HR, 15-12-2023, nr. 22/03498
ECLI:NL:HR:2023:1752
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
15-12-2023
- Zaaknummer
22/03498
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
Beroepschrift, Hoge Raad, 15‑12‑2023
ECLI:NL:HR:2023:1752, Uitspraak, Hoge Raad, 15‑12‑2023; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2022:2412
- Vindplaatsen
NDFR Nieuws 2023/1798
NTFR 2023/2232 met annotatie van mr. S. El Oiskhiri
V-N 2023/58.18 met annotatie van Redactie
NLF 2024/0021 met annotatie van Veerle Drok
Belastingblad 2024/49 met annotatie van J.C. Scherff
FED 2024/19 met annotatie van G. GROENEWEGEN
BNB 2024/71 met annotatie van A.W. Schep
Beroepschrift 15‑12‑2023
Hoge Raad der Nederlanden
Postbus 20303
2500 EH 'S‑GRAVENHAGE
Edelhoogachtbaar college,
Met referte aan het door mij ingediende cassatieverzoek gericht tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam in de zaak bekend onder nummer BK/BK-AMS 21/01715 en 01716 aangaande de heffing van de Zuiveringsheffing van [X] B.V. (verder: [X]) door het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht
(verder: AGV) voor de belastingjaren 2018 en 2019, heb ik de eer u hierbij het volgende in overweging te geven.
Omvang van het geschil
Dit cassatieverzoek is een principiële kwestie over de uitleg die dient te worden gegeven aan uw uitspraak van 7 juni 2019, bekend onder ECLI:NL:HR:2019:868. Hetgeen mij en belanghebbende verdeeld houdt is de vraag of het niet in de verordening vermelden van de terinzagelegging van de in de bijlagen bij de verordening genoemde NEN-norm(en) tot onverbindendheid van de Verordening Zuiveringsheffing 2018, respectievelijk 2019, jegens belanghebbende heeft te leiden, óf dat de normen op andere wijze kenbaar waren aan belanghebbende en daarmee of daardoor niet tot onverbindendheid van de verordening jegens belanghebbende kan worden geconcludeerd.
Noch de belastingplicht voor de belastingjaren 2018 en 2019, noch de heffingsgrondslag van de beide belastingaanslagen, noch het feit dat [X] al jarenlang een ‘meetbedrijf is in de zin van de verordening en op haar een (dagelijkse) meet-, bemonster- en analyseplicht rust staat ter discussie. Ook staat niet ter discussie dat belanghebbende op de hoogte is van het voor de heffing van de Zuiveringsheffing gehanteerde normenkader en op zeer regelmatige basis met het waterschap contact en overleg heeft waarbij juist dit normenkader centraal staat. De feiten en omstandigheden van het contact en overleg zijn bij de Rechtbank en het Hof gedetailleerd uit de doeken gedaan.
Net zo min staat ter discussie dat in de Verordeningen Zuiveringsheffing 2018 en 2019 een bepaling ontbreekt die vermeldt dat de in de bijlage(n) genoemde normbladen bekend gemaakt worden door terinzagelegging op het kantoor van het waterschap.
Wat ter discussie staat is of het ontbreken van zo'n materiële bepaling in de verordening leidt tot onverbindendheid van de verordening jegens belanghebbende wegens schending van het kenbaarheidsvereiste, of niet. Dit is uiteraard een principiële kwestie die verder strekt dan de onderhavige NEN-normen bij de Zuiveringsheffing, want de verordeningen van lokale overheden bevatten een diversiteit van ‘geleende’ normenkaders voor velerlei doeleinden bij de heffing van belastingen, rechten en retributies. De nu gevolgde lijn door de bestuursrechters heeft vergaande consequenties voor de heffing van belastingen.
De bestuursrechters baseren zich bij de NEN-norm-zaken feitelijk geheel op uw uitspraak van 7 juni 2019 (ECLI:NL:HR:2019:868) en de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 17 maart 2020
(ECLI:NL:GHARL:2020:2429). Die laatste uitspraak wordt gezien als dé uitleg die dient te worden gegeven aan uw uitspraak en juist die uitleg is naar mijn overtuiging onjuist.
