HR, 20-02-2007, nr. 00764/06 P
ECLI:NL:HR:2007:AZ5466
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
20-02-2007
- Zaaknummer
00764/06 P
- LJN
AZ5466
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2007:AZ5466, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 20‑02‑2007
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2007:AZ5466
ECLI:NL:HR:2007:AZ5466, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 20‑02‑2007; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2007:AZ5466
Conclusie 20‑02‑2007
Inhoudsindicatie
Ontnemingszaak. 1. Betrokkene heeft op 21-1-03 cassatie ingesteld. De stukken zijn op 10-3-06 bij HR binnengekomen. De redelijke termijn a.b.i. art. 6.1 EVRM is overschreden. Dit leidt i.c. tot vermindering van de aan betrokkene opgelegde betalingsverplichting met 10%. 2. I.c. is art. 577c Sv van toepassing. HR vernietigt bestreden uitspraak vzv. vervangende hechtenis is opgelegd (HR NJ 2004, 573).
Nr. 00764/06 P
Mr. Bleichrodt
Zitting 19 december 2006
Conclusie inzake:
[betrokkene]
1. Het Gerechtshof te 's-Gravenhage heeft de betrokkene bij arrest van 15 januari 2003 2002 de verplichting opgelegde tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 105.000, - , subsidiair 600 dagen hechtenis.
2. Mr D.V.A. Brouwer, advocaat te 's-Gravenhage, heeft namens de betrokkene cassatieberoep ingesteld. Mr. J.M. Sjöcrona, advocaat te 's- Gravenhage, heeft een schriftuur ingezonden, houdende zeven middelen van cassatie.
3.1. Het eerste middel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid , EVRM is overschreden. Het stelt primair dat als gevolg daarvan Het Openbaar Ministerie alsnog niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering tot ontneming en subsidiair dat die overschrijding dient te leiden tot vermindering van de opgelegde betalingsverplichting. De toelichting voegt daar nog aan toe dat ook "overall", dus voor wat betreft de procedure in drie instanties in haar geheel, de redelijke termijn is veronachtzaamd.
3.2. Het cassatieberoep is op 21 januari 2003 ingesteld. De stukken van het geding zijn op 10 maart 2006 op de Griffie van de Hoge Raad binnengekomen. Dat betekent dat de inzendtermijn met bijna tweeënhalf jaar is overschreden, hetgeen ertoe zal leiden, naar het zich nu laat aanzien, dat de termijn van afdoening in cassatie ongeveer vier jaar zal bedragen. In cassatie is de redelijke termijn dus in aanzienlijke mate overschreden.
Het middel is dus gegrond. De vraag is tot welk gevolg dat moet leiden.
3.3. In hoger beroep is aangevoerd dat in die instantie de redelijke termijn is overschreden waarvoor compensatie diende te worden toegepast, waarmee kennelijk is bedoeld dat de betalingsverplichting behoorde te worden gematigd. Het Hof heeft dat verweer gehonoreerd en het te betalen bedrag met ruim € 18.000, - verminderd.
In hoger beroep is dus niet aangevoerd dat de behandeling in eerste aanleg of de totale procedure tot en met de einduitspraak in hoger beroep te lang heeft geduurd. Dat kan niet alsnog in cassatie gebeuren. Anders dan de toelichting op het middel lijkt te veronderstellen heeft het Hof overigens niet vastgesteld dat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is begonnen op 31 juli 1997.
In het arrest van de Hoge Raad van 9 januari 2001, NJ 2001, 307 zijn verschillende momenten genoemd waarop - afhankelijk van de omstandigheden - de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn in eerste aanleg kan gaan lopen. Daarnaast kent de procedure in ontnemingszaken nog de bijzonderheid dat de afdoening daarvan mede afhankelijk is van de afdoening van de hoofdzaak, terwijl ten slotte nog moet worden gelet op de termijn van twee jaren, genoemd in art. 511b, eerste lid, Sv.(1)
In cassatie is voorts ook niet bestreden 's Hofs oordeel dat de door het Hof geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn in de fase van het hoger beroep dient te leiden tot vermindering van de betalingsverplichting.
3.4. In cassatie treedt de Hoge Raad voor wat betreft de behandeling in die fase op als feitenrechter. Hij zal ook de totale afhandelingsduur van de zaak in drie instanties in zijn beoordeling betrekken, maar dat betekent mijns inziens niet dat hij bij de beoordeling van die totale duur zich zonder meer kan losmaken van het oordeel van de feitenrechter met betrekking tot de voorafgaande fase(n). Dat is immers een oordeel dat sterk verweven is met waarderingen van feitelijke aard die de Hoge Raad eigenlijk niet goed zelf kan overdoen.
In het bestreden arrest ligt besloten 's Hofs oordeel dat bij de behandeling in eerste aanleg de redelijke termijn niet is overschreden. Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk in het licht van hetgeen hiervoor onder 3.2 is vermeld.(2) Het behoefde, gelet op het gevoerde verweer, geen nadere motivering.
3.5. Zoals in eerdergenoemd arrest van de Hoge Raad van 9 januari 2001 in rov. 3.11 en 3.12 is overwogen, zal in ontnemingszaken een overschrijding van de redelijke termijn dienen te leiden tot vermindering van de betalingsverplichting en is voor niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie alleen in uitzonderlijke gevallen plaats. Voor een niet-ontvankelijkverklaring gelden zware motiveringseisen.
3.6. In enkele gevallen waarin het Hof in een ontnemingszaak de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie had uitgesproken, was volgens de Hoge Raad niet aan die motiveringseisen voldaan, hoewel de afhandeling van het hoger beroep lang had geduurd.
Ik noem als voorbeelden:
HR 21 september 2004 LJN AQ8921 (duur appelbehandeling drie jaar en zeven maanden).
HR 5 december 2006 LJN AY 9172 ( duur van de behandeling in appel vijf jaar en tien maanden).
Er zijn ook voorbeelden van zaken waarin het Hof het beroep op niet-ontvankelijkheid had verworpen en de Hoge Raad die beslissing sauveerde, ook al had de procedure in hoger beroep lang geduurd. Zie bijvoorbeeld:
HR 15 juni 2004, NJ 2004, 416 (duur appelbehandeling bijna vier jaar en tien maanden).
HR 25 februari 2003, LJN AF4355 (appelbehandeling vier jaar).
3.7. In deze zaak is de vertraging vooral ontstaan door de zeer grote overschrijding van de termijn geldend voor de inzending van de stukken, als gevolg waarvan de afdoening van het cassatieberoep aanzienlijk is vertraagd.
