HR, 06-12-2005, nr. 00694/05
ECLI:NL:PHR:2005:AU5481
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
06-12-2005
- Zaaknummer
00694/05
- Conclusie
Mr. Wortel
- LJN
AU5481
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2005:AU5481, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 06‑12‑2005; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2005:AU5481
ECLI:NL:PHR:2005:AU5481, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 06‑12‑2005
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2005:AU5481
- Vindplaatsen
Uitspraak 06‑12‑2005
Inhoudsindicatie
Het bewezenverklaarde (medeplegen van voorhanden hebben van voorwerpen terwijl verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat die voorwerpen – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf) levert niet op het door het hof vermelde “medeplegen van witwassen” ex art. 420bis Sr, maar “medeplegen van schuldwitwassen” ex art. 420quater Sr. Het hof heeft het ex art. 420quater Sr toepasselijke strafmaximum (1 jaar gevangenisstraf) overschreden. HR verbetert de kwalificatie en de vermelding van de toepasselijke wetsartikelen en wijst terug v.w.b. strafoplegging.
Partij(en)
6 december 2005
Strafkamer
nr. 00694/05
EC/IC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 28 december 2004, nummer 23/000076-04, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedatum] 1966, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Haarlem, vestiging Schiphol van 16 december 2004 - voorzover aan 's Hofs oordeel onderworpen - de verdachte vrijgesproken van het bij inleidende dagvaarding onder 4, 5 en 6 tenlastegelegde en haar voorts ter zake van 3. "medeplegen van witwassen" veroordeeld tot twintig maanden gevangenisstraf waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd twee jaren met verbeurdverklaring zoals in het arrest omschreven.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.A. Franken, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal vernietigen, doch uitsluitend ten aanzien van de beslissing omtrent de strafbaarheid van het feit, de bepaling van de hoofdstraf alsmede de wettelijke bepalingen waarop de straf is gegrond, en tot terug- of verwijzing van de zaak teneinde opnieuw te worden afgedaan.
3. Beoordeling van het middel
3.1.
Het middel houdt in dat het Hof het bewezenverklaarde feit ten onrechte heeft gekwalificeerd als "medeplegen van witwassen" zoals strafbaar gesteld bij art. 420bis Sr en dat het Hof ten onrechte een zwaardere straf heeft opgelegd dan wettelijk is toegestaan.
3.2.
Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat:
"zij op 26 augustus 2003 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander, voorwerpen, te weten grote hoeveelheden bankbiljetten en muntstukken tot een waarde van 374.734,87 Euro en 2.000 Engelse Ponden, voorhanden heeft gehad, terwijl zij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf."
3.3.
Het Hof heeft de verdachte ter zake van dat bewezenverklaarde feit veroordeeld tot de hierboven onder 1 vermelde straffen.
3.4.
Het bewezenverklaarde levert niet op het door het Hof vermelde, hiervoor onder 1 weergegeven, feit, maar moet worden gekwalificeerd als "medeplegen van schuldwitwassen", strafbaar gesteld bij art. 420quater Sr. Het middel is dus terecht voorgesteld. Dat brengt mee dat het Hof het ingevolge art. 420quater Sr toepasselijke strafmaximum - dat een jaar gevangenisstraf bedraagt - heeft overschreden. De bestreden uitspraak kan dus ook wat betreft de opgelegde straf niet in stand blijven.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de kwalificatie van het bewezenverklaarde feit en voorzover art. 420bis Sr is aangehaald, alsmede wat betreft de strafoplegging;
Kwalificeert het bewezenverklaarde feit als "medeplegen van schuldwitwassen";
Vermeldt als mede toepasselijk wettelijk voorschrift art. 420quater Sr;
Wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak wat betreft de strafoplegging op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
Verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 6 december 2005.
Conclusie 06‑12‑2005
Mr. Wortel
Partij(en)
Griffienr. 00694/05
Mr. Wortel
Zitting:25 oktober 2005
Conclusie inzake:
[verzoeker=verdachte]
1.
Dit cassatieberoep betreft een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam waarbij verzoekster is vrijgesproken van hetgeen haar als feiten 4, 5 en 6 was tenlastegelegd, en wegens (3) "medeplegen van witwassen", is veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van twintig maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met bijkomende beslissingen, met name ten aanzien van inbeslaggenomen voorwerpen.
2.
Namens verzoeker heeft mr. A.A. Franken, advocaat te Amsterdam, een schriftuur houdende cassatieklachten ingediend.
3.
Deze zaak vertoont samenhang met de zaken die bij de Hoge Raad bekend zijn onder de griffienummers 00693/05 en 00695/05, waarin ik heden eveneens concludeer.
4.
Het enige middel bevat de klacht dat het bewezenverklaarde ten onrechte is gekwalificeerd als hierboven vermeld en/of een zwaardere straf is opgelegd dan de wet toestaat, althans de beslissingen betreffende de kwalificatie van het feit en de straftoemeting onbegrijpelijk zijn.
5.
Terecht wijst de steller van het middel er op dat de bewezenverklaring inhoudt dat verzoekster "redelijkerwijs had moeten vermoeden" dat grote hoeveelheden geld, die verzoekster tezamen met anderen voorhanden heeft gehad, van misdrijf afkomstig waren.
Uit een nadere bewijsoverweging blijkt overigens dat hier geen verkeerde keuze is gemaakt tussen de alternatieven ("wist dan wel redelijkerwijs had moeten vermoeden") die de tenlastelegging noemt.
6.
Het bewezenverklaarde feit kan derhalve alleen het in art. 420ter Sr omschreven culpoze witwassen opleveren, waarop een maximale gevangenisstraf van één jaar is gesteld.
7.
Het middel treft doel.
8.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend ten aanzien van de beslissing omtrent de strafbaarheid van het feit, de bepaling van de hoofdstraf alsmede de wettelijke bepalingen waarop de straf is gegrond, en terug- of verwijzing van de zaak teneinde in zoverre opnieuw te worden afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,