JOL 2001, 346
Opvatting dat ontneming van voordeel op de voet van art. 36e, tweede en derde lid, Sr, ter zake van feiten waarvoor de betrokkene niet is veroordeeld is niet in strijd is met de in art. 6, tweede lid, EVRM besloten liggende onschuldpresumptie. Toetsing ontnemingsvordering aan vervolgingsrichtlijn soft-drugs. Materieel Strafrecht
HR 22-05-2001, ECLI:NL:HR:2001:AB1763
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
22 mei 2001
- Magistraten
W.J.M. Davids, F.H. Koster, G.J.M. Corstens, A.M.M. Orie, A.M.J. van Buchem-Spapens
- Zaaknummer
0151599P
- Conclusie
A-G Jörg
- LJN
AB1763
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:PHR:2001:AB1763, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 22‑05‑2001
ECLI:NL:HR:2001:AB1763, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 22‑05‑2001
Essentie
Opvatting dat ontneming van voordeel op de voet van art. 36e, tweede en derde lid, Sr, ter zake van feiten waarvoor de betrokkene niet is veroordeeld is niet in strijd is met de in art. 6, tweede lid, EVRM besloten liggende onschuldpresumptie. Toetsing ontnemingsvordering aan vervolgingsrichtlijn soft-drugs. Materieel Strafrecht
Samenvatting
Voorgaande uitspraak
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 27 juli 1999, nummer 20/002392–98 O.W.V., op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van: (verdachte), te (woonplaats).