Mede in aanmerking genomen dat het hier gaat om grootschalige, kennelijk professionele, teelt van hennep op verschillende locaties(3), meen ik echter, dat tegen de achtergrond van wat hiervoor onder 3.5 en 3.6 is vermeld, bij afweging van het belang dat de gemeenschap ook na overschrijding van de redelijke termijn behoudt bij normhandhaving door berechting en anderzijds het belang dat de betrokkene heeft bij niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in zijn ontnemingsvordering nadat die termijn is overschreden, eerstgenoemd belang moet prevaleren. Dat wordt niet anders indien in de beschouwingen wordt betrokken de tijd die gemoeid is geweest met de behandeling in hoger beroep, te weten drie jaar en negen maanden. Nog afgezien van het feit dat het Hof voor de overschrijding van de redelijke termijn in die fase compensatie heeft toegepast, blijkt uit de stukken van het geding, dat de zaak op vier zittingen van het Hof heeft gediend, dat uitgebreid verweer is gevoerd, dat ter terechtzitting een getuige en een deskundige is gehoord en door de verdediging een deskundigenverslag is overgelegd en dat een tussenarrest is gewezen opdat het Openbaar Ministerie een nadere conclusie zou nemen. Kortom, het onderzoek van deze ook voor wat betreft de omvang van de vordering grote zaak was zeker niet eenvoudig.
3.8. Mijn conclusie is dus dat het middel gegrond is en dat de opgetreden vertraging tot matiging van de betalingsverplichting moet leiden.
4.1. Het Hof heeft onder het hoofd "Beoordeling van de vordering" en "Berekening van het wederrechtelijk voordeel en motivering van de op te leggen maatregel", voor zover voor de beoordeling van de middelen van belang overwogen:
"4. Beoordeling van de vordering
Met betrekking tot onderscheiden uitgangspunten bij de beoordeling van de ontnemingsvordering overweegt het hof het navolgende.
(...)
4.2. Hennepkwekerijen
Ten laste van de veroordeelde is strafrechtelijk relevante betrokkenheid (in de vorm van medeplegen) ten aanzien van (onder meer) hennepkwekerijen op een aantal locaties in 's-Gravenhage bewezen verklaard. In de verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] wordt veroordeelde in algemene zin als (mede)financier van deze kwekerijen aangemerkt. Mede gelet op de omtrent de afzonderlijke locaties afgelegde verklaringen is het hof, met de advocaat-generaal, van oordeel dat er onvoldoende aanwijzingen zijn dat veroordeelde op geld te waarderen voordeel heeft genoten van opbrengsten van de kwekerij in de Nijeveenstraat; ook ten aanzien van de kwekerij in de Weteringkade komt het hof tot deze conclusie. Ten aanzien van de overige kwekerijen - locaties: Van Swindenstraat, Kempstraat, Karperdaal, Vriezenveenstraat en Houtzagerssingel (sectoren I en II) - is het hof van oordeel dat voldoende aanwijzingen bestaan dat de veroordeelde uit de opbrengst van die kwekerijen wederrechtelijk voordeel heeft genoten.
Dat voordeel heeft bestaan uit de opbrengst van onderscheiden oogsten, zoals hieronder per locatie te specificeren. In de meeste gevallen heeft veroordeelde die opbrengst met een ander gedeeld. Slechts ten aanzien van de eerste twee oogsten op de Van Swindenstraat is het hof van oordeel dat de opbrengst daarvan geheel aan de veroordeelde is toegekomen.
4.3. Berekening van de opbrengst van de oogsten
De raadsman van de veroordeelde heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de hennepplanten kennelijk niet op correcte wijze zijn geknipt en gewogen, en dat uitgegaan moet worden van 7 gram per plant voor alle kwekerijen. Hij heeft daarbij onder meer gewezen op een (ongedateerd) schrijven van [getuige 1], eigenaar van een Growshop in Den Haag, waarin deze stelt dat de maximale opbrengt van een hennepplant, onder optimale omstandigheden, 10 gram bedraagt, maar dat die opbrengst zelden wordt gehaald.
Te dien aanzien stelt het hof het navolgende vast. Uit de verklaring van de ter terechtzitting in hoger beroep als deskundige gehoorde inspecteur van regiopolitie Haaglanden, [getuige 2], blijkt dat, wanneer in een kwekerij hennepplanten worden aangetroffen, een monster van die planten wordt genomen, waarna deze planten worden gedroogd en geknipt. Het eindprodukt, de gedroogde toppen, wordt gewogen; het gemiddelde gewicht wordt als uitgangspunt genomen voor de berekening van de opbrengst van de desbetreffende kwekerij. In de onderhavige zaak leidde deze berekeningswijze tot een gemiddelde opbrengst van (minimaal) 12,9 gram per plant in één kwekerij en (maximaal) 23,5 gram per plant in een andere kwekerij. Blijkens de ter terechtzitting in hoger beroep als getuige gehoorde financieel rechercheur van regiopolitie Haaglanden, [getuige 3], wordt het gewogen gemiddelde van de in een kwekerij aangetroffen planten eveneens gebruikt voor de berekening van de opbrengst van eerdere oogsten in diezelfde kwekerij. Indien een dergelijke harde indicator ontbreekt, omdat geen planten in een kwekerij werden aangetroffen, wordt uitgegaan van de laagste gemiddelde opbrengst van een andere kwekerij van dezelfde eigenaar.
Het hof is van oordeel dat een dergelijke, op monsterneming in een specifieke situatie gebaseerde berekeningswijze in beginsel verantwoord is en te prefereren valt boven een algemene taxatie van 'de' opbrengst van enige hennepplant. Het hof stelt bovendien vast dat de wijze van monsterneming, droging en knippen van de planten bij het verhoor van bovengenoemde deskundige en getuige niet van de kant van de verdediging ter discussie is gesteld en dat algemeen geldende aanwijzingen, zoals Forensisch Technische Normen, ter zake niet zijn gesteld. Daarom is het hof van oordeel dat - nu niet aannemelijk is geworden dat de opsporingsambtenaren in kwestie de toppen van de hennepplanten dusdanig anders hebben geknipt dan producenten dat met het oog op de consumptie doen dat dit zou leiden tot een wezenlijk andere uitkomst in de gewichtsmeting - in de onderhavige zaak bij de bepaling van de opbrengsten van een oogst dient te worden uitgegaan van de uitkomsten van de bemonstering en de extrapolatie van die resultaten, zoals hierboven beschreven.
Het hof zal bovendien uitgaan van een (minimaal te achten) opbrengst bij verkoop van f 5.000 per kilogram hashish, derhalve f 5,- per gram.
4.4. Investeringskosten
Door de verdediging is gesteld dat de veroordeelde investeringen heeft gedaan, waarvan een redelijk gedeelte als kosten in mindering op de opbrengsten van een oogst ware te brengen. Dienaangaande is het hof van oordeel dat het - reeds gelet op de waardevermindering onmiddellijk na aanschaf en in de loop van het gebruik van dergelijke voorzieningen - redelijk is een gedeelte van die initiële kosten als afschrijving toe te rekenen aan de verschillende oogsten. Met hof zal daarbij in deze zaak uitgaan van een investering van f 25.000 per kwekerij en een 'levensduur' van 10 oogsten, zodat per oogst de opbrengst met f 2.500 als afschrijvingskosten zal worden verminderd. In die afschrijving acht het hof dan verdere (beperkte) kosten van die oogst begrepen, exclusief de kosten van de planten (f 5,- per stuk), huurkosten en loonkosten.
