HR, 28-05-2002, nr. 02500/01A
ECLI:NL:HR:2002:AE3251
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
28-05-2002
- Zaaknummer
02500/01A
- Conclusie
Mr. Fokkens
- LJN
AE3251
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2002:AE3251, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 28‑05‑2002
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2002:AE3251
ECLI:NL:HR:2002:AE3251, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 28‑05‑2002; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2002:AE3251
- Vindplaatsen
Conclusie 28‑05‑2002
Mr. Fokkens
Partij(en)
Nrs. 02046/01/A, 02508/01/A, 00425/02/A, 02500/01/A
Mr. Fokkens
Zitting 2 april 2002
Conclusie inzake:
[Medeverdachte 1]
[Medeverdachte 2]
[Medeverdachte 3]
[Verdachte]
1.
Het gaat in deze zaken om verdachten die zijn veroordeeld door het Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba. De verdachten hebben tijdig beroep in cassatie ingesteld c.q. laten instellen, maar voor de dienende dag in cassatie zijn namens hen geen middelen van cassatie voorgesteld. Dit zou betekenen dat zij niet-ontvankelijk zijn in het door hen ingestelde beroep in cassatie, ware het niet dat de vraag rijst of de aanzegging van de behandeling van het cassatieberoep op de juiste wijze is geschied.
2.
Artikel 11 lid 4 van de Cassatieregeling voor de Nederlandse Antillen en Aruba bepaalt dat aanzeggingen en kennisgevingen geschieden op de in de Nederlandse Antillen en Aruba gebruikelijke wijze. De wijze waarop aanzeggingen moeten geschieden is zowel in het Antilliaanse als in het Arubaanse wetboek geregeld in de artikelen 642 tot en met 647. De regelingen zijn identiek. In deze zaak is van belang dat art. 646 lid 1 bepaalt dat van iedere uitreiking, als bedoeld in art 643, een akte wordt opgemaakt, waarin worden vermeld de dag en het uur van uitreiking. De gevolgen van het niet in acht nemen van dit voorschrift staan in art. 647 lid 1 luidende:
De betekening is nietig, indien de uitreiking niet heeft plaatsgehad overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 643, 644 en 646.Sv NA.
3.
De sinds 1 oktober 1997 geldende Antilliaans-Arubaanse voorschriften voor de betekening van gerechtelijke mededelingen zijn ontleend aan de tijdens de indiening van de ontwerpen in Nederland geldende regeling, zoals blijkt uit de Memorie van Toelichting bij de wetsontwerpen voor een nieuw Wetboek van Strafvordering voor de Nederlandse Antillen resp. Aruba:
In beginsel is de regeling inzake kennisgeving van gerechtelijke mededelingen overgenomen uit de Nederlandse Wet van 24 april 1985, Stb. 1985, 236, zij het dat de indeling der artikelen enigszins anders is opgezedt. Een belangrijk verschil met de Nederlandse regeling is, dat de uitreiking als regel niet over de post, maar door de deurwaarder of een ambtenaar van politie geschiedt.
T.M. Schalken en S.W. Mul (red.), Het nieuwe Wetboek van Strafvordering van de Nederlandse Antillen en Aruba (1997), Bronnenpublicatie deel I: parlementaire stukken (MvT), blz. 115)
4.
Art. 590 lid 1 Sv bepaalde destijds onder meer dat de betekening nietig was, indien de voorschriften voor de akte van uitreiking niet waren nagekomen. Een van die voorschriften was (en is nog steeds) dat de akte de dag en het uur van uitreiking bevat. Het verzuim het uur van uitreiking te vermelden leidde in HR 10 januari 1995, NJ 1995, 275 tot nietigheid van de dagvaarding.
5.
De regeling ten aanzien van de gevolgen van het niet in acht nemen van betekeningsvoorschriften is in Nederland sindsdien gewijzigd. In 1996 is art. 590 Sv geschrapt in de wet waarbij - kort gezegd - vormverzuimen werden gerelativeerd (Wet van 14 september 1995, Stb. 441 (in werking getreden op 2 november 1996, Stb. 1996, 522). De gevolgen van het verzuim van betekeningsvoorschriften konden naar het oordeel van de wetgever aan de rechter worden overgelaten (Kamerstukken II 1993-1994, 23 705, nr. 3 (MvT), blz. 20). Later is art. 590 Sv in zoverre gerepareerd dat het eerste lid deze relativering uitdrukt (Stb. 1988, 35, in werking getreden op 2 februair 1998, Stb. 1995, 36; Kamerstukken II 1996-1997, 24 834, nr. 7 (Nota van wijziging), blz. 4).
6.
