HR, 18-12-2001, nr. 02088/99
ECLI:NL:PHR:2001:AE0199
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
18-12-2001
- Zaaknummer
02088/99
- Conclusie
Mr. Wortel
- LJN
AE0199
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2001:AE0199, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 18‑12‑2001; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2001:AE0199
ECLI:NL:PHR:2001:AE0199, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 18‑12‑2001
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2001:AE0199
- Vindplaatsen
Uitspraak 18‑12‑2001
Inhoudsindicatie
-
Partij(en)
18 december 2001
Strafkamer
nr. 02088/99
NS/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 25 maart 1999, nummer 21/001457-97,in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Joegoslavië) op [geboortedatum] 1969, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Arnhem van 25 juni 1997, voorzover aan het oordeel van het Hof onderworpen, - de verdachte vrijgesproken van het hem bij inleidende dagvaarding onder 2 primair en 2 subsidiair tenlastegelegde en hem voorts ter zake van 3. "handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, begaan met betrekking tot een wapen van categorie III" veroordeeld tot twee maanden gevangenisstraf.
2. Geding in cassatie
Het beroep, dat kennelijk niet is gericht tegen de gegeven vrijspraken, is ingesteld door de verdachte.
Namens deze heeft mr. S.R. Bordewijk, advocaat te Schiedam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen en de zaak zal verwijzen naar een aangrenzend Gerechtshof opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
3. Beoordeling van het middel
3.1.
Het middel klaagt dat het Hof de grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten door bewezen te verklaren dat de verdachte een schietwapen/vuurwapen, te weten een pistool, voorhanden heeft gehad nu het een alarmpistool betrof.
3.2.
Aan de verdachte is bij inleidende dagvaarding, voorzover thans van belang, tenlastegelegd dat
"hij op of omstreeks 01 januari 1997 te Wageningen een schietwapen/vuurwapen van categorie III of II, te weten een pistool en/of een revolver (met daarbij voor dat schietwapen/vuurwapen geschikte munitie op de openbare weg of andere voor het
publiek toegankelijke plaats, te weten [A] ([a-straat 1], aldaar)), voorhanden heeft gehad;."
3.3.
Het Hof heeft daarvan bewezenverklaard dat
"hij op 01 januari 1997 te Wageningen een schietwapen/vuurwapen van categorie III, te weten een pistool, voorhanden heeft gehad."
3.4.
Het Hof heeft in de aanvulling op het verkorte arrest onder het hoofd "Bewijsoverweging" het volgende overwogen:
"Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof van 11 maart 1999 bekend dat hij op 1 januari 1997 te Wageningen een alarmpistool voorhanden heeft gehad. Verdachte heeft het alarmpistool weggegooid. Hierdoor is het betreffende pistool nooit voor technisch onderzoek beschikbaar geweest en derhalve kon niet langs die weg worden vastgesteld of het betreffende alarmpistool een wapen is in de zin van artikel 2, categorie III, van de destijds geldende Wet wapens en munitie.
De getuige-deskundige Zoetmulder heeft ter terechtzitting van het hof verklaard dat verdachte op het moment dat hij op de video-opname van de schietpartij in beeld is een voorwerp in de hand heeft dat qua vorm enige gelijkenis heeft met een vuistvuurwapen en meer in het bijzonder een pistool. De getuige-deskundige is tot zijn conclusie gekomen omdat hij bij de bestudering van de videoband heeft waargenomen dat een rechthoekige vorm die overeenkomt met de loop van een pistool voor de hand van verdachte uitsteekt.
De getuige [getuige 1] heeft ter terechtzitting van het hof verklaard dat verdachte een zwart pistool in zijn hand had dat er uit zag als een normaal pistool.
Bij de waarneming van de videoband van de schietpartij (SVO-085) ter terechtzitting is het hof gebleken dat de lengte van de loop van het alarmpistool dat verdachte erkent in zijn hand te hebben gehad, ongeveer gelijk is aan de lengte van de loop van het pistool dat de getuige [getuige 1] in zijn hand had.