Jurisprudentielijn
Ten aanzien van de genoemde uitspraak van het Hof van 17 maart 2020, waarin een ander waterschap betrokken was, is de lijn dat in het kader van het wel of niet voldoen aan de kenbaarheidseisen het legaliteitsbeginsel in het belastingrecht een belangrijke rol speelt. Ik onderschrijf dat. Een belastingplichtige dient zelf aan de hand van de gepubliceerde wet- en regelgeving de omvang van zijn fiscale verplichtingen te kunnen vaststellen. Dit betekent dat de hiervoor benodigde gegevens binnen een redelijke termijn en zonder overmatige inspanning voor een belastingplichtige te vinden en te raadplegen moeten zijn. De essentialia betreffen het belastbaar feit, de belastingplicht, de heffingsgrondslag, het tarief, de ingangs- en einddatum van de heffing, eventuele vrijstellingen en ontheffingen en regels rondom de invordering van de belastingschuld.
Het normenkader behorende bij de Verordening Zuiveringsheffing, als beschreven in de bijlagen bij de verordening, ziet op de wijze waarop een aangifteplichtige die een meetbedrijf is in de zin van de Zuiveringsheffing invulling dient te geven aan zijn (dagelijkse) meet-, bemonster- en analyseplicht. Ik wijs erop dat de invulling van analyseplicht enkel door inschakelen van een geaccrediteerd laboratorium kan geschieden. Meten en bemonsteren laten veel meetbedrijven in het verzorgingsgebied van AGV uitvoeren door een gespecialiseerd bedrijf.
Ik benadruk dat het in de genoemde Hof-uitspraak van 17 maart 2020 ging om een situatie waarin door de heffingsambtenaar van een belastingplichtige werd verlangd dat die zich op eigen gelegenheid bij het norminstituut NNI in Delft zou vervoegen teneinde de voor hem van belang zijnde normen in te kunnen zien. Die verlangde — en terecht ontoelaatbaar geachte — inspanning voor een belanghebbende om de omvang van zijn fiscale verplichtingen te kunnen vaststellen, staat in schril contrast tot de situatie bij AGV waar elke belastingplichtige/belanghebbende:
- •
een vaste contactpersoon bij de belastingafdeling heeft in de vorm van de heffingstechnoloog;
- •
een vast digitaal contactkanaal heeft met de belastingafdeling;
- •
actief geïnformeerd werd, wordt en zal worden over de geldende normen, voorschriften, wijzigingen, etc. met betrekking tot de Zuiveringsheffing in zijn algemeenheid en meer in het bijzonder de verplichtingen tot het (dagelijks) meten, bemonsteren en analyseren van het afvalwater;
- •
in de voorafgaand aan elk belastingjaar gevraagde en verkregen meetbeschikking expliciet wordt gewezen op het geldende normenkader;
- •
bekend is met de situatie dat de normen ter inzage liggen op het kantoor van AGV, én;
- •
in voorkomende gevallen de normen (zelfs) ongevraagd verstrekt krijgt.
Toch houden de Rechtbank Amsterdam en het Gerechtshof Amsterdam met die inspanningen aan de zijde van de heffingsambtenaar geen rekening, maar stoppen de beoordeling van de kenbaarheid van het normenkader bij de constatering dat de verordening de bewuste materiële bepaling over de terinzagelegging niet bevat. Hoewel, de rechtbank Amsterdam leek in de zaak ECLI:NL:RBAMS:2021:3821 in beginsel wel open te staan voor andere vormen of methoden van bekendmaken c.q. kenbaarheid van het normenkader dan door middel van een terinzagelegging welke expliciet in de belastingverordening is opgenomen, en onderschrijft zelfs dat van die kenbaarheid in het geval van AGV ook sprake is of tenminste kan zijn, maar kan zich er niet toe zetten die feitelijke omstandigheden zwaarder te laten wegen dan de uitleg die door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is gegeven aan uw uitspraak van 7 juni 2019.
Van geval tot geval
Ik stel mij op het standpunt dat, indien de belastingverordening de als ‘essentialia voor de heffing’ bestempelde terinzagelegging van het normenkader niet of onvolledig bevat, ‘van geval tot geval’ dient te worden beoordeeld of en in hoeverre de belastingplichtige daardoor wordt geschaad in zijn belangen en wel in de zin van de kenbaarheid van wat er van de belastingplichtige wordt verwacht door het waterschap c.q. de heffingsambtenaar.
