HR, 23-01-2007, nr. 00663/06B
ECLI:NL:HR:2007:AZ3595
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
23-01-2007
- Zaaknummer
00663/06B
- LJN
AZ3595
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2007:AZ3595, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 23‑01‑2007
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2007:AZ3595
ECLI:NL:HR:2007:AZ3595, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 23‑01‑2007; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2007:AZ3595
- Vindplaatsen
Conclusie 23‑01‑2007
Inhoudsindicatie
Beklag ex art. 552a Sv strekkende tot teruggave van inbeslaggenomen schapen waarbij voor een deel geen gezondheidscertificaat aanwezig was. Conclusie AG: (i) i.c. bestond strafvorderlijke bevoegdheid tot inbeslagname, (ii) art. 552a Sv biedt geen mogelijkheid te klagen over – voorgenomen – vernietiging. HR: 81 RO.
Nr. 00663/06 B
Mr. Vellinga
Zitting: 28 november 2006
Conclusie inzake:
[Betrokkene = klaagster]
1. De Rechtbank heeft bij beschikking van 30 september 2005 ongegrond verklaard het door klaagster ingediende beklag strekkende tot teruggave aan haar van de onder haar inbeslaggenomen schapen.
2. Namens klaagster heeft mr. A.A.M. van Beek, advocaat te Tilburg, twee middelen van cassatie voorgesteld.
3. Het gaat in deze zaak om een partij van in totaal 223 schapen die op 23 september 2005 werd aangetroffen in een vrachtauto op de snelweg A1 ter hoogte van Deventer. Bij onderzoek naar de herkomst van de dieren werd geconstateerd dat voor een deel van de dieren geen gezondheidscertificaat aanwezig was, waarna de gehele partij in beslag is genomen.
4. Van de griffie van de Rechtbank heb ik ontvangen een brief, afkomstig van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 11 januari 2006, gericht aan het Arrondissementsparket te Arnhem, inhoudende dat de ongeregistreerde schapen zijn geëuthanaseerd en vernietigd en dat "de rest" naar het slachthuis is gegaan, alsmede een uitdraai uit Compas d.d. 1 augustus 2006, waarop als waarde van de partij schapen € 14982 staat vermeld. Voorts is van belang dat de Economische Politierechter bij vonnis van 2 oktober 2006 heeft beslist tot onttrekking aan het verkeer van de ongeregistreerde schapen en dat deze de teruggave aan de rechthebbende van de overige schapen heeft gelast. Tegen dat vonnis is door de verdachte, klaagster in de onderhavige procedure, appèl ingesteld.
5. De bestreden beschikking houdt - voor zover hier van belang - het volgende in:
"Met betrekking tot de feiten verwijst de rechtbank naar de stukken zoals die zich in het dossier bevinden, waaronder een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen, nr. 29174, d.d. 29 september 2005, opgemaakt door ambtenaren van de Algemene Inspectiedienst van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. (...)
In een procedure als de onderhavige toetst de rechtbank slechts marginaal de rechtmatigheid van het beslag en het belang van een rechtens juiste en zorgvuldige strafvordering.
Niet gezegd kan worden dat het beslag onrechtmatig is.
De rechtbank overweegt dat het dossier voldoende aanwijzingen bevat om te vermoeden dat klagers niet aan voorschriften uit de Regeling handel levende dieren en levende producten hebben voldaan. Nu het vermoeden bestaat dat klagers niet hebben voldaan aan deze voorschriften is niet vast komen te staan dat de inbeslaggenomen schapen gezond zijn. Veterinaire risico's zijn daarom geenszins uit te sluiten wanneer de inbeslaggenomen schapen weer in het handelsverkeer terechtkomen.
De rechtbank is van oordeel dat het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave van de inbeslaggenomen schapen en dat het niet hoogst onwaarschijnlijk te achten is dat de rechter later oordelend de onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen schapen zal bevelen."
6. Het eerste middel bevat de klachten dat de Rechtbank heeft miskend dat de Officier van Justitie niet tot inbeslagname van de schapen bevoegd was omdat alleen de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij die bevoegdheid heeft en dat de Rechtbank de - voorgenomen - vernietiging van de schapen had behoren te toetsen aan art. 117 Sv.
7. Het in de Regeling handel levende dieren en levende producten vervatte verbod op het brengen in Nederland van schapen zonder gezondheidscertificaat (art. 2.1, 2.22 en 7.6 van die regeling) is gesteld krachtens art. 10 Gezondheids- en welzijnswet voor Dieren, bij art. 1, onder 2º WED strafbaar gesteld als economische delict. Daarmee is de bevoegdheid tot strafvorderlijk ingrijpen gegeven, wat er overigens zij van de bevoegdheden die de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij heeft.
8. Voor het overige kan het middel onbesproken te blijven. De Rechtbank heeft het beklag klaarblijkelijk aldus opgevat dat teruggave van de inbeslaggenomen schapen werd verzocht en niet ook dat subsidiair bezwaar werd gemaakt tegen de voorgenomen vernietiging. Over die lezing van het klaagschrift wordt in cassatie niet geklaagd. Ook al zou overigens het beklag, anders dan de Rechtbank heeft gedaan, mede aldus moeten worden opgevat dat werd beoogd subsidiair te klagen over de vernietiging van de inbeslaggenomen schapen, dan nog kan dit klaagster niet verder helpen. Art. 552a Sv biedt niet de mogelijkheid te klagen over de - voorgenomen - vernietiging van het inbeslaggenomene. Onder "gebruik" als bedoeld in het eerste lid van die bepaling, wordt immers niet "vervreemding" - al dan niet om baat - ex art. 117 Sv begrepen.(1)
9. Het middel faalt en leent zich voor afdoening op de voet van art. 81 RO.
10. In het tweede middel wordt met diverse argumenten opgekomen tegen de onmiddellijke slacht van de inbeslaggenomen schapen.
11. Die klachten kunnen eveneens niet tot cassatie leiden, om dezelfde reden als hiervoor uiteengezet. Ik merk nog wel op dat het middel naar mijn oordeel miskent dat - wat er zij van de eventuele gezondheidsrisico's die het in leven laten van de schapen met zich zouden kunnen brengen - de in art. 117 Sv bedoelde machtiging tot vernietiging, respectievelijk vervreemding om baat, wordt gegeven met het oog op de grote bezwaren die aan het (langdurig) bewaren van levende have kleven. Zie in dat verband ook art. 10, tweede lid van het Besluit inbeslaggenomen voorwerpen.
12. Het middel faalt en leent zich eveneens voor toepassing van art. 81 RO.
13. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 Vgl. HR 2 maart 1999, NJ 1999, 416.
Uitspraak 23‑01‑2007
Inhoudsindicatie
Beklag ex art. 552a Sv strekkende tot teruggave van inbeslaggenomen schapen waarbij voor een deel geen gezondheidscertificaat aanwezig was. Conclusie AG: (i) i.c. bestond strafvorderlijke bevoegdheid tot inbeslagname, (ii) art. 552a Sv biedt geen mogelijkheid te klagen over – voorgenomen – vernietiging. HR: 81 RO.
23 januari 2007
Strafkamer
nr. 00663/06 B
KM/CAW
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Arnhem van 30 september 2005, nummer RK 05/623, op een beklag als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
[Betrokkene], gevestigd te [vestigingsplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft mr. A.A.M. van Beek, advocaat te Tilburg, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden beschikking ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 januari 2007.