Naar het oordeel van het hof volgt uit de voormelde verklaringen van de getuige-deskundige Zoetmulder, de getuige [getuige 1] en de eigen waarneming van het hof van de ter terechtzitting van 11 maart 1999 vertoonde videoband van de schietpartij (SVO-085), dat het alarmpistool dat verdachte op 1 januari 1997 te Wageningen voorhanden heeft gehad, de vorm en grootte had van een normaal pistool. Derhalve was het alarmpistool dat verdachte voorhanden had, "geen alarmpistool zonder loop of met een kennelijk verkorte, geheel gevulde loop" en dus een wapen in de zin van artikel 2, categorie III van de destijds geldende Wet wapens en munitie."
3.5.1.
Ten tijde van de bewezenverklaarde gedraging luidden de hier van belang zijnde bepalingen van de Wet
wapens en munitie (Wet van 16 november 1995, Stb. 579, inwerkingtreding 1 januari 1997):
"Artikel 1. In deze wet wordt verstaan onder:
(...)
3°. vuurwapen: een voorwerp bestemd of geschikt om projectielen of stoffen door een loop af te schieten, waarvan de werking berust op het teweegbrengen van een scheikundige ontploffing of een andere scheikundige reactie;
(...)
Artikel 2.
- 1.
Wapens in de zin van deze wet zijn de hieronder vermelde of overeenkomstig dit artikellid aangewezen voorwerpen, onderverdeeld in de volgende categorieën.
(...)
Categorie III
1° vuurwapens in de vorm van geweren, revolvers en pistolen voor zover zij niet vallen onder categorie II sub 2, 3 of 6;
2°. toestellen voor beroepsdoeleinden die geschikt zijn om projectielen af te schieten;
3°. werpmessen;
4°. alarm- en startpistolen en - revolvers, met uitzondering van alarm- en startpistolen die:
- a.
geen loop of een kennelijk verkorte, geheel gevulde loop hebben;
- b.
zodanig zijn ingericht dat zij uitsluitend knalpatronen van een kaliber niet groter dan 6 mm kunnen bevatten; en
- c.
waarvan de ligplaats van de patronen en de gasuitlaat loodrecht staan op de loop of op de lengterichting van het wapen."
3.5.2.
Bij de hiervoor genoemde wet van 16 november 1995 is het voorheen in de WWM gebruikte begrip "schietwapen" in de WWM vervangen door "vuurwapen".
3.6.
De hiervoor onder 3.2 weergegeven tenlastelegging is voor geen andere uitleg vatbaar dan dat daarin, voorzover sprake is van het voorhanden hebben van een vuurwapen van categorie III, wordt gedoeld op een vuurwapen als bedoeld in art.2, categorie III onder 1, WWM, waarbij het begrip "vuurwapen" is gebezigd in de zin van art. 1 aanhef en onder 3° van de WWM.
Blijkens de inhoud van gebezigde bewijsmiddelen, in samenhang beschouwd met de hiervoor onder 3.4 weergegeven nadere bewijsoverweging, heeft het Hof onmiskenbaar geoordeeld dat de verdachte een alarmpistool als bedoeld in voornoemde categorie III sub 4 voorhanden heeft gehad.
Een alarmpistool als daar bedoeld is geen vuurwapen in de zin van de WWM. Door niettemin bewezen te verklaren dat de verdachte een "schietwapen/vuurwapen van categorie III" (waarbij het woord "schietwapen" kennelijk abusievelijk niet is doorgehaald) voorhanden heeft gehad, is het Hof uitgegaan van een onjuiste uitleg van de in de tenlastelegging gebezigde term vuurwapen en heeft het de grondslag van de tenlastelegging verlaten. Het middel is dus terecht voorgesteld.
4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De verdachte heeft op 7 april 1999 beroep in cassatie ingesteld. De zaak is ter terechtzitting van de Hoge Raad van 26 juni 2001 voor de eerste maal behandeld, hetgeen ertoe leidt dat de Hoge Raad uitspraak doet nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep.
Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Het Hof dat de zaak na verwijzing zal dienen te behandelen zal bij een eventuele strafoplegging deze overschrijding in aanmerking dienen te nemen.
5. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak, voorzover aan het oordeel van de Hoge Raad onderworpen, niet in stand kan blijven en verwijzing moet volgen.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak, voorzover aan zijn oordeel onderworpen;
Verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Leeuwarden, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren F.H. Koster en A.M.J. van Buchem-Spapens, in bijzijn van de waarnemend-griffier I.W.P. Verboon, en uitgesproken op 18 december 2001.
Conclusie 18‑12‑2001
Mr. Wortel
Partij(en)
Nr. 02088/99
Mr. Wortel
Zitting 9 oktober 2001
Conclusie inzake
[verzoeker = verdachte]
1.
Verzoeker is door het Gerechtshof te Arnhem wegens "handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, begaan met betrekking tot een wapen van categorie III" veroordeeld tot twee maanden gevangenisstraf.
2.
Namens verzoeker heeft mr. S.R. Bordewijk, advocaat te Schiedam, één middel van cassatie voorgesteld.
3.
Het middel houdt in dat het Hof de grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten door bewezen te verklaren dat verzoeker een schietwapen/vuurwapen, te weten een pistool, voorhanden heeft gehad terwijl het een alarmpistool betrof.
4.
Ten laste van verzoeker is bewezen is verklaard dat:
"hij op 1 januari 1997 te Wageningen een schietwapen/vuurwapen van categorie III, te weten een pistool voorhanden heeft gehad."
5.
Tot de gebezigde bewijsmiddelen behoort een verklaring van verzoeker, inhoudende dat hij een alarmpistool aanwezig heeft gehad. In de overige bewijsmiddelen is te vinden dat verzoeker een voorwerp in zijn hand heeft gehad dat leek op een pistool.
6.
In de bestreden uitspraak is een bewijsoverweging opgenomen, waarin is uiteengezet op welke gronden het Hof heeft vastgesteld dat het alarmpistool, dat verzoeker erkende voorhanden te hebben gehad, was voorzien van een loop ter lengte van de loop van een pistool, zodat niet is voldaan aan de voorwaarden waaronder een alarmpistool buiten de verbodsbepalingen in de Wet wapens en munitie blijft (art. 2, categorie III, onder 4o, a, b en c, WWM).
7.
Ten tijde van het bewezenverklaarde luidden de van toepassing zijnde bepalingen van de Wet wapens en munitie als volgt:
8.
Artikel 1 onder 3° WWM:
"In deze wet wordt verstaan onder vuurwapen: een voorwerp bestemd of geschikt om projectielen of stoffen door een loop af te schieten, waarvan de werking berust op het teweegbrengen van een scheikundige ontploffing of een andere scheikundige reactie."
9.
Artikel 2, eerste lid, WWM:
"Wapens in de zin van deze wet zijn de hieronder vermelde of overeenkomstig dit artikellid aangewezen voorwerpen, onderverdeeld in de volgende categorieën
(...)
Categorie III
1° vuurwapens in de vorm van geweren, revolvers en pistolen voor zover zij niet vallen onder categorie II sub 2°, 3° of 6°,
2° toestellen voor beroepsdoeleinden die geschikt zijn om projectielen af te schieten;
3° werpmessen;
4° alarm- en startpistolen en revolvers, met uitzondering van alarm- en startpistolen die:
- a.
geen loop of een kennelijk verkorte, geheel gevulde loop hebben;
- b.
zodanig zijn ingericht dat zij uitsluitend knalpatronen van een kaliber niet groter dan 6 mm kunnen bevatten; en
- c.
waarvan de ligplaats van de patronen en gasuitlaat loodrecht staan op de loop of op de lengterichting van het wapen."
10.
Opmerking verdient voorts dat het begrip "vuurwapen" is ingevoerd bij wet van 16 november 1995, Stb. 1995, 579. Deze wetswijziging trad in werking op 1 januari 1997, de dag waarop (omstreeks 02.30 uur) de aan verzoeker tenlastegelegde feiten zijn gepleegd. Het begrip "vuurwapen" kwam in de plaats voor het begrip "schietwapen" omdat vuurwapen beter zou aansluiten bij het normale spraakgebruik (Kamerstukken II, 1994-1995, 24 107, nr. 3, p. 4).
