HR, 08-11-2005, nr. 02802/04
ECLI:NL:HR:2005:AU1649
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
08-11-2005
- Zaaknummer
02802/04
- Conclusie
Mr Jörg
- LJN
AU1649
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2005:AU1649, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 08‑11‑2005
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2005:AU1649
ECLI:NL:HR:2005:AU1649, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 08‑11‑2005; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2005:AU1649
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2005:AU1649
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2005:AU1649
- Wetingang
art. 588 Wetboek van Strafvordering
- Vindplaatsen
NbSr 2005/435
Conclusie 08‑11‑2005
Mr Jörg
Partij(en)
Nr. 02802/04
Mr Jörg
Zitting 23 augustus 2005
Conclusie inzake:
[verzoeker = verdachte]
1.
De enkelvoudige kamer van het hof te 's-Gravenhage heeft verzoeker bij arrest van 27 november 2003 bij verstek wegens onverzekerd rijden veroordeeld tot een geldboete van € 400,- te vervangen door acht dagen hechtenis en hem voor de duur van 4 maanden de bevoegdheid ontzegd motorrijtuigen te besturen.
2.
Namens verzoeker hebben mr G.P. Hamer en A.M. Ficq-Kengen, beiden advocaat te 's-Gravenhage, een schriftuur houdende een middel van cassatie ingediend.
3.
Het middel klaagt over de geldigheid van de appèldagvaarding. Het hof zou bij het beoordelen van de geldigheid ervan ten onrechte hebben nagelaten navraag te doen bij de betreffende gemeente of verzoeker bij zijn vertrek de voor de uitreiking van gerechtelijke mededelingen benodigde adresgegevens heeft opgegeven en of die gegevens zijn geadministreerd.
4.
Ik laat het cassatiemiddel voor wat het is, aangezien ik de volgende ambtshalve opmerking moet maken.
5.
De dagvaarding om te verschijnen op de terechtzitting van het hof van 27 november 2003 is blijkens de daaraan gehechte akte van uitreiking op 1 oktober 2003 uitgereikt aan de (waarnemend) griffier van de rechtbank te 's-Gravenhage "omdat van de geadresseerde geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend is".
6.
Het aan de dagvaarding en de akte van uitreiking gehechte GBA-overzicht meldt vanaf 19 juni 2003 als adres van verzoeker: "vertrokken naar Land onbekend". Het GBA-overzicht dat is gehecht aan de akte van uitreiking van de aanzegging als bedoeld in art. 435, eerste lid, Sv bevestigt dit. Hieruit blijkt echter ook dat verzoeker vanaf 3 november 2003 stond ingeschreven op het adres "[a-straat 1] [woonplaats]". Dit betekent dat nà de betekening van de appèldagvaarding doch vóór de aanvang van het onderzoek ter terechtzitting alsnog een adres van de verdachte bekend is geworden waarop hij in de GBA is ingeschreven. Anders dan in HR 22 juni 2004, NJ 2004, 607 is dit niet door een VIPS-controle aan het hof bekend geworden, maar die controle had vlak voor de zitting nog moeten worden uitgevoerd (HR 12 maart 2002, NJ 2002, 317 m.nt. Sch, r.o. 3.24).
7.
Gelet hierop is het kennelijke oordeel van het hof dat er geen reden bestond om het onderzoek ter terechtzitting te schorsen teneinde de verdachte in de gelegenheid te stellen om alsnog in zijn tegenwoordigheid te worden berecht, zonder motivering, onbegrijpelijk. Dat leidt tot nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en het naar aanleiding daarvan gewezen arrest (HR NJ 2004, 607 rov. 3.5.-3.6.).
