HR, 06-06-2006, nr. 01809/05
ECLI:NL:HR:2006:AW2475
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
06-06-2006
- Zaaknummer
01809/05
- LJN
AW2475
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2006:AW2475, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 06‑06‑2006
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2006:AW2475
ECLI:NL:HR:2006:AW2475, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 06‑06‑2006; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2006:AW2475
- Wetingang
art. 359 Wetboek van Strafvordering
- Vindplaatsen
NbSr 2006/175
Conclusie 06‑06‑2006
Inhoudsindicatie
Art. 359.2 Sv. De aan het pv van de appèlzitting gehechte pleitnotities houden in dat verdachte geen enkele uitvoeringshandeling heeft verricht, geen sprake is geweest van een gezamenlijk plan en verdachte niet heeft gedeeld in de opbrengst, maar slechts ter plaatse was alwaar hij werd geconfronteerd met het wegnemen door X en dat hij vervolgens zonder iets te doen naar buiten is gelopen. Als conclusie wordt verzocht verdachte vrij te spreken. Uit de bewijsmiddelen – in het bijzonder uit de verklaring van X – is af te leiden dat zodanige uitvoeringshandingen door verdachte zijn verricht dat sprake is van diens medeplegen. Aldus bevat de uitspraak voldoende gegevens waarin de nadere motivering ligt besloten aangaande het niet aanvaarden door het hof van het weergegeven standpunt (HR LJN AU9130).
Nr. 01809/05
Mr. Machielse
Zitting: 11 april 2006
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1. Verdachte is op 13 juni 2005 door het Gerechtshof te Amsterdam wegens diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, veroordeeld tot drie weken gevangenisstraf, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van vijftig uren subsidiair 25 dagen hechtenis.
2. Namens de verdachte heeft mr. P.M. Breukink, advocaat te Amsterdam cassatie ingesteld en hebben mr. G.P. Hamer en mr. B.P. de Boer, beiden advocaat te Amsterdam, één middel van cassatie voorgesteld.
3. Het enige middel klaagt dat de bewezenverklaring nadere motivering behoeft in het licht van een bewijsverweer dat er van medeplegen geen sprake was.
4. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 8 juni 2002 te [plaats] tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning, gelegen aan perceel [a-straat 1], heeft weggenomen twee playstations en een DVD-speler en een CD-speler en een equalizer en een horloge en een walkman en een tweepersoonsdeken, ten dele toebehorende aan [slachtoffer], waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak door met een stok een ruit van de centrale voordeur van perceel [a-straat 1] in te slaan en vervolgens de voordeur van perceel [a-straat 1] open te drukken."
5. Dienaangaande heeft het hof onder meer, naast de aangifte en een deel van de door verdachte ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring, als bewijsmiddel gebruikt:
- een proces-verbaal, inhoudende als de verklaring van [mededader 1]:
"Op 8 juni 2002 ben ik met [verdachte] (het hof begrijpt: [verdachte]), [mededader 2] (het hof begrijpt: [mededader 2] en [mededader 3] (het hof begrijpt: [mededader 3]) naar [slachtoffer] (het hof begrijpt: [slachtoffer]) gereden in de [a-straat] te [plaats]. Ik heb met een stok een ruitje in de voordeur stuk geslagen. [verdachte] en [mededader 2] stonden er gewoon bij. Toen ik boven was, kwamen [verdachte] en [mededader 2] ook boven. Ik drukte de deur van de woning van [slachtoffer] open met een duw van mijn linkerschouder. Ik ben naar binnen gelopen en toen kwamen [verdachte] en [mededader 2] ook de woning van [slachtoffer] binnen. Ik heb tegen [verdachte] en [mededader 2] gezegd: kom pak een paar spullen op en gooi die in de deken, dan nemen wij die mee naar beneden. Ik heb toen een deken van [slachtoffer] gepakt. Ik heb twee playstations gepakt, [mededader 2] de DVD-speler. Zij wisten dat de woning van [slachtoffer] was. Het is hun eigen initiatief geweest. Zij kwamen achter mij aan lopen."
- een proces-verbaal, inhoudende als de mededeling van de verbalisanten:
"Op 8 juni 2002 zagen wij ter hoogte van perceel [a-straat 1] (het hof begrijpt: te [plaats]) een zekere [betrokkene 1]. [Betrokkene 1] verklaarde dat hij drie mannen zag komen uit het trapportaal van [a-straat 1], die samen een opgerold laken droegen. De drie mannen gooiden het laken in de kofferbak van de auto."
6. Art. 359 lid 2, tweede volzin, Sv houdt in:
"Het vonnis geeft, indien de beslissing afwijkt van de door de verdachte dan wel door de officier van justitie uitdrukkelijk onderbouwde standpunten, in het bijzonder de redenen op die daartoe hebben geleid."
