Vgl. HR 3 oktober 2000, NJ 2000, 721, m.nt. JdH, rov. 3.3.
HR, 15-02-2005, nr. 02023/04
ECLI:NL:HR:2005:AS1786
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
15-02-2005
- Zaaknummer
02023/04
- Conclusie
Mr. Jörg
- LJN
AS1786
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2005:AS1786, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 15‑02‑2005
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2005:AS1786
ECLI:NL:HR:2005:AS1786, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 15‑02‑2005; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2005:AS1786
- Vindplaatsen
Conclusie 15‑02‑2005
Mr. Jörg
Partij(en)
Nr. 02023/04
Mr. Jörg
Zitting 4 januari 2005
Conclusie inzake:
[verzoeker=verdachte]
1.
Verzoeker is door het gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, bij arrest van 13 november 2003 wegens meermalen gepleegde verkrachtingen, bedreiging en medeplichtigheid aan diefstal met geweld in vereniging veroordeeld tot dertig maanden gevangenisstraf, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met de bijzondere voorwaarde van een contactverbod gedurende de proeftijd van twee jaar.
2.
Namens verzoeker heeft mr. G.P. Hamer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur drie middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Deze zaak hangt in zoverre samen met zaaknummers 02134/04 en 02136/04 - in welke zaken ik vandaag eveneens concludeer - dat verzoeker ook in die zaken als dader figureert.
4.
Het eerste middel behelst de klacht dat de redelijke termijn in de cassatieprocedure is overschreden.
5.
Namens verzoeker is op 21 november 2003 cassatie ingesteld. Blijkens een op de inventaris van de stukken geplaatst stempel zijn deze op 22 juli 2004 ontvangen ter griffie van de Hoge Raad. De inzendtermijn van acht maanden1. is met drie dagen overschreden, als we art. 136 Sv volgen. Het middel is dus terecht voorgesteld.
Ik meen echter dat de Hoge Raad zal kunnen volstaan met de constatering dat de inzendtermijn is overschreden indien de overschrijding van de inzendtermijn wordt gecompenseerd door een bijzonder voortvarende behandeling van het cassatieberoep.2. Daarvan zal in deze zaak sprake kunnen zijn als de Hoge Raad binnen zestien maanden na het instellen van het cassatieberoep uitspraak doet.3. Dat lijkt me haalbaar. Alsdan leidt het gegronde middel niet tot cassatie.
6.
In het tweede en het derde middel wordt geklaagd dat het onder 6 bewezenverklaarde feit niet uit de bewijsmiddelen kan volgen. In het tweede middel wordt aangevoerd dat de bewijsmiddelen niet inhouden dat verzoeker `dubbel opzettelijk' heeft gehandeld. In het derde middel wordt betoogd dat de bewijsmiddelen niet inhouden dat de door verzoeker in het bezit van [betrokkene 1] waargenomen koffer aan Geldnet B.V. toebehoorde of dat deze [betrokkene 1] die koffer van een medewerker van Geldnet heeft geroofd.
7.
Logischerwijs begin ik met het derde middel.
Ten laste van verzoeker is onder 6 subsidiair bewezenverklaard:
"dat [betrokkene 1] op 11 april 2001 te Utrecht (op de openbare weg, de Spoorstraat) tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een waardekoffer inhoudende een bedrag van fl. 33.995,60, toebehorende aan Geldnet B.V., welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld of bedreiging met geweld tegen [het slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat die [betrokkene 1] en/of zijn mededader(s) [het slachtoffer] voornoemd met kracht de loop van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, tegen de kaak heeft geduwd, waarop [het slachtoffer] voornoemd tegen een muur is gevallen en voornoemde waardekoffer heeft laten vallen, tengevolge waarvan [het slachtoffer] voornoemd letsel (een gekneusde kaak) heeft opgelopen en tot het plegen van welk feit hij, verdachte, op 11 april 2001 te Utrecht opzettelijk gelegenheid en middelen heeft verschaft door toen en daar opzettelijk daartoe die [betrokkene 1] en zijn mededader(s) een motorscooter (van het merk Italjet, type Formula 125) uit te lenen en na het plegen van het feit op een vooraf afgesproken plaats en tijdstip die scooter over te nemen van die [betrokkene 1] en zijn mededader(s)"
8.
Het hof heeft in de bewijsvoering vastgesteld dat op 11 april 2001, tussen 11.15 en 11.30 uur een geldloper op de terugweg van een winkel in Utrecht een vuurwapen tegen zijn hoofd kreeg en tegen de grond geduwd werd door één van twee gemaskerde mannen die vervolgens met de gevallen geldkoffer wegrende (bewijsmiddel 6.1); van de beroving is aangifte gedaan namens Geldnet B.V. (bewijsmiddel 6.3); een getuige heeft een en ander zien gebeuren (bewijsmiddel 6.4).
