HR, 12-10-2004, nr. 02070/03
ECLI:NL:HR:2004:AQ8808
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
12-10-2004
- Zaaknummer
02070/03
- Conclusie
Mr Jörg
- LJN
AQ8808
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2004:AQ8808, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 12‑10‑2004
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2004:AQ8808
ECLI:NL:HR:2004:AQ8808, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 12‑10‑2004; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2004:AQ8808
- Vindplaatsen
Conclusie 12‑10‑2004
Mr Jörg
Partij(en)
Nr. 02070/03
Mr Jörg
Zitting 31 augustus 2004
Conclusie inzake:
[verzoekster=verdachte]
1. Verzoekster is door het gerechtshof te 's-Gravenhage bij arrest van 21 januari 2002 wegens 1. "mishandeling gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd" en 2. subsidiair "bedreiging met zware mishandeling veroordeeld tot één maand gevangenisstraf voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, alsmede tot een geldboete van € 220,-, subsidiair vier dagen hechtenis, met verbeurdverklaring zoals in het arrest omschreven. Voorts heeft het hof de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] afgewezen en de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] toegewezen tot een bedrag van € 75,- en een schadevergoedingsmaatregel opgelegd ten belope van hetzelfde bedrag, subsidiair één dag hechtenis
2. Namens verzoekster heeft mr W.H.M. Ummels, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur één middel van cassatie voorgesteld.
3. Ambtshalve vraag ik aandacht voor het volgende. De akte van uitreiking van de voor verzoekster bestemde appèldagvaarding houdt in dat de appèldagvaarding op 22 november 2001 aan verzoekster in persoon is uitgereikt. Het hof heeft arrest gewezen op 21 januari 2002. Eerst op 17 april 2003 is namens verzoekster beroep in cassatie ingesteld.
4. Nu de appèldagvaarding aan verzoekster in persoon is uitgereikt en er niet door of namens haar binnen veertien dagen na de einduitspraak beroep in cassatie is ingesteld, kan verzoekster, gelet op het bepaalde in art. 432 lid 1 sub a Sv, niet in het beroep worden ontvangen.
5. Deze conclusie strekt ertoe dat verzoekster niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Uitspraak 12‑10‑2004
Inhoudsindicatie
Geldigheid appèldagvaarding en ontvankelijkheid cassatieberoep. De uitreikingsakte houdt in dat de appèldagvaarding in persoon is uitgereikt. Ter zitting van 7-1-02 is verstek verleend. Cassatieberoep is ingesteld op 17-4-03. In cassatie wordt aangevoerd dat de appèldagvaarding niet aan verdachte in persoon is uitgereikt, dat zij niet de akte van uitreiking heeft ondertekend en dat haar identiteitsbewijs (waarvan een kopie is overgelegd) een ander nummer heeft dan vermeld op de akte van uitreiking. HR acht aannemelijk dat de appèldagvaarding niet in persoon is uitgereikt, waardoor deze dagvaarding niet geldig is betekend. Verdachte is ontvankelijk in het cassatieberoep. Het middel dat klaagt over de geldigheid van de appèldagvaarding is terecht voorgesteld.
Partij(en)
12 oktober 2004
Strafkamer
nr. 02070/03
EdK/DAT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 21 januari 2002, nummer 22/002182-00, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Somalia) op [geboortedatum] 1974, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 10 april 2000 - de verdachte vrijgesproken van het haar bij inleidende dagvaarding onder 2 primair tenlastegelegde en haar voorts ter zake van 1. "mishandeling gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd" en 2. "bedreiging met zware mishandeling" veroordeeld tot één maand gevangenisstraf, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en een geldboete van € 220,--, subsidiair vier dagen hechtenis met verbeurdverklaring zoals in het arrest omschreven. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] afgewezen en de vordering van [slachtoffer 2] toegewezen in voege als in het arrest vermeld. Aan de verdachte is tevens een betalingsverplichting opgelegd zoals in het arrest omschreven.
2. Geding in cassatie
2.1.
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. W.H.M. Ummels, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd dat de verdachte niet-ontvankelijk zal worden verklaard in het beroep.
2.2.
De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.1.
In de schriftuur wordt betoogd dat het Hof ten onrechte de dagvaarding van de verdachte om te verschijnen ter terechtzitting in hoger beroep geldig heeft geacht.
3.2.
Bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken van het geding bevindt zich de akte van uitreiking, gehecht aan het dubbel van de dagvaarding van de verdachte om te verschijnen op de terechtzitting van het Hof van 7 januari 2002, welke inhoudt dat de dagvaarding op 22 november 2001 is uitgereikt aan de verdachte in persoon. Deze akte is onder 'Handtekening voor ontvangst' voorzien van een handtekening en de vermelding "[001]".
3.3.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof van 7 januari 2002 houdt onder meer in:
"De voorzitter begint het onderzoek door het doen uitroepen van de zaak tegen na te noemen verdachte.
De verdachte, gedagvaard als:
[verdachte]
Geboren op [geboortedatum] 1974 te [geboorteplaats] (Somalia)
(...)
is niet ter terechtzitting verschenen.
(...)
Het gerechtshof verleent verstek tegen de niet-verschenen verdachte."
3.4.
Blijkens de daarvan opgemaakte akte is het beroep in cassatie tegen de bestreden uitspraak ingesteld op 17 april 2003.
3.5.
Namens de verdachte is in cassatie gesteld dat de dagvaarding in hoger beroep niet aan de verdachte in persoon is uitgereikt, dat zij niet degene is geweest die de akte van uitreiking heeft ondertekend en dat haar identiteitsbewijs een ander nummer heeft. Daartoe is een kopie van een ten name van de verdachte gesteld identiteitsbewijs met nummer [002] overgelegd. De op dit identiteitsbewijs geplaatste handtekening komt overeen met de handtekening die de verdachte blijkens het proces-verbaal van politie heeft gezet onder haar tegenover de politie afgelegde verklaring, maar niet met de handtekening die voorkomt op de akte van uitreiking van de appèldagvaarding.
3.6.
Op grond van het voorgaande acht de Hoge Raad het aannemelijk dat de appèldagvaarding niet in persoon is uitgereikt aan de verdachte. Dit brengt mee dat deze dagvaarding niet geldig betekend is. Nu de verdachte niet op de terechtzitting van het Hof is verschenen, terwijl niet is gebleken dat zich een omstandigheid als bedoeld in art. 432, eerste lid aanhef en onder c, Sv heeft voorgedaan en evenmin blijkt dat de verdachte niet binnen veertien dagen nadat zij met de bestreden uitspraak bekend was geworden cassatieberoep heeft ingesteld, dient de verdachte te worden ontvangen in het cassatieberoep.
4. Beoordeling van het middel
4.1.
Het middel behelst de klacht dat het Hof de dagvaarding in hoger beroep ten onrechte geldig heeft geacht.
4.2.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het middel terecht voorgesteld.
5. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak;
Verklaart de dagvaarding in hoger beroep nietig.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens en W.A.M. van Schendel, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 12 oktober 2004.