Volgens de stellers van het middel brengt dit voorschrift hier mee dat de bewezenverklaring nadere motivering behoeft ook al vindt het gevoerde verweer dat het tenlastegelegde medeplegen niet bewezen kan worden, verwerping in de gebezigde bewijsmiddelen. In hoger beroep is namens de verdachte, kort gezegd, aangevoerd dat hij slechts fysiek aanwezig was toen een ander ([mededader 1]) de inbraak pleegde en dat hij, verdachte, zonder enige uitvoeringshandeling te verrichten "naar buiten is gelopen".
7. Van een medeplegen - hier in de bewezenverklaring uitgedrukt met de woorden "tezamen en in vereniging met anderen" - kan worden gesproken indien er tussen de verdachte en diens mededader(s) sprake is geweest van een zodanige bewuste en nauwe samenwerking dat zij het strafbare feit tezamen en in vereniging hebben gepleegd.(1) Indien van zo'n samenwerking blijkt, kan ook de handeling waarmee de verdachte zich op een moment waarop het strafbare feit nog niet was voltooid bij de ander(en) heeft aangesloten bijdragen aan het bewijs dat hij daaraan heeft medegepleegd.(2)
8. Binnen het zoëven geschetste jurisprudentiële kader heeft het hof uit de bewijsmiddelen de voor het aannemen van het medeplegen vereiste samenwerking zonder meer kunnen afleiden. De bewijsmiddelen houden immers in dat de verdachte met [mededader 2] [mededader 1] is gevolgd, nadat die [mededader 1] - terwijl verdachte en [mededader 2] er beneden "bij" stonden - de toegang tot het pand had verschaft door een ruit van de voordeur stuk te slaan en, na naar boven gelopen te zijn, de toegang tot de woning had geforceerd door de deur van de woning open te duwen, en dat de verdachten binnen (op initiatief van die [mededader 1]) diverse spullen in een deken hebben gerold, de opgerolde deken gedrieën de trap af hebben gedragen en in de kofferbak van de auto hebben gegooid waarmee zij zijn weggereden.
9. Het standpunt van de stellers van het middel over de betekenis van de nieuwe volzin van het tweede lid van art. 359 Sv deel ik niet. Als een verdachte een verweer voert dat de strekking heeft dat het tenlastegelegde niet kan worden bewezen en de rechter komt toch tot een veroordeling op basis van de door hem geselecteerde bewijsmiddelen dan houdt de aanvulling op het verkorte vonnis in de inhoud van de bewijsmiddelen de redenen in die de rechter ertoe hebben gebracht het standpunt van de verdediging niet te volgen. In deze zaak doet zich geen bijzondere situatie voor die noopt tot afwijking van dat vertrouwde stramien.
Voorts wijs ik erop dat de stellers van het middel kennelijk er vanuit gaan dat bewijsverweren niet in de aanvulling op het verkorte vonnis of arrest mogen worden opgenomen. Maar dat standpunt is overduidelijk door de Hoge Raad verworpen.(3)
10. Het middel faalt.
11. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 Zie bijv. HR 14 oktober 2003, NJ 2005, 183 m.nt. Kn; HR 8 mei 2001, NJ 2001, 480 en HR 12 februari 2002, NJ 2002, 351.
2 HR 18 april 2000, NJ 2000, 414 en HR 28 mei 2002, NJ 2003, 142 m.nt. Sch.
3 Zie HR 16 maart 1999, NJ 1999, 387; HR 18 april 2000, NJB 2000, blz. 1120, nr. 77; HR 6 maart 2001, NJB 2001, blz. 678, nr. 67.
Uitspraak 06‑06‑2006
Inhoudsindicatie
Art. 359.2 Sv. De aan het pv van de appèlzitting gehechte pleitnotities houden in dat verdachte geen enkele uitvoeringshandeling heeft verricht, geen sprake is geweest van een gezamenlijk plan en verdachte niet heeft gedeeld in de opbrengst, maar slechts ter plaatse was alwaar hij werd geconfronteerd met het wegnemen door X en dat hij vervolgens zonder iets te doen naar buiten is gelopen. Als conclusie wordt verzocht verdachte vrij te spreken. Uit de bewijsmiddelen – in het bijzonder uit de verklaring van X – is af te leiden dat zodanige uitvoeringshandingen door verdachte zijn verricht dat sprake is van diens medeplegen. Aldus bevat de uitspraak voldoende gegevens waarin de nadere motivering ligt besloten aangaande het niet aanvaarden door het hof van het weergegeven standpunt (HR LJN AU9130).
6 juni 2006
Strafkamer
nr. 01809/05
JB/IV
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 13 juni 2005, nummer 23/002449-04, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Amsterdam van 22 oktober 2003 - de verdachte ter zake van "diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak" veroordeeld tot drie weken gevangenisstraf voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf bestaande uit een werkstraf, voor de duur van vijftig uren subsidiair vijfentwintig dagen hechtenis.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. G.P. Hamer en mr. B.P. de Boer, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof in strijd met art. 359, tweede lid, Sv heeft nagelaten in het bijzonder de redenen op te geven waarom het is afgeweken van het standpunt van de verdediging dat er van handelen tezamen en vereniging met anderen geen sprake was.