Deze relativering van de nietigheden in art. 590 lid 1 Sv van vormverzuimen paste in het streven van de wetgever het aantal formele nietigheden drastisch terug te brengen. Hoewel de ontwerpen voor de nieuwe Antilliaanse en Arubaanse strafvordering nog voordat in Nederland art. 359a Sv werd ingevoerd - art. 590 lid 1 Sv werd geschrapt bij dezelfde wet waarbij art. 359a Sv werd ingevoerd - een dergelijke regeling voor vormverzuimen kenden in het voorgestelde art. 413 Sv NA, leidden deze voorstellen anders dan in Nederland niet tot een uitdrukkelijke relativering van de nietigheden in het kader van de betekening van dagvaardingen, aanzeggingen etc. Het gaat dus om de vraag of art. 647 van de Antilliaanse en Arubaanse strafvordering aldus moeten worden uitgelegd dat het enkele niet vermelden van het uur van uitreiking tot nietigheid van de betekening leidt.
7.
Voor zover de ratio van de eis tot vermelding van het uur van uitreiking blijkt uit de parlementaire voorbereiding van het huidige art. 589 Sv - waarbij art. 646 Sv NA aansluit - lijkt deze enigszins achterhaald. Destijds lichtte de minister van Justitie dit voorschrift destijds als volgt toe:
De vermelding van het uur van uitreiking in de acte zal o.m. in staat stellen te controleeren, of de postambtenaar, bij uitreikingen niet in persoon, werkelijk bij eenige opeenvolgende bestellingen getracht heeft aan den betrokkene in persoon uit te reiken.
(Kamerstukken II 1934-1935, 362, nr. 6 (Memorie van Antwoord), blz. 267 r.k.)
8.
Hieruit kan worden opgemaakt dat het voorschrift vooral is gegeven voor die gevallen waarin de uitreiking niet in persoon geschiedde. Bovendien betreft het de uitreiking door een postambtenaar terwijl de uitreiking op de Nederlandse Antillen geschiedt door een deurwaarder of politieambtenaar, zoals in de hierboven weergegeven Memorie van Toelichting werd benadrukt.
9.
Daar staat tegenover dat de tekst van de wet geen onderscheid maakt naar de wijze van betekening. Bovendien onderkende de wetgever voor de Nederlandse Antillen dat de uitreikende functionaris daar een andere is dan in Nederland en heeft de wetgever desondanks bij die betekeningsvoorschriften willen aansluiten. Ook de Hoge Raad kwam in NJ 1995, 275 tot de slotsom dat het verzuim het uur van uitreiking te vermelden tot nietigheid van de dagvaarding moest leiden, hoewel het stuk in persoon was uitgereikt (In die zaak was dat overigens niet het enig verzuimde betekeningsvoorschrift, maar de uitspraak biedt geen enkel aanknopingspunt voor de veronderstelling dat de Hoge Raad anders zou hebben geoordeeld, indien het niet vermelden van het uur van uitreikimg het enige verzuim was geweest).
10.
Alles afwegend meen ik dat - hoewel ik geen goede gronden zie om zoals is geschied, te eisen dat het uur van uitreiking in de akte van uitreiking wordt opgenomen - het aan de wetgever is om op dit punt een wijziging tot stand te brengen. Daarbij acht ik het in het bijzonder van belang dat het hier een zeer recente wettelijke regeling betreft, waardoor de ruimte voor de rechter om de bedreigde nietigheid te relativeren beperkt is.
11.
Gelet op de gang van zaken bij de aanzeggingen, betekent het vorenstaande dat de zaken van de rol moeten worden gevoerd (vgl. HR 15 januari 2002, NJB 2002, blz. 322, nr. 29).
12.
Ik concludeer dat de zaken van de rol worden gevoerd.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
Uitspraak 28‑05‑2002
Inhoudsindicatie
-
Partij(en)
28 mei 2002
Strafkamer
nr. 02500/01 A
KD/SB
Hoge Raad der Nederlanden
Rolbeslissing
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba van 20 maart 2001, nummer H-192/00, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren [te geboorteplaats] (Nederlandse Antillen) op [geboortedatum] 1978, ten tijde van de bestreden uitspraak gedetineerd in het Huis van Bewaring op Curaçao.
1. Onderzoek naar de geldigheid van de uitreiking van de dagaanzegging van de behandeling van het cassatieberoep
1.1.
De verdachte heeft tijdig beroep in cassatie ingesteld van het in de aanhef genoemde vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie. De terechtzitting waarop de Hoge Raad het beroep in cassatie zou behandelen werd vastgesteld op 5 maart 2002. Ingevolge het bepaalde in het tweede lid van artikel 11 van de Cassatieregeling voor de Nederlandse Antillen en Aruba is een verdachte op straffe van niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep verplicht vóór de dag van de terechtzitting van de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur te doen indienen, houdende zijn middelen van cassatie.