4.5. Loonkosten
Met hof zal de (totale) loonkosten ten bedrage van f 84.775 toerekenen aan de verschillende oogsten, naar de mate waarin die oogsten hebben bijgedragen tot het totale voordeel dat veroordeelde en zijn mededaders daarvan hebben genoten, een en ander volgens navolgende tabel:
locatieopbrengstpercentage totaal
Van Swindenstraat f 332.62853.22
Kempstraat f 46.530 7.44
Karperdaal f 29.283 4.69
Vriezeveenstraat f 25.800 4.13
Houtzagerssingel I f 44.7207.16
Houtzagerssingel II f 117.925,20 18.87
(Weteringkade f 28.122 4.50)
totaal f 625.008,20 100.00 (afgerond)
(...)
6. Berekening van het wederrechtelijk voordeel en motivering van de op te leggen maatregel
Het hof neemt als grondslag van de vordering in aanmerking de in de strafzaak onder rolnummer 2200003098 (parketnummer 0975412296) tegen de veroordeelde onder 4 tenlastegelegde feiten.
Uit de bewijsmiddelen leidt het hof, met inachtneming van het te dien aanzien onder 4. gestelde, met betrekking tot de door de veroordeelde genoten wederrechtelijk voordeel - namelijk de ontvangen inkomsten verminderd met de aan de veroordeelde (met inachtneming van het aandeel dat diens mededaders telkens in de opbrengst van een oogst hebben gehad) toe te rekenen kosten - per kwekerij het navolgende af.
1. Van Swindenstraat f. 174.443,06
opbrengst: f. 249.471,-
2 oogsten x 1046 planten x f. 79,50 = f. 166.314,-
2 oogsten x 1046 planten x f. 79,50 x 0,5 = f. 83.157,-
(per plant: 15,9 gr à 15,-- = f. 79,50)
kosten: f. 75.027,94
1. huurkosten:
januari 1996 tot september 1996:
8 x f. 1.500 = f. 12.000,-
september 1996 t/m april 1997:
8 x f. 1.500 x 0,5 = f. 6.000,-
2. loonkosten:
53,22 % x f. 84.775 x (0.5 + 0.25) f. 33.837,94
3. hennepplanten:
2 oogsten x 1046 planten x f. 5 = f. 10.460,-
2 oogsten x 1046 planten x f. 5 x 0,5 = f. 5.230,-
4. investeringskosten:
2 oogsten x f. 2.500 = f. 5.000,-
2 oogsten x f. 2.500 x 0,5 = f. 2.500,-
2. Kempstraat f. 17.87137
opbrengst: f. 23.265,-
1 oogst x 396 planten x f. 117,50 x 0,5
(per plant: 23,5 gr à f 5,- = f. 117,50)
kosten:
1. loonkosten: f. 5.393,63
7,44 % x f. 84.775 x 0,5 f. 3.153,63
2. kosten hennepplanten
1 oogst x 396 planten x f. 5 x 0,5 = f. 990,-
3. investeringskosten:
1 oogst x f. 2.500 x 0,5 = f. 1.250,-
3. Karperdaal f. 10.268,53
opbrengst: f. 14.641,50
1 oogst x 454 planten x f. 64,50 x 0,5
(per plant 12,9 gr à f 5,- = f. 64,50)
kosten: f. 4.372,97
1. loonkosten:
4,69 % x f. 84.775 x 0,5 f. 1.987,97
2. kosten hennepplanten
1 oogst x 454 planten x f. 5 x 0,5 = f. 1.135,-
3. investeringskosten:
1 oogst x f. 2.500 x 0,5 = f. 1.250,-
4. Vriezeveenstraat f. 4.899,40
opbrengst: f. 12.900,-
1 oogst x 400 planten x f. 64,50 x 0,5
(per plant 12,9 gr à f 5,- = f. 64,50)
kosten: f. 8.000,60
1. huurkosten:
september 1996 t/m april 1997 =
8 x f. 1.000 x 0,5 = f. 4.000,-
2. loonkosten:
4,13 % x f. 84.775 x 0,5 f. 1.750,60
3. kosten hennepplanten
1 oogst x 400 planten x f. 5 x 0,5 f. 1.000,-
4. investeringskosten:
1 oogst x f. 2.500 x 0,5 = f. 1.250,-
5.a. Houtzagerssingel I f. 17.075,05
opbrengst: f. 22.360,-
1 oogst x 400 planten x f. 111,80 x 0,5
(per plant 22,36 gr a f 5,- = f. 111,80)
kosten: f. 5.284,95
1. loonkosten:
7,16 % x f. 84.775 x 0,5 f. 3.034,95
2. kosten hennepplanten
1 oogst x 400 planten x f. 5 x 0,5 f. 1.000,-
3. investeringskosten:
1 oogst x f. 2.500 x 0,5 = f. 1.250,-
5.b. Houtzagerssingel II f. 46.634,08
opbrengst: f. 58.962,60
2 oogsten x 366 planten x f. 161,10 x 0,5
(per plant 32,22 gr à f 5,- = f. 161,10)
kosten: f. 12.328,52
1. loonkosten:
18,87 % x f. 84.775 x 0,5 f. 7.998,52
2. kosten hennepplanten
2 oogsten x 366 planten x f. 5 x 0,5 f. 1.830,-
3. investeringskosten:
2 oogsten x f. 2.500 x 0,5 = f. 2.500,-
Uit bovenstaande berekeningen wordt afgeleid dat het totaal aan wederrechtelijk verkregen voordeel bedraagt:
f. 174.443,06
f. 17.871,37
f. 10.268,53
f. 4.899,40
f. 17.075,05
f. 46.634,08
f. 271.191,49,
welk bedrag een tegenwaarde vertegenwoordigt van € 123.061,33.
Gelet op het bovenstaande stelt het hof het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 123.061, 33."
4.2. De in de aanvulling op het verkorte arrest opgenomen bewijsmiddelen houden in:
"1. De verklaring van de veroordeelde.
De veroordeelde heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 13 november 2002 verklaard -zakelijk weergegeven-:
"Ik word ook wel [betrokkene] genoemd. Ik heb de tenlastegelegde locaties gebouwd. De pluksters en de knipsters werden betaald door degene van wie het spul was.
Als ik bij de rechter-commissaris heb verklaard dat ik sinds begin 1996 ben begonnen op de Van Swindenstraat, dan zal dat wel. In de loop van 1996 hebben we de kwekerij in de Van Swindenstraat een beetje aangepast.
Ik had de kwekerij in de Kempstraat samen met [medeverdachte 3].
De Vriezeveenstraat was een soort familiebedrijf.
[Medeverdachte 4] heeft geholpen op de Vriezeveenstraat.
2. De verklaring van de veroordelde.
De veroordeelde heeft ter terechtzitting in eerste aanleg van 21 januari 1999 verklaard -zakelijk weergegeven-:
Ik heb hennepkwekerijen op de Van Swindenstraat en de Kempstraat gehad. Op de Van Swindenstraat hadden [medeverdachte 3] en ik twee oogsten.