3.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 8 juni 2002 te [plaats] tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning, gelegen aan perceel [a-straat 1], heeft weggenomen twee playstations en een DVD-speler en een CD-speler en een equalizer en een horloge en een walkman en een tweepersoonsdeken, ten dele toebehorende aan [slachtoffer], waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak door met een stok een ruit van de centrale voordeur van perceel [a-straat 1] in te slaan en vervolgens de voordeur van perceel [a-straat 1] open te drukken."
3.2.2. De bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 30 mei 2005, voorzover inhoudende:
"Op 8 juni 2002 ben ik met [mededader 1], [mededader 2] en [mededader 3] naar de woning van [slachtoffer] aan de [a-straat 1] te [plaats] gegaan. Ik liep met [mededaders 1 en 2] mee naar boven. Op een gegeven moment liepen wij drieën weer naar beneden en gingen het huis uit. Vervolgens zijn we in een auto weggereden."
b. een proces-verbaal van politie, voorzover inhoudende als verklaring van [slachtoffer]:
"Op 7 juni 2002 heb ik mijn woning, [a-straat 1] te [plaats], verlaten. Vandaag ben ik naar mijn woning gegaan. Ik zag dat twee playstations, een DVD-speler, een CD-speler, een equalizer, een horloge, een walkman en een tweepersoonsdeken waren weggenomen. De toegangsdeur van mijn woning is stuk. Ook is een raampje van de gezamenlijke toegangsdeur van het trapportaal vernield. Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit. Alle goederen zijn mijn eigendom, behalve een playstation."
c. een proces-verbaal van politie, voorzover inhoudende als verklaring van [mededader 1]:
"Op 8 juni 2002 ben ik met [verdachte] (het hof begrijpt: [verdachte]), [mededader 2] (het hof begrijpt: [mededader 2]) en [mededader 3] (het hof begrijpt: [mededader 3]) naar [slachtoffer] (het hof begrijpt: [slachtoffer]) gereden in de [a-straat] te [plaats]. Ik heb met een stok een ruitje in de voordeur stuk geslagen. [Verdachte] en [mededader 2] stonden er gewoon bij. Toen ik boven was, kwamen [verdachte] en [mededader 2] ook boven. Ik drukte de deur van de woning van [slachtoffer] open met een duw van mijn linkerschouder. Ik ben naar binnen gelopen en toen kwamen [verdachte] en [mededader 2] ook de woning van [slachtoffer] binnen. Ik heb tegen [verdachte] en [mededader 2] gezegd: kom pak een paar spullen op en gooi die in de deken, dan nemen wij die mee naar beneden. Ik heb toen een deken van [slachtoffer] gepakt. Ik heb twee playstations gepakt, [mededader 2] de DVD-speler. Zij wisten dat de woning van [slachtoffer] was. Het is hun eigen initiatief geweest. Zij kwamen achter mij aan lopen."
d. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren C.B. van den Eerenbeemt en J. Osterop, voorzover inhoudende als relaas van de verbalisanten:
"Op 8 juni 2002 zagen wij ter hoogte van perceel [a-straat 1] (het hof begrijpt: te [plaats]) een zekere [betrokkene 1]. [Betrokkene 1] verklaarde dat hij drie mannen zag komen uit het trapportaal van [a-straat 1], die samen een opgerold laken droegen. De drie mannen gooiden het laken in de kofferbak van de auto."
3.3. De aan het procesverbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 30 mei 2005 gehechte pleitnotities houden, voorzover van belang voor de beoordeling van het middel, in dat de verdachte geen enkele uitvoeringshandeling heeft verricht, dat er geen sprake is geweest van een gezamenlijk plan en dat de verdachte niet heeft gedeeld in de opbrengst maar dat hij slechts ter plaatse aanwezig was alwaar hij werd geconfronteerd met het wegnemen door voornoemde [mededader 1] en dat hij vervolgens zonder iets te doen weer naar buiten is gelopen. Als conclusie wordt verzocht de verdachte vrij te spreken van het tenlastegelegde.
3.4. Uit de gebezigde bewijsmiddelen - in het bijzonder uit de verklaring van [mededader 1] - is af te leiden dat zodanige uitvoeringshandelingen door de verdachte zijn verricht dat sprake is van diens medeplegen. Aldus bevat de uitspraak voldoende gegevens waarin de nadere motivering ligt besloten aangaande het niet aanvaarden door het Hof van het onder 3.3 weergegeven standpunt (vgl. HR 11 april 2006, LJN AU9130, rov. 3.8.2.(i)).
3.5. Het middel faalt derhalve.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier M.T.E. van Huut, en uitgesproken op 6 juni 2006.