NJ 1965, 294
HR, 04-05-1965
HR 04-05-1965, ECLI:NL:PHR:1965:AB3719, m.nt. B.V.A. Röling
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
4 mei 1965
- Magistraten
Feber, Westerouen Van Meeteren, Loeff, Eijssen, De Meijere
- Zaaknummer
[1965-05-04/NJ_50306]
- Noot
B.V.A. Röling
- LJN
AB3719
- JCDI
JCDI:ADS145673:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1965:AB3719, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 04‑05‑1965
ECLI:NL:PHR:1965:AB3719, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 04‑05‑1965
- Wetingang
Sv art. 412; WVW art. 33; Sr art. 184
Essentie
I.c. geen (substantiele) nietigheid wegens niet-naleving van art. 412 lid 2 Sv Betekenis van ‘op de eerste vordering’ in art. 33 leden 1 en 3 WVW ‘In overtreding bevonden’ in de zin van art. 33 lid 4 WVW
Samenvatting
Het doel van het voorschrift van art. 412, tweede lid, Sv wordt in het algemeen alleen dan bereikt, als in de dagv. in hoger beroep duidelijk en ondubbelzinnig vermeld staat, voor welke hem in eerste aanleg te laste gelegde feiten verd. in hoger beroep moet terecht staan. Zulks sluit echter niet in dat onder alle omstandigheden de niet-naleving van ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.