3. Het proces-verbaal van de politie Haaglanden, Centrale Justitiële Dienst, Bureau Financiële Ondersteuning, d.d. 14 oktober 1997, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1], brigadier van politie en werkzaam bij het Bureau Financiële Ondersteuning van het regiokorps Haaglanden, en een andere bevoegde opsporingsambtenaar. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven-:
als de op 14 oktober 1997 tegenover deze opsporingsambtenaren afgelegde verklaring van [medeverdachte 2]:
Ik weet dat [betrokkene] diverse hennepkwekerijen exploiteerde. [Betrokkene] heeft mij meerdere keren verteld dat het opzetten van een kwekerij ongeveer f. 25.000,- kostte. De kwekerij die ik bij mij thuis had kostte ook ongeveer f. 25.000,-. Ook deze kwekerij was van [betrokkene].
4. Het proces-verbaal van politie Haaglanden, Centrale Justitiële Dienst, Buro Projekten, d.d. 9 juni 1997, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2], hoofdagent van regiopolitie Haaglanden, en een andere bevoegde opsporingsambtenaar (als bijlage 15.1 gevoegd bij het rapport opgemaakt op ambtsbelofte door [verbalisant 1], brigadier van politie en werkzaam bij het Bureau Financiële Ondersteuning van het regiokorps Haaglanden, en een andere bevoegde opsporingsambtenaar, d.d. 9 oktober 1998). Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:
als de op 9 juni 1997 tegenover deze opsporingsambtenaren afgelegde verklaring van [medeverdachte 2]:
Mijn huidige adres is [a-straat 1] te [woonplaats].
5. Het proces-verbaal van politie Haaglanden, d.d. 27 oktober 1997, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1], brigadier van politie Haaglanden (als bijlage gevoegd bij het proces-verbaal van politie Haaglanden, Centrale Justitiële Dienst, Bureau Financiële Ondersteuning, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1], brigadier van politie en werkzaam bij het Bureau Financiële Ondersteuning van het regiokorps Haaglanden, d.d. 26 november 1997). Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:
als de op 27 oktober 1997 tegenover deze opsporingsambtenaren afgelegde verklaring van [medeverdachte 4]:
Over de hennepkwekerijen kan ik vertellen dat ik in mei 1996 hiermee begonnen ben. Dat was in de Houtzagerssingel. Ik deed dat samen met mijn broer [betrokkene]. Die was al langer bezig in de Van Swindenstraat.
6. Het proces-verbaal van Regiokorps Haaglanden, Centrale Justitiële Dienst, Bureau Projekten, d.d. 21 april 1997, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2], hoofdagent-rechercheur, en een andere bevoegde opsporingsambtenaar (als bijlage 4 gevoegd bij het rapport opgemaakt op ambtsbelofte door [verbalisant 1], brigadier van politie en werkzaam bij het Bureau Financiële Ondersteuning van het regiokorps Haaglanden, en een andere bevoegde opsporingsambtenaar, d.d. 9 oktober 1998). Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:
als de op 21 april 1997 tegenover deze opsporingsambtenaren afgelegde verklaring van [medeverdachte 1]:
Begin december 1996 werd ik door [betrokkene] gevraagd of ik hem wilde helpen met het bouwen van hennepplantages. Ik had daar wel interesse in. [Betrokkene] kwam meestal alleen kijken. Hij is ook de zogenaamde opperman. Hij financiert de hele boel ook. [Medeverdachte 2] onderhield een paar tuinen. Dit was onder andere de Vriezeveenstraat, de Houtzagerssingel en zijn eigen zolder.
De Vriezeveenstraat hebben [medeverdachte] en ik maar één keer kunnen oogsten. De kwekerij aan de Kempstraat heb ik één keer geoogst en verwerkt.
[Betrokkene] betaalde mij f. 900,- netto per week. Ik kreeg dat niet op een vast tijdstip, maar wanneer het uitkwam.
7. Het proces-verbaal van Regiokorps Haaglanden, Centrale Justitiële Dienst, Bureau Projekten, nr. PL15JO-768/1997, d.d. 14 mei 1997, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3], en een andere bevoegde opsporingsambtenaar (als bijlage 6 gevoegd bij het rapport opgemaakt op ambtsbelofte door [verbalisant 1], brigadier van politie en werkzaam bij het Bureau Financiële Ondersteuning van het regiokorps Haaglanden, en een andere bevoegde opsporingsambtenaar, d.d. 9 oktober 1998). Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:
als de op 14 mei 1997 tegenover deze opsporingsambtenaren afgelegde verklaring van [getuige 5]:
De onderverhuur van het pakhuis aan de Van Swindenstraat bedroeg f. 843,-. Sinds ongeveer een jaar wordt de onderverhuur aan mij contant betaald. De verandering gebeurde op verzoek van [betrokkene]. De huur werd toen verhoogd naar f. 1.500,- per maand. De verhoging kwam niet van mij af doch van [betrokkene].
8. Het proces-verbaal van Regiokorps Haaglanden, Centrale Justitiële Dienst, Bureau Projekten, nr. PL15JO-768/1997, d.d. 23 april 1997, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4], hoofdagent van politie, en een andere bevoegde opsporingsambtenaar (als bijlage 9 gevoegd bij het rapport opgemaakt op ambtsbelofte door [verbalisant 1], brigadier van politie en werkzaam bij het Bureau Financiële Ondersteuning van het regiokorps Haaglanden, en een andere bevoegde opsporingsambtenaar, d.d. 9 oktober 1998). Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:
als de op 23 april 1997 tegenover deze opsporingsambtenaren afgelegde verklaring van [medeverdachte 3]:
Ik moet zeggen dat ik de kwekerij in de Van Swindenstraat heb opgezet samen met [betrokkene]. Wij hadden afgesproken dat wij de opbrengst van deze kwekerij op "fifty-fifty-basis" zouden regelen.
U vraagt mij naar andere kwekerijen: [a-straat], dat is de woning van [medeverdachte 2]; Kempstraat, deze kwekerij was van [betrokkene] en van mij.
9. Het proces-verbaal van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 24 april 1997. Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:
Als de op 24 april 1997 tegenover deze rechter-commissaris afgelegde verklaring van [medeverdachte 3]:
Ik heb in de periode van 10 september 1996 tot 21 april 1997 te 's-Gravenhage twee hennepkwekerijen respectievelijk aan de Van Swindenstraat en de Kempstraat in mede-eigendom gehad.
[Betrokkene] is mijn schoonvader.