De Verordening Zuiveringsheffing is door de bestuursrechter immers niet onverbindend verklaard jegens belastingplichtigen waarvan de aanslag niet is gebaseerd op een door meten en bemonsteren (maar op basis van tabel of forfait) tot stand gekomen heffingsgrondslag, terwijl voor die belastingplichtigen het ter inzage liggen van het normenkader ook niet in de verordening is vermeld. In tegenstelling tot de uitleg van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden die de bestuursrechter in de aan dit cassatieverzoek voorafgaande procedure heeft overgenomen, is voor een onverbindendverklaring naar mijn overtuiging vereist dat het voor de Zuiveringsheffing van belang zijnde normenkader niet binnen een redelijke termijn en zonder overmatige inspanning voorde belastingplichtige toegankelijk is.
Ik stel mij op het standpunt dat een belastingplichtige bij AGV binnen een redelijke termijn en zonder overmatige inspanning de omvang van zijn fiscale verplichtingen kan vaststellen. Sterker nog, daar helpt AGV elke belastingplichtige actief bij.
Naar mijn stellige overtuiging is door uw rechtscollege in de twee aangehaalde uitspraken van februari en juni 2019 niet meer dan een ‘algemene’ wijze benoemd voor wijze van bekend c.q. kenbaar maken van een norm en aanvullend daarop is een ‘uitgangspunt’ beschreven. Geen van beide levert een limitatieve methode van bekendmaken c.q. kenbaarheid op. Er is volgens mij door uw rechtscollege bewust ruimte voor alternatieven gelaten.
De rechtbank Amsterdam legde in de zaak ECLI:NL:RBAMS:2021:3821 argumenten ten aanzien van andere vormen c.q. methoden van bekendmaking en/of kenbaarheid van het voor de heffing van belang zijnde normenkader naast zich neer. Dit verhoudt zich naar mijn overtuiging niet met uw oordeel in de uitspraak van 1 februari 2019 (ECLI:NL:HR:2019:143) over de UAV 2012. Daarin stelt uw rechtscollege tenslotte:
‘2.4.1.
De artikelen 139 en 217 Gemeentewet stellen eisen aan de kenbaarheid van de maatstaven waarnaar gemeentebelastingen worden geheven. Zij strekken onder meer ertoe dat de belastingverordening alle essentialia bevat waaruit de belastingschuldige de omvang van zijn belastingschuld kan afleiden (Kamerstukken II 1989/90, 21 591, nr. 3, blz. 63). Tot die essentialia behoren bij de heffing van bouwleges mede de voorschriften voor het vaststellen van de bouwkosten, waarop de hoogte van die leges wordt gebaseerd. Aan de kenbaarheidseisen van de artikelen 139 en 217 Gemeentewet zal in het algemeen zijn voldaan indien een gemeentelijke belastingverordening voor de toepasbare voorschriften verwijst naar een in de Staatscourant gepubliceerde tekst als de onderhavige, en in die belastingverordening de correcte volledige titel van die tekst alsmede het publicatiejaar en -nummer van de Staatscourant worden vermeld.
2.4.2.
Indien, zoals in dit geval, de volledige correcte titel noch het publicatiejaar en — nummer van de Staatscourant in de gemeentelijke verordening zijn vermeld, zal van geval tot geval moeten worden beoordeeld of desalniettemin aan de kenbaarheidseisen is voldaan. ’
Uw in het kader van de procedures over de NEN-normen veel aangehaalde uitspraak van 7 juni 2019 (ECLI:NL:HR:2019:868) vermeldt in r.o. 2.5:
‘Het verwijzingshof moet beoordelen of die NEN-normen ter inzage zijn gelegd op de in het arrest van 19 juni 2015 vermelde wijze, dan wel met betrekking tot die normen desalniettemin aan de kenbaarheidseisen is voldaan. Daarbij heeft dan als uitgangspunt te gelden dat aan de kenbaarheidseisen alleen is voldaan indien de normen zodanig zijn gepubliceerd dat zij voor een ieder toegankelijk zijn, zowel in het jaar waarvoor de belasting is geheven als in de daarop volgende jaren, en de authenticiteit van die gepubliceerde normen buiten twijfel is.’
De hele context van de verschillende uitspraken en aanvullingen daarop komt terug in de uitspraak van Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 24 maart 2020 (ECLI:NL:GHARL:2020:2615).