9.
Dat het [betrokkene 1] was die de beroving heeft medegepleegd, en dat het om de koffer van Geldnet B.V. gaat is inderdaad door die bewijsmiddelen niet vastgesteld. Maar er is meer.
10.
Verzoeker is op 10 april 2001 bij [betrokkene 1] langs gegaan; [betrokkene 1] vertelde verzoeker dat 11 april 2001 zijn "grote dag" zou worden en dat hij iets zou gaan doen waarbij hij een pistool zou gebruiken; daarbij liet hij een vuurwapen zien. Hij wilde de scooter van verzoeker lenen, die daarvoor geld zou krijgen, en ook voor het ophalen van de scooter op een afgesproken plaats en een afgesproken tijdstip, 11 uur. Overeenkomstig die afspraak heeft verzoeker op 11 april 2001 op die bepaalde plek en op dat tijdstip gewacht totdat [betrokkene 1] en twee andere jongens daar arriveerden. [Betrokkene 1] en de twee andere jongens kwamen met grote snelheid op de scooter van verzoeker aanrijden. Eén van de jongens op de scooter droeg een zwarte koffer die piepte en later begon te sissen.
Dit alles valt te lezen in bewijsmiddel 6.5.
11.
In aanmerking genomen dat niet is aangevoerd dat op 11 april 2001 ook elders in Utrecht rond hetzelfde uur nog een andere geldloper is overvallen en van een plofkoffer is beroofd is het oordeel van het hof dat het [betrokkene 1] was die deze overval tezamen met anderen heeft gepleegd en een koffer van Geldnet heeft buitgemaakt niet onbegrijpelijk. Het derde middel faalt.
12.
Nu het tweede middel: is er voldoende bewijs voor medeplichtigheid?
13.
Een medeplichtige moet dubbel opzet hebben:4. zijn opzet moet gericht zijn op het feit van hulpverlening én op het misdrijf dat hij ondersteunt;5. op de bevordering van het grondfeit en op de verschillende bestanddelen van het grondfeit.6. Gelet op de toelichting wordt door de steller van het middel slechts de tweede vorm van opzet betwist.
14.
Onder opzet valt ook (hier) voorwaardelijk opzet. Voldoende is dat het opzet van een medeplichtige voorwaardelijk gericht was op het misdrijf dat hij ondersteunde. Voorbeelden: door kruit te leveren voor een vuurwerkbom aanvaardde de verdachte de aanmerkelijke kans dat door het tot ontploffing brengen daarvan vernielingen zouden worden aangericht.7. Door het verkopen van paspoort, salarisspecificatie en bankafschrift werd de aanmerkelijke kans op oplichting door de koper op de koop toegenomen.8. Aanzienlijke geldbedragen ter beschikking stellen en vliegtickets regelen zonder te vragen naar de bedoelingen met dat geld en die vluchten impliceert de aanmerkelijke kans op het bevorderen van een drugstransport bewust aanvaarden.9. Rode diesel afleveren aan een pleziervaartuig impliceert de aanmerkelijke kans bewust aanvaarden dat de schipper daarvan die rode diesel in strijd met de wet aanwezig heeft.10. Een ander een geladen vuurwapen ter beschikking stellen ten einde twee personen die mogelijk bij de schutter langs zouden komen, onder schot te houden impliceert zich welbewust blootstellen aan de aanmerkelijke kans dat daadwerkelijk en dodelijk wordt geschoten.11.
15.
Het kan niet anders of het hof heeft (tenminste) geoordeeld dat verzoeker voorwaardelijk opzet had op de gepleegde diefstal met geweld. Kan dit opzet uit de bewijsmiddelen worden afgeleid?
16.
Uit de omstandigheden
- (i)
dat [betrokkene 1] aan verzoeker heeft verteld dat de volgende dag zijn grote dag zou worden;
- (ii)
dat hij iets zou gaan doen waarbij hij een pistool zou gebruiken en
- (iii)
daarbij een vuurwapen aan verzoeker liet zien;
- (iv)
dat verzoeker bereid was tegen betaling die volgende dag zijn scooter aan [betrokkene 1] uit te lenen en weer op te halen,12. en
- (v)
dat hij zijn scooter daadwerkelijk ter beschikking heeft gesteld,
heeft het hof in elk geval kunnen afleiden dat verzoeker willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij aan [betrokkene 1] gelegenheid en middelen verschafte tot het plegen van een strafbaar feit waarbij geweld zou worden gebruikt.
17.