11.
In de bewezenverklaring heeft het Hof de beide begrippen - 'schietwapen' en 'vuurwapen' - opgenomen. Ten tijde van het bewezenverklaring was 'schietwapen' evenwel (reeds tweeëneenhalf uur) geen in de wet voorkomende term meer, en kon als 'vuurwapen' slechts worden aangemerkt het wapen dat voldoet aan het in art. 1 onder 3o WWM gestelde vereiste.
12.
Het begrip alarmpistool is niet nader in een wettelijke bepaling gedefinieerd. Onder de voormalige Vuurwapenwet 1919 is aangenomen dat alarmpistolen (genoemd in art. 1, eerste lid onder 1o van die Wet) niet onder de "werkelijke vuurwapenen" vallen, waarmee gedoeld werd op de vuurwapens waarmee projectielen kunnen worden afgeschoten, vgl. HR NJ 1985, 907. Zie ook HR NJ 1985, 25: alarmpistolen zijn naar normaal spraakgebruik geen vuurwapen (maar voor de toepassing van de Vuurwapenwet wèl als zodanig aan te merken omdat zij in art. 1, eerste lid, onder 1o, van die Wet daarmee gelijkgesteld waren).
13.
Ter gelegenheid van de parlementaire behandeling van de Wet wapens en munitie en daarop betrekking hebbende wijzigingswetten is, als ik het goed zie, geen aandacht besteed aan de vraag wat het kenmerk van een alarmpistool is, en in welk opzicht dat voorwerp zich kan onderscheiden van de vuurwapens (aanvankelijk schietwapens) in de zin van art. 1 onder 3o WWM.
In art. 2 WWM - zoals de bepaling luidde ten tijde van het begaan van het bewezenverklaarde feit - werden onder 1o genoemd 'vuurwapens in de vorm van geweren, revolvers en pistolen', terwijl onder 4o werden genoemd 'alarm- en startpistolen en -revolvers'. Daaruit zal, mede omdat nergens uit blijkt dat de wetgever een andere betekenis heeft willen geven aan het begrip 'alarmpistool' dan voorheen in de rechtspraak was geschied, moeten worden opgemaakt dat alarmpistolen, anders dan de in categorie III bedoelde revolvers en pistolen, geen vuurwapens zijn in de zin van de Wet wapens en munitie.
14.
Het is denkbaar dat een alarmpistool (omdat de loop is doorboord en eventueel andere wijzigingen zijn aangebracht) geschikt is gemaakt voor het afschieten van projectielen of stoffen. Dan wordt het een wapen in de zin van art. 2, categorie III onder 1o WWM. Een veroordeling ter zake van het voorhanden hebben ervan zal in dat geval vergen dat de geschiktheid van het wapen tot het afschieten van projectielen of stoffen uit de bewijsmiddelen blijkt.
15.
Nu uit de bewijsmiddelen slechts volgt dat verzoekers gedragingen betrekking hebben gehad op een alarmpistool zal evenwel moeten worden aangenomen dat het niet gaat om een vuurwapen in de zin van de Wet wapens en munitie.
Door bewezen te verklaren dat verzoeker "een vuurwapen van categorie III, te weten een pistool" voorhanden heeft gehad, terwijl uit de bewijsmiddelen volgt dat het een alarmpistool betreft, heeft het Hof de grondslag van de tenlastelegging verlaten. Het middel is terecht voorgesteld.
16.
Daar doet naar mijn inzicht niet aan af dat zowel het voorhanden hebben van een alarmpistool, als het voorhanden hebben van een (niet onder een andere categorie vallend) pistool een overtreding oplevert van artikel 26, eerste lid, WWM, begaan met betrekking tot een wapen van de derde categorie, zodat er geen verschil is voor de strafbaarheid van het feit en de straf die daarop kan volgen.
17.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, en tot verwijzing van de zaak naar een aangrenzend gerechtshof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,