerste lid, (oud) Sv(2) vindt in een dergelijk geval een nieuwe behandeling van de zaak plaats. Voorts houdt dit artikellid in dat de zaak onder meer overeenkomstig Titel VIII van het Wetboek van Strafvordering wordt behandeld, zodat de art. 395 Sv en 395a Sv, houdende voorschriften waaraan een vonnis van de Kantonrechter moet voldoen, van overeenkomstige toepassing zijn.(3) Uit het voorgaande volgt dat een vonnis na verzet enkel dient te worden aangetekend overeenkomstig de Regeling aantekening mondeling vonnis door politierechter, kinderrechter, economische politierechter, de kantonrechter en de enkelvoudige kamer voor behandeling van strafzaken in hoger beroep indien de verdachte op de zitting is verschenen en zich één van de in art. 395a, tweede lid, Sv genoemde omstandigheden voordoet.
De aantekening mondeling vonnis van 20 februari 2006 houdt evenwel in dat tegen de verdachte verstek is verleend, zodat het middel reeds daarom faalt. Indien verdachte op de terechtzitting waarop zijn verzet wordt behandeld niet verschijnt, is immers ingevolge art. 402 (oud) Sv de hoofdregel dat het verzet vervallen wordt verklaard, tenzij de rechter redenen aanwezig acht om het onderzoek ter terechtzitting te schorsen, waarna de verdachte voor een nadere terechtzitting zal worden opgeroepen; daartoe heeft de Kantonrechter echter geen aanleiding gezien. De wet laat zich niet erover uit aan welke eisen een vonnis houdende een vervallenverklaring van het verzet moet voldoen.
3.3 Het middel is dus tevergeefs voorgesteld.
4. Voor de goede orde merk ik ambtshalve nog het volgende op. Nu verdachte op de terechtzitting van 20 februari 2006 niet is verschenen en er kennelijk geen aanleiding bestond om het onderzoek ter terechtzitting te schorsen, had de Kantonrechter op grond van art. 402 (oud) Sv het verzet vervallen dienen te verklaren. Uit de zich bij de stukken bevindende "Aantekening mondeling vonnis" zou echter kunnen worden afgeleid dat de Kantonrechter de zaak opnieuw heeft behandeld en daarbij tot dezelfde uitkomst is gekomen als eerder in het verstekvonnis.
Met een vervallenverklaring van het verzet had echter moeten worden volstaan.(4)
Mijns inziens zal het bestreden vonnis aldus moeten en kunnen worden gelezen dat de Kantonrechter het verzet vervallen heeft verklaard.(5) Enig belang van de verdachte is hier niet in het geding.
Beslissend is hier namelijk of de Kantonrechter tot het oordeel heeft kunnen komen dat verdachte op de juiste wijze is opgeroepen voor de terechtzitting na gedaan verzet. En dat is, naar volgt uit de desbetreffende akte van uitreiking, het geval.
5. Het middel faalt en kan mijns inziens met de aan art. 81 RO te ontlenen motivering worden afgedaan. Gronden waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, heb ik niet aangetroffen.
6. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
1 Deze zaak hangt samen met de zaak nr. 02344/06, in welke zaak ik heden ook concludeer.
2 De artikelen 399-403 Sv zijn vervallen bij de inwerkingtreding van de Wet van 5 oktober 2006 (stroomlijnen hoger beroep in strafzaken; Stb. 2006, 470), in werking getreden op 1 maart 2007. De overgangsbepaling bij de wet houdt in dat deze wijziging niet van toepassing is op zaken waarin het vonnis in eerste aanleg is gewezen voor het tijdstip van inwerkingtreding van de wet.
3 (Ook) op grond van het tweede lid van dit artikel dient de rechter, gelet op het vonnis, waarbij hij de bij verstek gewezen uitspraak bekrachtigt dan wel geheel of gedeeltelijk vernietigt, op grond van art. 395, tweede lid, Sv aan te tekenen op de wijze voorzien in de Regeling aantekening mondeling vonnis door politierechter, kinderrechter, economische politierechter, de kantonrechter, en de enkelvoudige kamer voor behandeling van strafzaken in hoger beroep (Stcr. 1996, 197). Volgens Melaï, aant. 9 bij art. 403 (oud) Sv heeft dit lid geen zelfstandige betekenis.
