HR, 13-12-2005, nr. 03583/04
ECLI:NL:PHR:2005:AU5790
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
13-12-2005
- Zaaknummer
03583/04
- LJN
AU5790
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2005:AU5790, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 13‑12‑2005; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2005:AU5790
ECLI:NL:PHR:2005:AU5790, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 13‑12‑2005
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2005:AU5790
- Vindplaatsen
Uitspraak 13‑12‑2005
Inhoudsindicatie
Ontvankelijkheid in cassatie; geldigheid appèldagvaarding. De appèldagvaarding houdt in dat deze in persoon aan verdachte is uitgereikt. De handtekening op het in cassatie overgelegde identiteitsbewijs van verdachte komt overeen met de handtekeningen van verdachte op de akte van uitreiking van de inleidende dagvaarding, de akte rechtsmiddel, de cassatieakte en de akte van uitreiking van de aanzegging in cassatie, maar niet met de handtekening van verdachte op de akte van uitreiking bij de appèldagvaarding. De HR acht aannemelijk dat de appèldagvaarding niet in persoon aan verdachte is uitgereikt. Verdachte wordt ontvangen in zijn cassatieberoep en het middel dat klaagt over de appèldagvaarding slaagt.
13 december 2005
Strafkamer
nr. 03583/04
SG/IC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 21 augustus 2001, nummer 22/000593-01, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te Curaçao (Nederlandse Antillen) op [geboortedatum] 1974, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Rotterdam van 30 oktober 2000 - de verdachte ter zake van 1 primair "opzettelijk een handeling door een ambtenaar belast met en bevoegd verklaard tot het opsporen en onderzoeken van strafbare feiten ondernomen ter uitvoering van een wettelijk voorschrift, belemmeren", 2. "wederspan-nigheid" en 3 primair "schuldheling" veroordeeld tot vier weken gevangenisstraf, waarvan twee weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Voorts heeft het Hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof teneinde opnieuw te worden berecht en afgedaan.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.1. In de schriftuur wordt betoogd dat het Hof ten onrechte heeft aangenomen dat de dagvaarding in hoger beroep aan de verdachte in persoon is betekend.
3.2. Bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken van het geding bevindt zich de akte van uitreiking, gehecht aan het dubbel van de dagvaarding van de verdachte om te verschijnen op de terechtzitting van het Hof van 7 augustus 2001, welke inhoudt dat de dagvaarding op 21 juni 2001 is uitgereikt aan de verdachte in persoon. Deze akte is onder 'Handtekening voor ontvangst' voorzien van een handtekening.
3.3. Het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof van 7 augustus 2001 houdt onder meer in:
"De voorzitter begint het onderzoek door het doen uitroepen van de zaak tegen na te noemen verdachte.
De verdachte, gedagvaard als:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen), op
[geboortedatum] 1974,
[adres] te [woonplaats],
is niet ter terechtzitting verschenen.
Het gerechtshof verleent verstek tegen de niet-verschenen verdachte."
3.4. Blijkens de daarvan opgemaakte akte is het beroep in cassatie tegen de bestreden uitspraak ingesteld op
23 november 2004.
3.5. Namens de verdachte is in cassatie gesteld dat de dagvaarding in hoger beroep niet aan de verdachte in persoon is uitgereikt en dat hij niet degene is geweest die de akte van uitreiking heeft ondertekend. Daartoe is een kopie van een ten name van de verdachte gesteld identiteitsbewijs overgelegd. De op dit identiteitsbewijs geplaatste handtekening komt overeen met de handtekeningen die de verdachte op de akte van uitreiking van de inleidende dagvaarding, de "akte rechtsmiddel" (hoger beroep), de "akte cassatie" en de akte van uitreiking van de aanzegging in cassatie heeft gezet, maar niet met de handtekening die voorkomt op de akte van uitreiking van de appèldagvaarding.
3.6. Op grond van het voorgaande acht de Hoge Raad het aannemelijk dat de appèldagvaarding niet in persoon is uitgereikt aan de verdachte. Nu de verdachte niet op de terechtzitting van het Hof is verschenen, terwijl niet is gebleken dat zich een omstandigheid als bedoeld in art. 432, eerste lid aanhef en onder c, Sv heeft voorgedaan, dient de verdachte te worden ontvangen in het cassatieberoep.
4. Beoordeling van het middel
4.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof de dagvaarding in hoger beroep ten onrechte geldig heeft geacht.
4.2. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het middel terecht voorgesteld.
5. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak;
Verklaart de dagvaarding in hoger beroep nietig.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier M.T.E. van Huut, en uitgesproken op 13 december 2005.
Mr. Thomassen is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
Conclusie 13‑12‑2005
Inhoudsindicatie
Ontvankelijkheid in cassatie; geldigheid appèldagvaarding. De appèldagvaarding houdt in dat deze in persoon aan verdachte is uitgereikt. De handtekening op het in cassatie overgelegde identiteitsbewijs van verdachte komt overeen met de handtekeningen van verdachte op de akte van uitreiking van de inleidende dagvaarding, de akte rechtsmiddel, de cassatieakte en de akte van uitreiking van de aanzegging in cassatie, maar niet met de handtekening van verdachte op de akte van uitreiking bij de appèldagvaarding. De HR acht aannemelijk dat de appèldagvaarding niet in persoon aan verdachte is uitgereikt. Verdachte wordt ontvangen in zijn cassatieberoep en het middel dat klaagt over de appèldagvaarding slaagt.
Nr. 03583/04
Mr. Knigge
Zitting: 1 november 2005
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. De verdachte is door het Gerechtshof te 's-Gravenhage bij arrest van 21 augustus 2001 bij verstek wegens 1. "opzettelijk een handeling door een ambtenaar belast met en bevoegd verklaard tot het opsporen en onderzoeken van strafbare feiten ondernomen ter uitvoering van een wettelijk voorschrift, belemmeren", 2. "wederspannigheid" en 3. "schuldheling" veroordeeld tot vier weken gevangenisstraf waarvan twee weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Het Hof heeft de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
2. Namens de verdachte heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, één middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel bevat de klacht dat het Hof ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd heeft geoordeeld dat de appèldagvaarding geldig is, aangezien deze niet aan de verdachte is betekend.
4. Ambtshalve en naar aanleiding van het middel vraag ik eerst aandacht voor de ontvankelijkheid van het cassatieberoep.
5. Aan het zich bij de stukken van het geding bevindende dubbel van de dagvaarding in hoger beroep - inhoudende de oproeping van de verdachte om op 7 augustus 2001 te verschijnen ter terechtzitting van het Hof - is gehecht de bijbehorende akte van uitreiking. Deze akte houdt in dat de appèldagvaarding op 21 juni 2001 op het (toenmalige) GBA-adres van de verdachte is uitgereikt aan de geadresseerde in persoon. Voorts is deze akte onder "Handtekening voor ontvangst" voorzien van een handtekening.
6. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 7 augustus 2001 is de verdachte aldaar niet verschenen (noch een raadsman) en is tegen hem verstek verleend. Blijkens de daarvan opgemaakte akte is het cassatieberoep ingesteld op 23 november 2004.
7. Namens de verdachte is in cassatie gesteld dat de dagvaarding in hoger beroep niet aan de verdachte in persoon is uitgereikt en dat hij niet degene is geweest die de akte van uitreiking heeft ondertekend. Daartoe is een kopie van een ten name van de verdachte gesteld identiteitsbewijs met nummer [001] overgelegd. De op dit identiteitsbewijs geplaatste handtekening komt overeen met de handtekening die de verdachte op de aan het dubbel van de inleidende dagvaarding gehechte akte van uitreiking, op de appèlakte en op de cassatieakte heeft gezet, maar niet met de handtekening die voorkomt op de akte van uitreiking van de appèldagvaarding.(1)
8. Op grond van het voorgaande acht ik het aannemelijk dat de appèldagvaarding niet in persoon is uitgereikt aan de verdachte. Dit brengt mee dat deze dagvaarding niet geldig betekend is. Nu de verdachte niet op de terechtzitting van het Hof is verschenen, terwijl niet is gebleken dat zich een omstandigheid als bedoeld in art. 432, eerste lid aanhef en onder c, Sv heeft voorgedaan en evenmin blijkt dat de verdachte niet binnen veertien dagen nadat hij met de bestreden uitspraak bekend was geworden cassatieberoep heeft ingesteld, dient de verdachte te worden ontvangen in het cassatieberoep.
9. Uit het voorgaande vloeit voort dat het Hof de appèldagvaarding ten onrechte geldig heeft geoordeeld.
10. Het middel is terecht voorgesteld.
11. Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad het bestreden arrest zal vernietigen en de zaak zal terugwijzen naar het Hof teneinde opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 Blijkens het proces-verbaal van politie heeft de verdachte - anders dan in de zaak die leidde tot HR 12 oktober 2004, NJ 2004, 644 - daaronder geen handtekening gezet.