10. De verklaring van de getuige-deskundige [getuige 2], Bureau Financiële Ondersteuning, unit 's-Gravenhage.
Deze getuige-deskundige heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 21 mei 2001 verklaard -zakelijk weergegeven-:
Wanneer een hennepkwekerij wordt aangetroffen vindt een zogenaamde representatieve bemonstering van de in die kwekerij aangetroffen hennepplanten plaats. De hennepplanten die als monster zijn genomen, worden eerst in de oven gedroogd. Daarna worden de toppen er af geknipt. De gedroogde toppen vormen het gebruiksklaar eindproduct van de plant. Het totaal van de gedroogde toppen wordt gewogen. Dit totaal wordt dan gedeeld door het aantal planten dat als monster uit die hennepkwekerij is genomen. Zodoende wordt een gemiddeld gewicht gebruiksklaar eindproduct per plant voor die hennepkwekerij vastgesteld. Een gemiddeld gewicht van 22 gram of 12 gram bij een inpandige kwekerij is niet bijzonder.
Een eerste kweek en een tweede kweek geven in de meeste gevallen hetzelfde resultaat aan gewicht.
11. De verklaring van de getuige [getuige 3], financieel rechercheur bij het Bureau Financiële Ondersteuning, unit 's-Gravenhage.
Deze getuige heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 21 mei 2001 verklaard -zakelijk weergegeven-:
De uitkomst van de berekening van het gemiddeld gewicht van gebruiksklaar eindproduct per plant vormt de basis voor de berekening van de opbrengst van de oogst uit een kwekerij. De aangetroffen oogst vormt ook de basis voor de berekening van de opbrengst van een eerdere oogst van dezelfde kwekerij. Indien in een kwekerij geen hennepplanten meer worden aangetroffen wordt voor de berekening van de opbrengst van die kwekerij uitgegaan van het laagste gemiddeld gewicht van gebruiksklaar eindproduct per plant dat is aangetroffen in een andere kwekerij van dezelfde kweker.
12. Een geschrift, zijnde een rapport, nr. WW21/04/97-1, d.d. 22 juni 1997, opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 5], inspecteur van politie. Het houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:
Karperdaal
In de locatie was een hennepkwekerij ingericht. In de aangetroffen containers werden door mij plant- en bladresten van hennepplanten aangetroffen. Deze planten zijn waarschijnlijk recent geoogst, maar waren niet meer in de woning aanwezig.
Onderzoek kweekruimte Karperdaal.
De vloer van sector 1 was bedekt met zwart tuinbouwplastic, en daarop stonden 258 plastic containers gevuld met potgrond. Daarin bevonden zich plant- en bladresten afkomstig van hennepplanten.
Ik zag dat op de vloer van sector 2, 196 lege plant containers stonden gevuld met pootaarde.
Opbrengstberekening Vriezeveenstraat
In de vuilniszakken bevonden zich 400 hennepplanten. Door mij zijn 5 monsters uit de partij getrokken. Na droging en weging door de materie deskundige van de Centrale Justitiële Dienst bleek dat de gemiddelde opbrengst per plant 12,9 gram bedroeg. Met inachtneming van de toegepaste teeltechniek is het mogelijk drie tot zes teelten op jaarbasis te realiseren.
Opbrengstberekening Houtzagerssingel, sector 1
In deze ruimte werden 400 hennepplanten aangetroffen. Door mij zijn 5 monsters uit de partij getrokken. Na droging en weging door de materie deskundige van de Centrale Justitiële Dienst bleek dat de gemiddelde opbrengst per plant 22,36 gram bedroeg. Met inachtneming van de toegepaste teeltechniek is het mogelijk drie tot zes teelten op jaarbasis te realiseren.
Opbrengstberekening Houtzagerssingel, sector 2
In deze ruimte werden 366 hennepplanten aangetroffen. Door mij zijn 5 monsters uit de partij getrokken. Na droging en weging door de materie deskundige van de Centrale Justitiële Dienst bleek dat de gemiddelde opbrengst per plant 32,22 gram bedroeg. Met inachtneming van de toegepaste teeltechniek is het mogelijk drie tot zes teelten op jaarbasis te realiseren.
13. Een geschrift, zijnde een Rapport Bureau Regionale Recherche Ondersteuning, Narcotica, d.d. 7 juni 1997, opgemaakt en ondertekend door [getuige 2], brigadier van politie en [verbalisant 6], technisch milieudeskundige. Het houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:
De groothandelsprijzen van Nederwiet bedragen, naar gelang de kwaliteit tussen de f. 5.000,- en f. 8.000,- per kilo.
Onderzoek kweekruimte Kempstraat
Na telling bleek dat in totaal 396 hennepplanten op de kweektafels aanwezig waren. Door ons werden vijf monsters getrokken waarvan een gebruiksklaar eindproduct werd bepaald. Het gemiddelde gewicht bedroeg 23,5 gram.
Bij de onderhavige wijze van teelt kunnen minimaal drie en maximaal zes oogsten per jaar gehaald worden.
14. Een Rapport van het Bureau Financiële Ondersteuning van de Politie Haaglanden, met als onderwerp: Berekening wederrechtelijk verkregen voordeel [betrokkene], d.d. 9 oktober 1998, opgemaakt op ambtsbelofte en ondertekend door [getuige 3], financieel rechercheur, en een andere opsporingsambtenaar. Het houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:
6.4 Opbrengst hennepkwekerij Van Swindenstraat
6.4.2. Uit het expertiserapport, opgemaakt door [getuige 2], blijkt dat er op 21 april 1997 in de kwekerij op de Van Swindenstraat in totaal 1046 planten stonden.
6.4.3. In 1996 is driemaal geoogst, in 1997 éénmaal.
6.4.4. Uit het genoemde expertiserapport blijkt dat er per plant een gebruiksklaar eindproduct van gemiddeld 15,9 gram was.
6.4.7. De opbrengst van twee oogsten is in zijn geheel aan [betrokkene] toe te rekenen. De opbrengst van twee oogsten is evenredig gedeeld tussen [betrokkene] en [medeverdachte 3].
6.5. Hennepkwekerij Kempstraat
6.5.2. Uit het expertiserapport, opgemaakt door [getuige 2], blijkt dat er op 21 april 1997 in totaal 396 planten stonden in deze kwekerij.
6.5.3. Het is aannemelijk dat er éénmaal is geoogst. Per plant was er een gebruiksklaar eindproduct van gemiddeld 23,5 gram.
6.5.7. De opbrengst is evenredig verdeeld tussen [betrokkene] en [medeverdachte 3].
6.6. Hennepkwekerij Karperdaal
6.6.2. Er zijn 454 plastic containers aangetroffen. Aannemelijk is dat er ook 454 hennepplanten in deze kwekerij hebben gestaan.
6.6.3. Aannemelijk is dat er minimaal één bruikbare oogst is geweest. Uit opgemaakte rapporten blijkt dat het laagst gemiddeld gewicht per hennepplant 12,9 gram is. Voor deze kwekerij is uitgegaan van het laagst gemiddeld gewicht.
6.8. Hennepkwekerij Vriezeveenstraat
6.8.2. In vuilniszakken bevonden zich 400 hennepplanten. Aannemelijk is dat er in deze kwekerij 400 hennepplanten hebben gestaan.
6.8.3. Het blijkt dat er één bruikbare oogst is geweest.
6.8.4. Er was per plant een gebruiksklaar eindproduct van gemiddeld 12,9 gram.
6.8.6. Vanaf februari 1997 was deze hennepkwekerij eigendom van [betrokkene] en [medeverdachte 4]. Er is vanuit gegaan dat de opbrengst van deze hennepkwekerij op basis van fifty-fifty gedeeld werd.