8.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Uitspraak 08‑11‑2005
Inhoudsindicatie
Geldigheid appèldagvaarding. Wanneer verdachte volgens opgave van de GBA naar een ander land is vertrokken, mag eerst dan worden aangenomen dat zijn woon- of verblijfplaats in het buitenland niet bekend is, indien bij de desbetreffende gemeente – zonder resultaat – navraag is gedaan of de verdachte bij zijn vertrek de voor de uitreiking van gerechtelijke mededelingen benodigde adresgegevens heeft opgegeven en of die gegevens zijn geadministreerd (HR NJ 2002, 317). Deze regel ziet niet op een geval als het onderhavige waarin verdachte volgens het GBA-overzicht is vertrokken “naar land onbekend”. Indien niet in de daartoe bestemde registers is geregistreerd naar welk land verdachte is vertrokken, moet worden aangenomen dat door verdachte geen opgave is gedaan aan de GBA van zijn vertrek naar een concreet land van bestemming. Bij gebreke van een dergelijke opgave moet er van worden uitgegaan dat door verdachte evenmin opgave is gedaan van adresgegevens in het buitenland, zodat het doen van navraag bij de gemeente naar die gegevens zinloos is.
Partij(en)
8 november 2005
Strafkamer
nr. 02802/04
SG/IV
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 27 november 2003, nummer 22/004184-02, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedatum] 1975, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank, Sector Kanton, te 's-Gravenhage van 23 september 2002 - de verdachte ter zake van "als bestuurder van een motorrijtuig daarmede op een weg rijden zonder dat er voor dat motorrijtuig een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen is gesloten en in stand gehouden" veroordeeld tot een geldboete van vierhonderd euro, subsidiair acht dagen hechtenis met ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van vier maanden.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. G.P. Hamer en mr. A.M. Ficq-Kengen, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
3. Beoordeling van het middel
3.1.
Het middel behelst de klacht dat het Hof de dagvaarding in hoger beroep nietig had behoren te verklaren aangezien geen navraag is gedaan bij de gemeente naar de voor uitreiking van de dagvaarding benodigde adresgegevens van de verdachte in het buitenland.
3.2.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 27 november 2003 is de verdachte aldaar niet verschenen en is verstek tegen hem verleend. Met betrekking tot de betekening van de dagvaarding in hoger beroep houden de stukken van het geding het volgende in:
- a)
de dagvaarding is op 1 oktober 2003 uitgereikt aan de (waarnemend) griffier van de Rechtbank te 's-Gravenhage, omdat "van de geadresseerde geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend is";
- b)
het aan de akte van uitreiking gehechte verwerkingsoverzicht GBA-gegevens vermeldt dat de verdachte niet is gedetineerd en op 19 juni 2003 is "vertrokken naar Land onbekend".
3.3.1.
In zijn arrest van 12 maart 2002, NJ 2002, 317 heeft de Hoge Raad geoordeeld (rov. 3.20) dat, wanneer volgens opgave van de GBA de verdachte naar een ander land is vertrokken, eerst dan mag worden aangenomen dat zijn woon- of verblijfplaats in het buitenland niet bekend is, indien bij de desbetreffende gemeente - zonder resultaat - navraag is gedaan of de verdachte bij zijn vertrek de voor de uitreiking van gerechtelijke mededelingen benodigde adresgegevens heeft opgegeven en of die gegevens zijn geadministreerd.
3.3.2.
Deze regel ziet niet op een geval als het onderhavige waarin de verdachte is vertrokken "naar land onbekend". Indien niet in de daartoe bestemde registers is geregistreerd naar welk land de verdachte is vertrokken, moet worden aangenomen dat door de verdachte geen opgave is gedaan aan de GBA van zijn vertrek naar een concreet land van bestemming. Bij gebreke van een dergelijke opgave moet er van worden uitgegaan dat door de verdachte evenmin opgave is gedaan van adresgegevens in het buitenland, zodat het doen van navraag bij de gemeente naar die gegevens zinloos is.
3.4.
Het middel is tevergeefs voorgesteld.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, J.W. Ilsink, J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 8 november 2005.