4 Vgl. HR 4 juni 1996, nr. 102.641, waarin het bestreden vonnis werd "ontdaan" van de ook plaatsgevonden hebbende bekrachtiging van het verstekvonnis.
5 Vgl. ook de zaak waarin de A-G Jörg heeft geconcludeerd vóór HR 21 januari 2003, nr 02096/01.
Uitspraak 16‑10‑2007
Inhoudsindicatie
CAG over de per 01-03-2007 afgeschafte verzetsprocedure. HR: 81 RO.
16 oktober 2007
Strafkamer
nr. 02343/06
EC/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen vonnis van de Rechtbank te 's-Gravenhage, sector Kanton, locatie 's-Gravenhage, van 20 februari 2006, nummer 09/165831-03 in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
De Kantonrechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage heeft de verdachte bij vonnis van 29 juli 2004 ter zake van "overtreding APV-HAAG82 76A" bij verstek veroordeeld tot een geldboete van vijftig euro, subsidiair een dag hechtenis. Na gedaan verzet heeft de Kantonrechter de verdachte bij voormeld vonnis van 20 februari 2006 wederom ter zake van "overtreding APV-HAAG82 76A" veroordeeld tot een geldboete van vijftig euro, subsidiair een dag hechtenis. Nu dit vonnis bij verstek is gewezen verstaat de Hoge Raad de bestreden beslissing aldus dat het verzet op de voet van art. 402, eerste lid, (oud) Sv vervallen is verklaard.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. E.J. Huisman, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De waarnemend Advocaat-Generaal Bleichrodt heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 16 oktober 2007.
Beroepschrift 19‑12‑2006
SCHRIFTUUR, houdende een middel van cassatie van mr E.J. Huisman
in de zaak van:
[verdachte], verzoeker tot cassatie van het te zijnen laste gewezen vonnis van de Rechtbank te 's‑Gravenhage, sector kanton, met het parketnummer 09/165831-03.
Middel
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet-naleving nietigheid medebrengt. In het bijzonder is artikel 395, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) geschonden, nu het vonnis van de kantonrechter niet is aangetekend op de wijze als door de Minister van Justitie bepaald.
Toelichting
In artikel 395, tweede lid Sv is bepaald dat het vonnis in het proces-verbaal der terechtzitting wordt aangetekend, indien binnen drie maanden na de uitspraak een gewoon rechtsmiddel tegen het vonnis is aangewend. De wijze waarop het vonnis in het proces-verbaal dient te worden aangetekend volgt uit de beschikking van 2 oktober 1996 (Stcrt. 1996, 197). Volgens de beschikking dient de aantekening van het vonnis op straffe van nietigheid — ondermeer — de inhoud van de tenlastelegging en alle gebezigde bewijsmiddelen en andere gronden voor de bewezenverklaring te bevatten.
In de onderhavige zaak is tegen het vonnis van de kantonrechter van 20 februari 2006 binnen drie maanden, te weten op 18 mei 2006 een rechtsmiddel aangewend. Derhalve kon niet worden volstaan met een vonnis dat is aangetekend op de wijze als voorzien in artikel 395a Sv, maar diende het vonnis in het proces-verbaal te worden opgetekend op de wijze als bepaald in bovengenoemde beschikking van 2 oktober 1996.
Bij arresten van 27 maart 1997 (NJ 1979/386), 20 maart 1984 (NJ 1984/550) en 27 juni 2006 (LJN:AX6409) heeft de Hoge Raad reeds bepaald, dat een vonnis dat niet de gebezigde bewijsmiddelen en andere gronden waarop de bewezenverklaring rust bevat en derhalve niet is aangetekend op de wijze als bepaald in artikel 395 tweede lid Sv, niet in stand kan blijven.
Op die grond dient het bestreden vonnis te worden vernietigd.
Deze schriftuur wordt ingediend door mr E.J. Huisman, advocaat te 's‑Gravenhage aan de Eisenhowerlaan 102, die verklaart dat verzoeker haar daartoe bepaaldelijk heeft gevolmachtigd.
's‑Gravenhage, 19 december 2006
mr E.J. Huisman