6.9. Hennepkwekerij Houtzagerssingel
6.9.2. In totaal stonden 766 hennepplanten in deze kwekerij.
6.9.3. Deze kwekerij bestaat uit twee sectoren. Een oogst komt uit sector 2. De oogst van februari 1997 komt uit sector 1. De oogst van halverwege maart 1997 komt uit sector 2.
6.9.4. De opbrengst hennep in sector 1 is: 400 planten x 22,36 gram.
De opbrengst hennep in sector 2 per oogst is: 366 planten x 32,22 gram.
6.9.6. Gebleken is dat [betrokkene] van minimaal de helft van deze kwekerij eigenaar is.
6.9.7. Voor het berekenen van de opbrengst voor [betrokkene] in sector 1 en sector 2 moet deze opbrengst door 2 gedeeld worden.
9. Kosten
9.1. loonkosten [medeverdachte 1]:
28 weken x f. 900,- = f. 25.200,-
1 x f. 2.000,- = f. 2.000,-
1 x f. 500,- = f. 500,-
(zie bijlage 25)
Totaal f. 27.700,-
9.2. loonkosten [medeverdachte 2]:
totaal wekelijkse vergoedingen: f. 9.750,-
(zie bijlage 25.1)
9.3. loonkosten [persoon A]: f. 600,-
(zie bijlage 25.2)
9.4. loonkosten [persoon B]: f. 1.650,-
11 keer geknipt x f. 150,- =f. 1.650,-
(zie bijlage 25.3)
9.5. loonkosten [persoon C]: f. 450,-
drie keer geknipt x f. 150,- = f. 450,-
(zie bijlage 5)
9.6. loonkosten [persoon D]: f. 750,-
vijf keer geknipt x f. 150,- = f. 750,-
(zie bijlage 25.4)
9.7. loonkosten [persoon E]: f. 750,-
vijf keer geknipt x f. 150,- = f. 750,-
(zie bijlage 25.5)
9.8. loonkosten [persoon F]: f. 43.125,-
54 weken x f. 625,- = f. 43.125,-
(zie bijlage 4 en 8)
9.13. huur perceel Van Swindenstraat
16 maanden x f. 1.500,-
Totaal huur f. 24.000,-
15. Het proces-verbaal van politie Haaglanden, Centraal Justitiële Dienst, Ploeg Milieu, Fraude en Financiën, Bureau Financiële Ondersteuning, d.d. 2 maart 1998, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1], brigadier van politie Haaglanden (als bijlage 27 gevoegd bij het rapport opgemaakt op ambtsbelofte door [verbalisant 1], brigadier van politie en werkzaam bij het Bureau Financiële Ondersteuning van het regiokorps Haaglanden, en een andere bevoegde opsporingsambtenaar, d.d. 9 oktober 1998). Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:
als de op 2 maart 1998 tegenover deze opsporingsambtenaar afgelegde verklaring van [getuige 4]:
[Betrokkene] kwam bij mij in de winkel. Ik ben die zaak begonnen in 1996. Hij heeft via mij plantjes gekocht. Eén plantje kost tussen de f. 2,50 en f. 5,-.
5.1. Het tweede middel komt op tegen het oordeel van het Hof dat de betrokkene uit de kwekerij aan de Vriezenveensestraat enig voordeel heeft getrokken. Dat oordeel zou ontoereikend zijn gemotiveerd, nu het Hof heeft nagelaten te responderen op een door de raadsman uitdrukkelijk gemotiveerd verweer/ standpunt van de strekking dat de kwekerij niet tot opbrengsten heeft geleid.
5.2. Hoewel het middel art. 359, tweede lid, Sv niet noemt, wekt de formulering de indruk dat naar het oordeel van de raadsman de tweede volzin van die bepaling hier op gelijke wijze van toepassing is als in de eigenlijke strafprocedure. Dat lijkt mij nog niet vanzelfsprekend. Die kwestie kan hier echter in het midden blijven, aangezien in deze zaak het onderzoek ter terechtzitting vóór 1 januari 2005 is gesloten, zodat gelet op art. II van de Wet van 10 november 2004 (Wet bekennende verdachte) bedoelde bepaling hier niet van toepassing is.
5.3. In de regeling van de ontnemingsprocedure spelen bewijsmiddelen slechts een rol met betrekking tot de schatting van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel (art. 511f).(4) In dat artikel is bepaald dat de rechter die schatting slechts kan ontlenen aan wettige bewijsmiddelen. Die bewijsmiddelen, die wel in het vonnis of arrest moeten worden opgenomen(5), hebben dus een andere functie dan in de hoofdprocedure. Zij liggen ten grondslag aan een schatting, niet aan de vaststelling van een strafbaar feit. Juist omdat het om een schatting gaat, kan niet worden geëist dat de omvang van de schade uit de bewijsmiddelen voortvloeit. Dat heeft ook consequenties voor de toetsing in cassatie die mijns inziens nog afstandelijker is dan in de hoofdprocedure. Alleen indien het oordeel van de rechter dat de inhoud van die bewijsmiddelen hem voldoende aanknopingspunten voor een verantwoorde schatting oplevert, onbegrijpelijk is, kan mijns inziens worden ingegrepen.
Verder komt ook hier de selectie en waardering van het bewijsmateriaal aan de feitenrechter toe.
5.4. Met betrekking tot de klacht van het tweede middel verwijs ik naar bewijsmiddel 14 onder 6.8.3 en bewijsmiddel 6, waaruit het Hof kennelijk en niet onbegrijpelijk heeft afgeleid dat er in ieder geval één oogst is geweest die aan de betrokkenen ten goede is gekomen. Verder is het Hof, gelet op de in mindering gebrachte huurkosten van de ruimte aan de Vriezenveensestraat, uitgegaan van een gebruiksperiode van acht tot negen maanden.
Ter terechtzitting in hoger beroep is met een verwijzing naar verklaringen van medeverdachten gesteld dat er in dat perceel twee keer is ingebroken, waarbij de hennepplanten telkens zijn ontvreemd. Overigens is het dan nog goed mogelijk dat in genoemde periode (afgezien van de inbeslaggenomen partij) nog een keer is geoogst.
Het Hof heeft kennelijk geen geloof gehecht aan de verklaringen van de medeverdachten [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] dat de kwekerij aan de Vriezenveensestraat door diefstallen niets heeft opgebracht.
Tot een nadere motivering van zijn oordeel was het Hof niet gehouden.
5.5. Het middel faalt.
6.1. Het derde middel bevat de klacht dat het Hof ten onrechte voor het bewijs heeft gebruikt de rapportage van [verbalisant 7], voor zover deze een ontoelaatbare mening, gissing en/of conclusie van de verbalisant bevat.