Het Hof oordeelt negatief over de verbindendheid van de verordening vanuit hetgeen in r.o. 4.5 van die uitspraak staat opgenomen:
‘De Verordeningen bevatten geen verwijzing naar een publicatiejaar en -nummer van de Staatscourant waarin de genoemde NEN-normen zouden zijn gepubliceerd. Het Hof leidt uit hetgeen is verklaard af dat in de jaren 2013 tot en met 2015 (de jaren waarvoor de zuiveringsheffing is geheven) de gebruikte NEN-normen uitsluitend in de bibliotheek van het NNI te Delft waren te raadplegen. Deze mogelijkheid is niet vermeld in de Verordeningen of in Bijlage I. Meer informatie dan de nummers van de gebruikte normen en de mededeling dat de publicatie van de normbladen wordt aangekondigd in de Staatscourant (zie de onder 2.2. aangehaalde passage uit Bijlage I bij de Verordening) wordt aan heffingsplichtigen niet verstrekt. Op deze wijze wordt het vinden en naleven van de gebruikte normen lastiger dan de wetgever voor ogen heeft gestaan. Dit heeft naar het oordeel van het Hof tot gevolg dat de NEN-normen in 2013, 2014 en 2015 niet zodanig waren gepubliceerd dat zij vooreen ieder toegankelijk waren. In wezen waren de normen helemaal niet gepubliceerd, maar uitsluitend in te zien bij het NNI te Delft. Of dat in de daarop volgende jaren anders was, zal het Hof in het midden laten. ’
De bewuste NEN-normen van het normenkader van de Zuiveringsheffing zijn, in tegenstelling tot de UAV 2012, in het geheel niet in de Staatscourant gepubliceerd. In de Staatscourant is slechts vermeld dat (er een nieuwe versie van) de norm beschikbaar is, maar de integrale tekst daarvan is niet gepubliceerd. De situatie is dan ook zondermeer verschillend.
De uitleg die door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden aan uw uitspraak van 7 juni 2019 wordt gegeven is volgens mij dan ook onjuist, of tenminste veel te beperkt. Het Hof voegt iets toe dat uw rechtscollege in het geheel niet heeft benoemd. En dat klemt.
Juist nu de integrale tekst van de norm niet openbaar toegankelijk is kan de kenbaarheid voor een belastingplichtige in het gedrang komen en juist dan dient van geval tot geval te worden beoordeeld of een belastingplichtige in zijn belangen is geschaad doordat het normenkader voor hem niet of te moeilijk toegankelijk was. Of meer zuiver: doordat het normenkader niet binnen een redelijke termijn en zonder overmatige inspanning voor een belastingplichtige te vinden en te raadplegen was. Een beoordeling van geval tot geval kan onmogelijk door een algemene regel worden bepaald. Dan dient van geval tot geval de bekendmaking, beschikbaarstelling, terinzagelegging, etc. te worden beoordeeld. Is een niet-openbare normenkader voor de belastingplichtige makkelijk — binnen een redelijke termijn en zonder overmatige inspanning — toegankelijk geweest, dan is de kenbaarheid van het normenkader naar mijn overtuiging niet geschonden.
In het geval van AGV in relatie tot belanghebbende in kwestie — maar die werkwijze geldt zoals gezegd voor alle meetbedrijven in het verzorgingsgebied van het waterschap — staat vast dat door de inspanningen van de medewerkers van AGV in zijn algemeenheid en de heffingstechnoloog van de belastingafdeling in het bijzonder, belastingplichtige actief en reactief is voorzien en gesteund in de kenbaarheid van het voor de heffing van de Zuiveringsheffing van belang zijnde normenkader. De essentialia van de Zuiveringsheffing zijn opgenomen in de vigerende verordening en al hetgeen voorts voor de heffing van belang zijnde staat in de bijlage(n) bij de verordening of zijn met een simpel contactmoment met AGV toegankelijk. Elk meetbedrijf voor Zuiveringsheffing kan alles dat voor de heffing van de Zuiveringsheffing van belang is binnen een redelijke termijn en zonder overmatige inspanning voor een belastingplichtige vinden en raadplegen. Het kan niet zo zijn dat een simpel contactmoment via de telefoon of email reeds een overmatige inspanning voor de belastingplichtige betreft. De reis naar het NNI te Delft kwalificeert uiteraard weldegelijk als een overmatige inspanning.
De eventueel te ontlenen veronderstelling dat het aangevoerde standpunt ertoe zou leiden dat voor de ene belastingplichtige de verordening verbindend zou kunnen zijn (wel actief en reactief informatie ontvangen) en voor de andere onverbindend (niet actief en reactief informatie ontvangen, of zelfs ontzegt) kan geen stand houden nu voor elk meetbedrijf in het verzorgingsgebied van AGV precies dezelfde aanpak van toepassing is.