1.2.
Op de dag van de terechtzitting (de rolzitting) zijn namens de verdachte geen middelen van cassatie voorgesteld. De rolraadsheer heeft de zaak aangehouden tot de terechtzitting van 2 april 2002 voor een onderzoek naar de geldigheid van de uitreiking van de dagaanzegging. Ter terechtzitting van 2 april 2002 heeft de plaatsvervangend Procureur-Generaal Fokkens geconcludeerd dat de onderhavige zaak wegens nietigheid van de betekening van de dagaanzegging van de rol zal worden gevoerd.
1.3.
Artikel 11 van de Cassatieregeling voor de Nederlandse Antillen en Aruba bepaalt in het vierde lid, dat aanzeggingen en kennisgevingen als voorgeschreven in titel III van het derde Boek van het Wetboek van Strafvordering op de in de Nederlandse Antillen en Aruba gebruikelijke wijze geschieden, en, voorzover zij moeten uitgaan van de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad, op diens uitnodiging plaatsvinden door de zorg van een procureur-generaal bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie. De wijze waarop aanzeggingen in de Nederlandse Antillen behoren te geschieden, is in het Wetboek van Strafvordering van de Nederlandse Antillen (SvNA) geregeld in de artikelen 642 tot en met 647.
1.4.
Door de deurwaarder is op 19 december 2001 in het Huis van Bewaring te Curaçao gepoogd de dagaanzegging in persoon aan de verdachte uit te reiken, zulks in overeenstemming met het bepaalde in art. 644, aanhef en onder a, SvNA, inhoudende dat de uitreiking aan hen die in de Nederlandse Antillen in verband met de strafzaak waarop het uit te reiken stuk betrekking heeft, rechtens hun vrijheid is ontnomen, in persoon moet plaatsvinden. Het bleek evenwel dat de verdachte toen uit zijn detentie was ontvlucht. Vervolgens is op 13 februari 2002 de dagaanzegging betekend aan de woon- of verblijfplaats van de verdachte, aan de [a-straat 1], te [woonplaats], aan de oom van de verdachte.
1.5.
Van iedere uitreiking, als bedoeld in art. 643 SvNA - dus ook van een aanzegging als de onderhavige - dient ingevolge art. 646, eerste lid, SvNA een akte te worden opgemaakt, waarin onder meer zijn vermeld "de dag en het uur van uitreiking". Art. 647, eerste lid, SvNA bepaalt dat de betekening nietig is, indien de uitreiking niet heeft plaatsgehad overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 643, 644 en 646 SvNA.
Het exploot, waarbij de deurwaarder op Curaçao de aanzegging aan de oom van de verdachte heeft uitgereikt, vermeldt wel de dag, maar niet het uur van uitreiking.
1.6.
Uit de toelichting bij het ontwerp van het Wetboek van Strafvordering voor de Nederlandse Antillen volgt dat in beginsel de regeling inzake kennisgeving van gerechtelijke mededelingen is overgenomen uit de Nederlandse Wet van 24 april 1985, Stb. 236, zij het dat de indeling der artikelen enigszins anders is opgezet. Een belangrijk verschil met de Nederlandse regeling is, dat de uitreiking niet over de post, maar door de deurwaarder of een ambtenaar van politie geschiedt.
Uit de wetsgeschiedenis van art. 589 Sv, waarbij art. 646 SvNA aansluit, blijkt omtrent het belang van de vermelding van het uur van uitreiking het volgende:
"De vermelding van het uur van uitreiking in de acte zal o.m. in staat stellen te controleeren, of de postambtenaar, bij uitreikingen niet in persoon, werkelijk bij eenige opeenvolgende bestellingen getracht heeft aan den betrokkene in persoon uit te reiken."
(Bijl. Hand. II, 1934-1935, 362.6, blz. 267, rk)
Uit die passage valt af te leiden dat het voorschrift omtrent de vermelding van het uur van betekening in het bijzonder is gegeven voor die gevallen waarin de uitreiking niet in persoon geschiedt, zodat ditzelfde kan worden aangenomen voor het bepaalde in art. 646, eerste lid aanhef en onder g, SvNA.
Bij die stand van zaken moet het ervoor worden gehouden dat, nu de aanzegging niet in persoon is geschied, de betekening van de dagaanzegging nietig is.
1.7.
Het vorenstaande leidt ertoe dat de onderhavige zaak van de rol moet worden gevoerd, opdat de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad een nieuwe dagaanzegging voor de behandeling in cassatie doet uitgaan.
2. Beslissing
De Enkelvoudige Kamer van de Hoge Raad voert de zaak van de rol.
Aldus beslist door de president W.E. Haak, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 mei 2002.