6.2. Het gaat om de volgende passage:
"6.6.Hennepkwekerij Karperdaal"
6.6.2. Er zijn 464 plastic containers aangetroffen.
Aannemelijk is dat er in deze kwekerij 400 hennepplanten hebben gestaan."
6.3. Het Hof heeft de gewraakte conclusie kennelijk overgenomen en tot de zijne gemaakt.(6) Dat heeft het Hof, gelet op de aan de schatting ten grondslag liggende bewijsmiddelen in hun geheel, kunnen doen. Hoewel ik bij containers eerder denk aan stalen gevaarten, gaat het hier kennelijk om een soort bloempotten die geschikt zijn om planten in te zetten. Als die worden aangetroffen in een ruimte die kennelijk wordt gebruikt als hennepkwekerij, lijkt mij de conclusie gerechtvaardigd dat die voorwerpen zijn gebruikt om hennep in te telen (zie ook de bewijsmiddelen 3 en 4).
6.4. Het middel faalt.
7.1. Het vierde middel klaagt dat het Hof onvoldoende gemotiveerd het verweer heeft verworpen dat de rapporten en/of getuigen- en deskundigenverklaringen van [getuige 2] en/of [verbalisant 7] onvoldoende betrouwbaar waren om als basis voor de voordeelberekening te kunnen dienen.
7.2. Voorzover ook hier wordt gesproken van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt van de verdediging en daarmee impliciet een beroep wordt gedaan op art. 359, tweede lid, tweede volzin Sv, verwijs ik naar wat ik dienaangaande hiervoor heb opgemerkt.
7.3. Het Hof heeft in het verkorte arrest overigens uitvoerig overwogen waarom naar zijn oordeel de werkwijze van genoemde, ter terechtzitting gehoorde, verbalisanten een voldoende deugdelijke basis vormde voor de schatting van de gemiddelde opbrengst per plant in de desbetreffende kwekerij en van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Dat oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, is niet onbegrijpelijk en kan in cassatie niet verder worden getoetst. Tot een nadere motivering was het Hof niet gehouden. Het Hof behoefde in het bijzonder niet uitdrukkelijk te motiveren waarom het de beschouwingen, vervat in het door de verdediging overgelegde rapport van de ervaringsdeskundige, de growshophouder [getuige 1], heeft gepasseerd. Het heeft dat overigens in feite wel gemotiveerd doordat het heeft overwogen dat de op een monsterneming in een specifieke situatie gebaseerde berekening in beginsel te prefereren valt boven een algemene taxatie van "de" opbrengst van enige hennepplant (zoals [getuige 1] heeft gedaan). Ik merk hierbij op dat volgens de deskundige [getuige 1] de opbrengst onder ideale omstandigheden 10 gram per plant kan bedragen. Dat moet dus kennelijk als een maximum worden gezien. Dat lijkt mij moeilijk te verenigen met het feit dat zelfs het monster van de partij die aan de Vriezenveensestraat is inbeslaggenomen 12,9 gram per plant bleek te bevatten.(7)
7.4. Het middel faalt.
8.1. Het vijfde middel behelst de klacht dat het Hof, mede in het licht van het gevoerde verweer, het te ontnemen bedrag voor zover betrekking hebbende op de kwekerij aan de Van Swindenstraat, te hoog heeft vastgesteld, althans zijn oordeel ontoereikend heeft gemotiveerd, omdat het is uitgegaan van een langere periode van gebruik van die kwekerij dan overeenkomt met de in de strafzaak zelf bewezenverklaarde periode. De in de bewezenverklaring genoemde periode ving, aldus het middel, aan op 1 september 1996, terwijl het Hof in de ontnemingszaak is uitgegaan van een periode aanvangende op 1 januari 1996.(8)
8.2. Gelet op art. 36 e, tweede lid, Sr mag ook rekening gehouden worden met soortgelijke feiten als de bewezenverklaarde, waarvan aannemelijk is dat ze door de betrokkene zijn begaan. Dat het Hof aannemelijk heeft geacht dat de verdachte ook in de periode van januari 1996 tot september 1996 een kwekerij had aan de Van Swindenstraat is niet onbegrijpelijk, gelet op de verklaring van de betrokkene in hoger beroep ( bewijsmiddel 1).
Als de rechter bij een partiële vrijspraak al rekening mag houden met feiten waarvan is vrijgesproken (mits voldoende aanwijzingen bestaan dat ze door de betrokkene zijn begaan), zoals de Hoge Raad heeft beslist (9), dan mogen uiteraard ook feiten die buiten de (tenlastegelegde en) bewezenverklaarde periode vallen, in de beschouwingen worden betrokken.
8.3. Het middel is tevergeefs voorgesteld.
9.1. Het zesde middel klaagt erover dat het Hof met betrekking tot de locaties Kempstraat, Karperdaal en Houtzagersingel I en II geen rekening heeft gehouden met huurkosten. Dat zou onbegrijpelijk zijn, mede in aanmerking genomen wat de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep onder het hoofd "Correctie der huurkosten" heeft aangevoerd.
9.2. Ik stel voorop dat de wetgever de rechter grote vrijheid heeft gelaten te bepalen of en zo ja in welke mate hij bij de schatting van het voordeel rekening wil houden met de kosten die de betrokkene heeft gemaakt. Het moet dan gaan om kosten die in directe relatie staan met de voltooiing van het feit of de feiten die voordeel hebben opgeleverd.
9.3. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 30 oktober 2001, NJ 2002, 124 overwogen:
"3.3. Bij de bepaling van de hoogte van het wederrechterlijk verkregen voordeel kunnen slechts de kosten die in directe relatie staan tot het delict, gelden als kosten die voor aftrek in aanmerking komen (vgl. HR 8 juli 1998, NJ 1998, 841). De wetgever heeft de rechter grote vrijheid gelaten of en zo ja, in welke mate hij rekening wil houden met zodanige kosten.
De beslissing daaromtrent behoeft in het algemeen geen motivering. Wanneer evenwel, zoals in het onderhavige geval, door of namens de veroordeelde gemotiveerd en met specificatie van de desbetreffende posten het verweer is gevoerd dat bepaalde kosten bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel dienen te worden afgetrokken, zal de rechter in zijn uitspraak tot uitdrukking behoren te brengen hetzij dat de gestelde kosten niet kunnen gelden als kosten die in directe relatie staan tot het delict, hetzij dat zij wel als zodanig kunnen gelden maar dat zij - al dan niet gedeeltelijk - voor rekening van de veroordeelde dienen te blijven."
9.4. Blijkens de pleitnota heeft de raadsman primair gevraagd om voor alle locaties huurkosten van f.1500, - per maand in mindering te brengen, het bedrag waarvan bekend was dat het gold voor de locatie Van Swindenstraat.
Subsidiair is alleen aandacht besteed aan de locaties Kempstraat en Houtzagerssingel.