Samenvattingmenmconclusie
Kijkend naar het kader dat uw rechtscollege voor de kenbaarheid heeft geschetst, stel ik met overtuiging dat door AGV jegens de belastingplichtige in kwestie — maar tevens jegens alle meetbedrijven — is voldaan aan de kenbaarheid van het normenkader van de Zuiveringsheffing. Dit ondanks dat in de verordening de materiele bepaling over het ter inzage liggen van de normen ontbreekt. Het normenkader was voor eenieder (die het aangaat) binnen een redelijke termijn en zonder overmatige inspanning toegankelijk. Een meetbedrijf hoeft bij AGV niet eens zelf te zoeken naar het normenkader. Elk meetbedrijf weet dat een simpel telefoontje of emailtje naar de vaste contactpersoon van het meetbedrijf bij AGV (lees: de heffingstechnoloog van de belastingafdeling), een vraag bij de periodieke bezoeken en overleggen, óf een email naar het onderdeel meetbedrijven van AGV volstaat om alle informatie met toelichting te verkrijgen die belanghebbende zou willen hebben over het normenkader én alle andere zaken rondom de Zuiveringsheffing.
Juist dat maakt dat het normenkader niet alleen van geval tot geval beoordeeld kenbaar is, was en zal zijn, maar voor alle gevallen (die het aangaat), kenbaar is, was en zal zijn. Dit geheel hebben de Rechtbank Amsterdam en het Gerechtshof Amsterdam, net als het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waarop de beide bestuursrechters het oordeel laten rusten, onterecht miskend.
Gelet op het vorenstaande concludeer ik tot gegrond verklaren van dit cassatieverzoek, vernietiging van de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam en tot bevestiging van de uitspraak op bezwaar. Ten aanzien van belanghebbende is geen sprake van schending van het kenbaarheidsvereiste, zodat aan de vigerende Verordening Zuiveringsheffing geen verbindendheid kan worden ontzegt. Ik wijs er tot slot nog graag op dat slechts twee meetbedrijven in het gehele verzorgingsgebied van het waterschap Amstel, Gooi en Vecht zich met bezwaar en beroep op het voorgewende kenbaarheidsgebrek hebben beroepen in de periode van 2016 tot 2020. De rest van de meetbedrijven in het verzorgingsgebied ervaart de methode van kenbaar maken van het normenkader door het waterschap als ruim voldoende. En het is niet zo dat de bezwaar en beroepsmogelijkheid moeilijk te vinden was, want er is — mede door rechtsbijstandsverleners en adviesbureaus — meer dan genoeg ruchtbaarheid aan de NEN-norm-jurisprudentie gegeven voor een stortvloed aan bezwaren.
In afwachting van de verdere stappen in deze procedure.
Hoogachtend,
Uitspraak 15‑12‑2023
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 22/03498
Datum 15 december 2023
ARREST
in de zaak van
het DAGELIJKS BESTUUR VAN HET WATERSCHAP AMSTEL, GOOI EN VECHT
tegen
[X] B.V. (hierna: belanghebbende)
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 9 augustus 2022, nrs. 21/01715 en 21/01716,1.op het hoger beroep van de heffingsambtenaar van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht tegen een uitspraak van de Rechtbank Amsterdam (nrs. AMS 20/2470 en 20/2636) betreffende de aan belanghebbende voor de jaren 2018 en 2019 opgelegde aanslagen in de zuiveringsheffing.
1. Geding in cassatie
Het dagelijks bestuur van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht, vertegenwoordigd door [P], heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende, vertegenwoordigd door P.F. van der Muur en R.J. van der Zwan, heeft een verweerschrift ingediend.
2. Uitgangspunten in cassatie
2.1
De heffingsambtenaar van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht heeft belanghebbende voor de jaren 2018 en 2019 aanslagen zuiveringsheffing bedrijven opgelegd (hierna: de aanslagen).
2.2
Op de aanslagen zijn toepasselijk de Verordening Zuiveringsheffing Amstel, Gooi en Vecht 2018, respectievelijk de Verordening Zuiveringsheffing Amstel, Gooi en Vecht 2019 (hierna: de Verordeningen).
2.3
De Verordeningen houden in dat de heffingsmaatstaf is de vervuilingswaarde, uitgedrukt in vervuilingseenheden, van stoffen die in het kalenderjaar worden afgevoerd. Voor de bepaling van het aantal vervuilingseenheden en de berekening ervan met behulp van door meting, bemonstering en analyse verkregen gegevens, verwijzen de artikelen 9 en 10 van de Verordeningen naar een tot de Verordeningen behorende Bijlage 1 (hierna: de Bijlage). In de Bijlage wordt verwezen naar normen aangeduid als NEN 6600-1 (hierna: de NEN-normen).