Echter, kan uit die omstandigheden ook worden afgeleid dat verzoeker voorwaardelijk opzet had op de diefstal? Zou een bewijsoverweging hier hebben misstaan? Beter nog: zou een bewijsmiddel - zo dit aanwezig is - hier niet nuttig zijn geweest?
18.
Ik beantwoord die vraag bevestigend, en wel op grond van het volgende. Na voltooiing van het strafbare feit begane gedragingen kunnen weliswaar niet (zelfstandig) als strafbare medeplichtigheid worden aangemerkt, maar kunnen wel reden geven om de gedragingen van vóór dat tijdstip in een bepaalde zin te verstaan, aldus de Hoge Raad in een al oud arrest.13. De door het hof vastgestelde gebeurtenissen na het feit waren dat [betrokkene 1] c.s. hard kwamen aanrijden op verzoekers scooter; dat één van de andere jongens een grote zwarte koffer in zijn handen had; dat deze koffer piepte; dat verzoeker zijn scooter van [betrokkene 1] overnam en nog even naar de piepende koffer bleef staan kijken; dat deze toen begon te sissen; en dat hij daarna is weggereden.
19.
Uit niets is aannemelijk geworden dat verzoeker verbaasd (over een piepende en sissende koffer) of afkeurend heeft gereageerd, noch dat hij zich distantieerde van waar hij mee werd geconfronteerd. Integendeel: hij nam de scooter over, en reed daar niet mee naar de politie. In het licht hiervan heeft het hof de onder (i) tot (v) genoemde omstandigheden in die zin kunnen verstaan dat daaruit ook het voorwaardelijk opzet van verzoeker op de diefstal kan worden afgeleid.
20.
Ik heb mij dus in het voorgaande in een - overigens aanvaardbare - bocht gewrongen terwijl ik ook rechtop had kunnen lopen: er is een verklaring van verzoeker in het dossier aanwezig waaruit valt op te maken dat hij wist dat [betrokkene 1] van plan was een overval te plegen en waar hij hem na de overval zou treffen.14. Maar dit is aan gene zijde van de papieren muur.
21.
Het middel faalt.
22.
Het gegronde eerste middel leidt niet tot cassatie; middelen twee en drie falen; het derde middel kan worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende overweging. Gronden waarop de Hoge Raad ambtshalve de aangevallen beslissing zou moeten vernietigen heb ik niet aangetroffen.
23.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 15‑02‑2005
Vgl. HR NJ 2000, 721, rov. 3.5.
Vgl. HR 18 november 2003, LJN: AM0234.
Vgl. HSR, 15e, p. 448.
Vgl. Van Woensel in T&C Sr, 5e, art. 48 Sr, aant. 4b.
Vgl. De Hullu, Materieel strafrecht, 2e, p. 483, 482.
HR 13 november 2001, NJ 2002, 245.
Conclusie voor 81-RO beslissing HR 4 mei 2004, LJN: AO5013.
Conclusie voor 81-RO beslissing HR 9 september 2003, LJN: AH3767.
HR 5 december 1998, LJN: ZD3888, rov. 6.2.
HR 26 februari 1985, NJ 1985, 651, rov. 7.1.
Voorafgaande aan het feit hulp toezeggen voor nà het plegen van het feit levert ook medeplichtigheid op: HR 15 december 1987, NJ 1988, 835.
Vgl. HR 27 november 1956, NJ 1957, 135 m.nt. W.P.
'Nadat [...] ([betrokkene 1]; NJ) mij had verteld wat hij die dag erna van plan was, woensdag dus, wees hij mij een plek aan waar ik op de woensdag van de overval moest gaan staan wachten' (p.-v. van 26 juni 2001 van P.R.B. Sporkslede en A. Schouten, p. 166).
Uitspraak 15‑02‑2005
Inhoudsindicatie
Voorwaardelijk opzet op medeplichtigheid aan gewapende overval. Hoewel het hof dienaangaande geen bijzondere bewijsoverweging in zijn arrest heeft opgenomen, moet worden aangenomen dat het van oordeel was dat sprake was van voorwaardelijk opzet, nu de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat zijn scooter zou worden gebruikt bij een gewapende overval en de afspraak wat betreft verdachtes handelen nadien - het op een afgesproken plaats weer overnemen van die scooter van de daders van de overval - ertoe strekte de daders van die overval gelegenheid te geven dat feit te begaan. Dat oordeel is onjuist noch onbegrijpelijk.