9.5. Voor de primaire stelling heeft het Hof kennelijk geen grondslag aanwezig geacht en dat is, gelet op de toelichting daarop en op het navolgende niet onbegrijpelijk. In de eerste plaats is niet zonder meer in te zien waarom voor alle percelen - gelijke - huren zouden zijn betaald. Verder is, zoals gezegd in het subsidiaire verzoek de locatie Karperdaal niet meer genoemd. Dat is gemakkelijk te verklaren. Immers, uit de bewijsmiddelen volgt dat de locatie [a-straat] de woning van de medeverdachte [medeverdachte 2] was en dat op de zolder van die woning de kwekerij werd geëxploiteerd (bewijsmiddelen 3,4,6 en 8).
Wat betreft het subsidiaire verzoek voor zover betrekking hebbende op de Kempstraat geldt het volgende. Uit de door de raadsman zelf bij zijn pleitnota en de bijlage daarvan aangevoerde gegevens volgt dat het onaannemelijk is dat apart huur voor het gebruik van (een deel van) dat perceel als hennepplantage is betaald. Er is immers een acceptgiro bijgevoegd van [A] B.V. gericht aan [medeverdachte 4], [b-straat 1] te [woonplaats] (de broer en medeverdachte van de betrokkene) die dus kennelijk betrekking heeft op de huur van dat hele perceel.
Ten slotte is subsidiair ten aanzien van de locatie Houtzagerssingel niet meer gesteld dan dat volgens [Medeverdachte 4] (genoemde broer) de huurkosten f.1028,00 bedragen.
Geregeld maakte de dadergroep kennelijk gebruik van "eigen" locaties, waarover men toch al de beschikking had en waarbij dus niet apart huur behoefde te worden betaald voor de ruimte waarin de kwekerij was gevestigd.
9.6. Gelet op het voorgaande kan niet worden gesproken van een voldoende gemotiveerd en gespecificeerd verweer als in het in 9.3 geciteerde arrest bedoeld, waarop het Hof uitdrukkelijk had moeten antwoorden.
9.7. Het middel faalt.
10.1. Het zevende middel klaagt dat het Hof ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, vervangende hechtenis heeft opgelegd.
10.2. Het middel is gegrond. Ingevolge de art. V en VI van de Wet van 8 mei 2003 tot wijziging en aanvulling van een aantal bepalingen in het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten met betrekking tot de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel (Stb. 2003, 202) is op de onderhavige zaak art. 577c Sv van toepassing. De bestreden uitspraak moet daarom worden vernietigd voor zover daarbij vervangende hechtenis is opgelegd (vgl. HR 7 oktober 2003, LJN AF9473).
11. Het eerste en het zevende middel zijn gegrond. De overige middelen falen en kunnen mijns inziens op de voet van art. 81 RO worden afgedaan.
12. Ik heb geen gronden aangetroffen waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd.
13. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend voor zover daarbij vervangende hechtenis is opgelegd alsmede voor wat betreft de hoogte van de vastgestelde betalingsverplichting, tot vermindering van die betalingsverplichting en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
1 Zie genoemd arrest rov 3.8 en 3.9. HR 20 juni 2006, LJN AW0254.
2 Vgl. ook HR 20 juni 2006 LJN AW0254; tijdsverloop in eerste aanleg ruim viereneenhalf jaar; wel overschrijding redelijke termijn doch geen gevolgen.
3 De oorspronkelijke vordering van de O.v.J bedroeg ruim fl. 800.000, -
4 HR 26 maart 2002 NJ 2002, 545. Vgl. ook HR 13 april 1994, LJN ZD1173.
5 HR 19 maart 1996, NJ 1997, 60, rov 8.2.
6 HR 3 januari 1984 NJ 1984, 443 rubr. 7; HR 12 januari 1999, NJ 1999, 247.
7 Waarbij het Hof, hetgeen niet onbegrijpelijk is, het verweer dat op een ondeugdelijke manier zou zijn geknipt etc. heeft verworpen.
Ter zijde merk ik nog op dat een recent rapport "Wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij bij binnenteelt onder kunstlicht" (april 2005) met betrekking tot de gemiddelde Nederlandse illegale hennepkwekerij tot de conclusie komt dat de maximaal haalbare opbrengst aan gedroogde vrouwelijke bloeiwijzen ligt op 33,7 gram per plant bij een ontwikkelingsstadium van 10.
8 Op zichzelf is dat juist: de bewezenverklaring houdt in dat de periode begon op 1 september 1996.
9 HR 13 april 1999, NJ 1999, 483.
Uitspraak 20‑02‑2007
Inhoudsindicatie
Ontnemingszaak. 1. Betrokkene heeft op 21-1-03 cassatie ingesteld. De stukken zijn op 10-3-06 bij HR binnengekomen. De redelijke termijn a.b.i. art. 6.1 EVRM is overschreden. Dit leidt i.c. tot vermindering van de aan betrokkene opgelegde betalingsverplichting met 10%. 2. I.c. is art. 577c Sv van toepassing. HR vernietigt bestreden uitspraak vzv. vervangende hechtenis is opgelegd (HR NJ 2004, 573).
20 februari 2007
Strafkamer
nr. 00764/06 P
IV/AM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 15 januari 2003, nummer 22/005080-99, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[Betrokkene], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1946, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een beslissing van de Rechtbank te 's-Gravenhage van 25 maart 1999 - de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 105.000,-, subsidiair 600 dagen hechtenis.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft mr. J.M. Sjöcrona, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De waarnemend Advocaat-Generaal Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend voor zover daarbij vervangende hechtenis is opgelegd alsmede wat betreft de hoogte van de vastgestelde betalingsverplichting, tot vermindering van die betalingsverplichting en tot verwerping van het beroep voor het overige.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden.
3.2. De betrokkene heeft op 21 januari 2003 beroep in cassatie ingesteld. De stukken zijn op 10 maart 2006 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Het middel is dus terecht voorgesteld.
3.3. Bij afweging van enerzijds het belang dat de gemeenschap ook na overschrijding van deze termijn behoudt bij normhandhaving door berechting en anderzijds het belang dat de betrokkene heeft bij niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in zijn ontnemingsvordering nadat die termijn is overschreden, moet eerstgenoemd belang prevaleren. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de betrokkene opgelegde betalingsverplichting.
4. Beoordeling van het tweede, het derde, het vierde, het vijfde en het zesde middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Beoordeling van het zevende middel
5.1. Het middel bevat de klacht dat door het Hof ten onrechte vervangende hechtenis is opgelegd.
5.2. Die klacht treft doel. Ingevolge de art. V en VI van de Wet van 8 mei 2003 tot wijziging en aanvulling van een aantal bepalingen in het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten met betrekking tot de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel (Stb. 2003, 202) is op de onderhavige zaak art. 577c Sv van toepassing. De Hoge Raad zal daarom de bestreden uitspraak vernietigen voor zover daarbij vervangende hechtenis is opgelegd (vgl. HR 7 oktober 2003, NJ 2004, 573).
6. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
7. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van het opgelegde bedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel en voor zover daarbij vervangende hechtenis is opgelegd;
Vermindert het te betalen bedrag in die zin dat de hoogte daarvan € 94.500,- bedraagt;
Verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier D.N.I. Gjaltema, en uitgesproken op 20 februari 2007.