3. Procedure bij het Hof
3.1
Bij het Hof was de verbindendheid van de Verordeningen in geschil. Met name was in geschil of ten aanzien van de NEN-normen is voldaan aan de bekendmakingseis van artikel 73 Waterschapswet.
3.2.1
Het Hof heeft met verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 19 juni 20152.geoordeeld dat, behoudens verwijzing in een verordening naar een in de Staatscourant gepubliceerde tekst van NEN-normen, een verordening waarin naar NEN-normen wordt verwezen onverbindend is indien die normen niet in de verordening zijn opgenomen, dan wel – in geval van terinzagelegging – in de verordening niet is vermeld dat (en waar) die normen ter inzage liggen en dat daarvan desgewenst afschriften worden verstrekt.
3.2.2
Voor het Hof stond vast dat in de Verordeningen niet is vermeld dat de NEN-normen ter inzage liggen. Naar aanleiding van het betoog van de heffingsambtenaar dat de NEN-normen in zijn kantoor ter inzage hebben gelegen, heeft het Hof overwogen dat daarmee niet is voldaan aan het bekendmakingsvereiste van de artikelen 73 en 111 Waterschapswet omdat die terinzagelegging niet in de Verordeningen is vermeld.
3.2.3
Voor het Hof stond tevens vast dat in de Verordeningen niet is verwezen naar een in de Staatscourant gepubliceerde tekst van de NEN-normen. Het Hof heeft geoordeeld dat, anders dan de heffingsambtenaar betoogde, de arresten van 1 februari 20193.en van 7 juni 20194.niet de ruimte laten de Verordeningen als verbindend te beschouwen op de grond dat in het individuele geval kan worden aangenomen dat de belanghebbende in voldoende mate op de hoogte is van de voor de heffing van belang zijnde NEN-normen.
4. Beoordeling van de klachten
4.1
De klachten zijn gericht tegen het hiervoor in 3.2.3 genoemde oordeel.
4.2
Bij de beoordeling van de klachten moet worden vooropgesteld dat de wetgever met voorschriften inzake de bekendmaking van verordeningen die als grondslag voor het opleggen van belastingaanslagen moeten dienen, zoals destijds opgenomen in artikel 73 Waterschapswet en thans in de artikelen 2, lid 3, en 6 van de Bekendmakingswet, beoogt te verzekeren dat eenieder door die bekendmaking inzicht kan krijgen in de wijze waarop de omvang van de belastingschuld zal worden bepaald.
4.3
Indien een afwijking van de voorgeschreven wijze van bekendmaking tot gevolg heeft dat dit inzicht niet wordt verschaft, staat die afwijking aan verbindendheid van de verordening in de weg. Anders dan de klachten betogen, is daarbij niet van belang of de omstandigheden van het geval, zoals eigen deskundigheid van de belanghebbende of de voorlichting die haar zou zijn geboden, aanknopingspunten kunnen bieden voor de veronderstelling dat de belanghebbende op de hoogte was of kon zijn van hetgeen bepalend is voor de omvang van de belastingschuld.
4.4
In dit verband komt aan de hiervoor in 3.2.3 genoemde arresten geen verder strekkende betekenis toe dan dat bij verwijzing in een verordening naar in de Staatscourant gepubliceerde normen zonder correcte vermelding van de in de Staatscourant gebruikte titel, of zonder volledige vermelding van publicatiejaar of -nummer, van geval tot geval moet worden onderzocht of desalniettemin aan de kenbaarheidseisen is voldaan. Aan deze arresten kan derhalve niet worden ontleend dat de rechter ook bij andere gebreken in het bekendmaken van een verordening van geval tot geval dient te onderzoeken of de voor het naleven van de verordening relevante gegevens voor de belanghebbende voldoende kenbaar waren.
4.5
De klachten falen.
5. Proceskosten
Het dagelijks bestuur van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
- verklaart het beroep in cassatie ongegrond, en
- veroordeelt het dagelijks bestuur van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht in de kosten van belanghebbende voor het geding in cassatie, vastgesteld op € 1.674 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren M.T. Boerlage en A.E.H. van der Voort Maarschalk, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 15 december 2023.
Van het dagelijks bestuur van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht wordt een griffierecht geheven van € 548.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 15‑12‑2023