Partij(en)
15 februari 2005
Strafkamer
nr. 02023/04
PB/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem van 13 november 2003, nummer 21/001190-03, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Utrecht van 25 februari 2003, voorzover aan 's Hofs oordeel onderworpen - de verdachte vrijgesproken van het hem bij inleidende dagvaarding onder 6 primair tenlastegelegde en hem voorts ter zake van 1. "verkrachting, meermalen gepleegd", 3. "verkrachting", 4. "bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht", 5. "mishandeling" en 6 subsidiair "medeplichtigheid aan diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen" veroordeeld tot dertig maanden gevangenisstraf waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met de bijzondere voorwaarde als in het arrest omschreven.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G.P. Hamer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1.
Het middel bevat de klacht dat de bewezenverklaring van feit 6 subsidiair niet naar de eis der wet met redenen is omkleed aangezien uit de bewijsmiddelen niet kan volgen dat de verdachte ten tijde van het verschaffen van de middelen opzet heeft gehad op de diefstal met geweld.
3.2.
Het Hof heeft onder 6 subsidiair ten laste van de verdachte bewezenverklaard:
"dat [betrokkene 1] op 11 april 2001 te Utrecht (op de openbare weg, de Spoorstraat) tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een waardekoffer inhoudende een bedrag van fl. 33.995,60, toebehorende aan Geldnet B.V., welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld of bedreiging met geweld tegen [het slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat die [betrokkene 1] en/of zijn mededader(s) [het slachtoffer] voornoemd met kracht de loop van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, tegen de kaak heeft geduwd, waarop [het slachtoffer] voornoemd tegen een muur is gevallen en voornoemde waardekoffer heeft laten vallen, tengevolge waarvan [het slachtoffer] voornoemd letsel (een gekneusde kaak) heeft opgelopen en tot het plegen van welk feit hij, verdachte, op 11 april 2001 te Utrecht opzettelijk gelegenheid en middelen heeft verschaft door toen en daar opzettelijk daartoe die [betrokkene 1] en zijn mededader(s) een motorscooter (van het merk Italjet, type Formula 125) uit te lenen en na het plegen van het feit op een vooraf afgesproken plaats en tijdstip die scooter over te nemen van die [betrokkene 1] en zijn mededader(s)."
3.3.
Voor wat betreft het middel is van belang bewijsmiddel 6.5 een verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg, inhoudende:
"[...] is de bijnaam van [betrokkene 1].
[Betrokkene 1] vroeg of hij mijn scooter mocht lenen. Ik was op 10 april 2001 bij hem langs gegaan. Ik hoorde dat [betrokkene 1] vertelde dat 11 april 2001 zijn grote dag zou worden en hij had mij daar voor nodig. Hij wilde daarvoor mijn motorscooter, een Italjet, Formula 125, lenen. [Betrokkene 1] zei dat hij iets ging doen waarbij hij een pistool zou gaan gebruiken en hij liet het vuurwapen zien. Ik zou geld krijgen voor het uitlenen van de scooter en het ophalen van de scooter op de afgesproken plaats. [Betrokkene 1] wees mij de plek aan waar ik die woensdag 's morgens om elf uur moest staan wachten totdat hij en de twee andere jongens daar naartoe zouden komen. Op 11 april 2001 kwamen ze met z'n tweeën de scooter halen. Ik ben toen op de fiets gestapt en gegaan naar de plek waar ik op ze moest wachten. Op een gegeven moment zag ik dat mijn motorscooter hard aan kwam rijden. [Betrokkene 1] bestuurde mijn scooter. Eén van de andere jongens droeg een grote zwarte koffer in zijn handen. Ik hoorde dat die koffer piepte. Ik heb de scooter overgenomen en bleef nog even staan kijken naar de piepende koffer. Meteen daarna hoorde ik dat de koffer begon te sissen. Toen ben ik weggereden. Ik heb mij schuldig gemaakt aan het uitlenen van mijn scooter aan [betrokkene 1]. Ook is het fout geweest om op die jongens te gaan staan wachten tot dat [betrokkene 1] mij die scooter weer af gaf."
3.4.
Hoewel het Hof dienaangaande geen bijzondere bewijsoverweging in zijn arrest heeft opgenomen, moet worden aangenomen dat het van oordeel was dat sprake was van voorwaardelijk opzet, nu de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat zijn scooter zou worden gebruikt bij een gewapende overval terwijl de afspraak voor wat betreft verdachtes handelen nadien - het op een afgesproken plaats weer overnemen van die scooter van de daders van de overval - ertoe strekte de daders van die overval gelegenheid te geven dat feit is begaan. Dat oordeel getuigt niet van een verkeerde rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.
3.5.
Het middel is dus tevergeefs voorgesteld.
4. Beoordeling van het eerste en het derde middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu de middelen niet tot cassatie kunnen leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend-griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 15 februari 2005.